ECLI:NL:RBZWB:2024:107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
10586588 \ CV EXPL 23-2139 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneemovereenkomst en opzegging door opdrachtgever

In deze zaak hebben partijen, De Goede Bouw B.V. en twee gedaagden, een aanneemovereenkomst gesloten voor de verbouwing van een woning. De opdrachtgever, De Goede Bouw, heeft de overeenkomst beëindigd en vordert betaling van 10% van de aanneemsom op grond van artikel 14.5 van de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van Werk 2013 (AVA 2013). De gedaagden betwisten de geldigheid van de overeenkomst en stellen dat deze nietig is vanwege het ontbreken van essentiële voorwaarden zoals een concrete startdatum. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst en dat de gedaagden 10% van de aanneemsom verschuldigd zijn. De kantonrechter wijst de vordering van De Goede Bouw toe en veroordeelt de gedaagden tot betaling van € 13.527,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagden worden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.439,83. De kantonrechter concludeert dat de gedaagden niet hebben aangetoond dat het beding in artikel 14.5 AVA 2013 onredelijk bezwarend is, en dat de vordering van De Goede Bouw terecht is.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10586588 \ CV EXPL 23-2139
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
DE GOEDE BOUW B.V.,
statutair gevestigd te Breda en kantoorhoudend te 4814 NE Breda, Van de Reijtstraat 100 A,
eisende partij,
hierna te noemen: De Goede Bouw,
gemachtigde: mr. P. Bouman, medewerker van ARAG SE,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonadres] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. P.J. van den Boogaard, advocaat te Geertruidenberg.

1.De zaak in het kort

Partijen hebben een aanneemovereenkomst gesloten. Vraag is of de opdrachtgever de overeenkomst heeft ontbonden of opgezegd en of hij de vergoeding zoals vastgelegd in artikel 14.5 van de toepasselijke AVA 2013 moet betalen. De kantonrechter is van oordeel dat moet worden uitgegaan van opzegging en dat opdrachtgever 10% van de aanneemsom moet betalen op grond van genoemd artikel.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 augustus 2023 met de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 21 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
- Op 24 januari 2020 heeft De Goede Bouw een offerte gemaakt voor [gedaagden] ten behoeve van de verbouwing van hun woning aan de [adres] in [plaats] ( [postcode] ). Op 8 februari 2020 hebben [gedaagden] de offerte ondertekend teruggestuurd en gevraagd naar de planning.
- Op 17 februari 2020 vragen [gedaagden] nogmaals naar de planning, waarop De Goede Bouw op 19 februari 2020 een reactie stuurt met de tekst:
“Momenteel sta je in de planning voor medio april / mei maar aangezien we werken na elkaar afmaken en de doorlooptijd nog wel eens […] tijd kunnen we zo ver vooruit geen exacte datum geven. Zodra we dichterbij komen wordt de datum ook steeds concreter.”
- Na een ontvangstbevestiging van [gedaagden] stuurt De Goede Bouw op 4 maart 2020 een mail met de tekst:
“Momenteel staat jou […] verbouwing gepland voor start medio mei […] te noemen, er zit nog teveel werk voor wat kan mee vallen of kan tegenvallen.
Zodra we meer een concrete datum hebben melden we dit meteen!”
- Op 25 maart 2020 stuurt [gedaagden] een mail met de tekst:
“[…] aangezien de huidige vervelende situatie dat de coronacrisis over een paar maanden niet voorbij gaat, stel ik voor dat we de verbouwing […] maken een nieuwe afspraak wanneer de situatie duidelijker is. Graag jouw reactie?”
- Op 26 maart 2020 laat De Goede Bouw weten dat zij nog volgens planning werkt en dat zij intern zal overleggen of de verbouwing van [gedaagden] kan worden uitgesteld en wat de consequenties zijn.
- Op 10 april 2020 stuurt [gedaagden] aan De Goede Bouw een mail met de tekst:
“De ontwikkeling van de coronacrisis gaat binnenkort niet beter vrees ik. Om de verbouwing goed te regelen moet ik bouwmarkten, leveranciers […]bezoeken. Dat is niet praktisch tijdens deze lastige periode. Ik vind het jammer dat het project moet worden uitgesteld. Ik begrijp dat er sprake […]Hartelijk bedankt voor de moeite.”
- Op 17 november 2020 laat De Goede Bouw weten dat ze de verbouwing in januari wil gaan opstarten.
- Op 19 november 2020 laten [gedaagden] weten dat zij vanwege veranderde omstandigheden niet van plan zijn om het komende jaar de woning te laten renoveren.
- Op 23 november 2020 stuurt De Goede Bouw een mail met de tekst:
“Je zadelt me nu voor de 2e keer met een probleem om. Je hebt ons opdracht gegeven en we hebben 2x tijd gereserveerd voor deze verbouwing en […]werkzaamheden in hun planning opnemen. Nu moet ik voor de 2e keer alles annuleren. Ik begrijp dat het de 1e keer spannend was met corona maar[…] draait alles gewoon door. Je kan dan ook niet zo maar een werk annuleren waar je opdracht voor gegeven.
Normaal wordt er 10% in rekening gebracht bij annulering van een opdracht, zie artikel 14.5 in de AVA 2013 […]”
- Op 30 november 2020 laten [gedaagden] weten dat er geen sprake is van annuleren en dat de verbouwing zeker doorgaat. Dat zou voor hen mogelijk zijn medio 2022. Zij stellen voor hierover contact op te nemen met elkaar. De Goede Bouw laat daarop weten dat de mail dan verkeerd is begrepen en dat de verbouwing in de planning wordt gezet voor begin 2022. Wel zal de prijs tegen die tijd ge-update moeten worden. [gedaagden] reageren diezelfde dag per mail dat ze niet zeker weten of begin 2022 kan en stellen voor over medio 2022 te denken. De Goede Bouw laat weten dat dat akkoord is.
- Op 25 maart 2022 vragen [gedaagden] per mail aan De Goede Bouw of ze begin september kunnen beginnen. De Goede Bouw maakt in overleg met [gedaagden] een nieuwe offerte voor het renoveren van de woning. Uiteindelijk wordt de offerte van 21 juni 2022 met een “geüpdatet plan op basis van huidig prijspeil” voor een totale prijs van € 135.275,00 inclusief BTW door [gedaagden] op 21 juni 2022 ondertekend retour gezonden.
- Op de overeenkomst wordt voor een overzicht van de werkzaamheden en kosten verwezen naar een bijgevoegde calculatie. Daarin staat onder meer:
05.02.10 Projectbegeleiding (planning, overleg opdrachtgever, afstemmen 10,00 week
onderaannemers etc
90.10.45 Genoemde doorlooptijd is een geschatte doorlooptijd zonder droogtijden,
inhuur onderaannemers etc
- Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van werk 2013 (AVA 2013) van toepassing. In artikel 14.5 AVA 2013 staat:
5. De opdrachtgever is te allen tijde bevoegd de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. De aannemer heeft in dat geval recht op de aannemingssom, vermeerderd met de
kosten die hij als gevolg van de niet voltooiing heeft moeten maken en verminderd met de hem door de beëindiging bespaarde kosten. De aannemer is gerechtigd om in plaats
van voorgaande aanspraak 10% van de waarde van het niet uitgevoerde deel van het merk in rekening te brengen. De aannemer zendt de opdrachtgever een gespecificeerde
eindafrekening van hetgeen de opdrachtgever ingevolge de opzegging verschuldigd is.
- Onderaan de overeenkomst, boven de handtekening van partijen, staat vermeld:
“Na ontvangst van de getekende opdracht zal er met u een datum overeengekomen
worden waarop de werkzaamheden uitgevoerd zullen worden.”
- Op 19 oktober 2022 laat De Goede Bouw per mail weten dat het nog enige tijd duurt voordat ze gaat starten met de verbouwing. In verband met het steeds moeilijker te verkrijgen van metselstenen heeft zij opdracht gegeven de bestaande metselstenen te gaan bemonsteren.
- Op 1 november 2022 informeren [gedaagden] per mail naar de planning. Op 2 november 2022 reageert De Goede Bouw per mail:

als we gaan starten geven we dit vooraf aan”
- Op 5 december 2022 informeren [gedaagden] nogmaals per mail. De Goede Bouw reageert daar niet op.
- Op 10 februari 2023 verzoeken [gedaagden] per mail om een update, omdat zij nog steeds geen planning hebben ontvangen. Zij verzoeken zo snel mogelijk een actuele planning te sturen, inclusief verwachte opleverdatum.
- Op 13 februari 2023 reageert De Goede Bouw per mail dat het project van [gedaagden] gepland staat om te starten rond de zomer. Zodra er een concretere datum is, zal De Goede Bouw dat laten weten. De Goede Bouw merkt daarbij op dat alle projecten uitlopen. Dezelfde dag laten [gedaagden] per mail weten dat ze erg ontevreden zijn over de voortdurende vertraging van de planning. Ze zijn niet bereid om een latere einddatum dan eind mei te accepteren en verzoeken om het project uiterlijk 31 mei (2023) af te ronden, anders zien zij geen andere keuze dan het project te annuleren. De Goede Bouw laat in reactie hierop weten:
“U heeft destijds zelf het project on hold gezet. Na 2 jaar gaf u aan een nieuwe nieuwe /
aangepaste calculatie te wensen en na akkoord op deze calculatie bent u opnieuw in de
wachtrij gezet voor uitvoering (waar iedereen in komt). Zodra wij de werken die ervoor
staan hebben afgerond beginnen we bij u. […]Zoals u wellicht zelf ook in het nieuws meekrijgt is het overal enorm druk in de bouw en staan leveringen, prijzen en onderaannemers enorm onder druk. (…) Ik vind het heel vervelend dat u lang moet wachten maar dat is de wereld waarin we nu leven. (…)
Mocht u besluiten de opdracht te annuleren dan bent u conform de voorwaarden 10% van de aanneemsom verschuldigd aan ons.”
- Op 14 februari 2023 sturen [gedaagden] een mail aan De Goede Bouw met onder meer de volgende tekst:
“Een offerte zonder een duidelijke planning is geen geldige overeenkomst.
Ondanks deze vertragingen ben ik nog steeds bereid om een latere einddatum, namelijk eind mei, te accepteren. Het ball is nu in uw speelveld en ik verwacht dat u onmiddellijk actie onderneemt om deze situatie op te lossen en te waarborgen dat het project uiterlijk op 31 mei opgeleverd wordt.
Eindeloos wachten heeft geen zin en ik wil niet verder gaan met het project zonder
verdere verbeteringen. Dit is niet mijn verantwoordelijkheid en ik ben niet verschuldigd
voor enig bedrag onder deze omstandigheden.
Ik verzoek u dringend om deze situatie op te lossen en ik sta open voor verdere
communicatie om tot een oplossing te komen.”
Op 24 februari 2023 laten [gedaagden] weten dat zij geen enkele reactie hebben ontvangen van De Goede Bouw en dat zij na zorgvuldige overweging hebben besloten om niet verder te gaan met De Goede Bouw.
- Op 27 februari 2023 brengt De Goede Bouw vanwege de beëindiging 10% van het offertebedrag in rekening conform de AVA 2013. Dezelfde dag laten [gedaagden] weten dat zij het niet eens zijn met de factuur met herhaling van de eerder gegeven motivatie. [gedaagden] betalen de factuur niet.
- Op 20 maart 2023 stuurt De Goede Bouw een betalingsherinnering. [gedaagden] reageren hierop met een verwijzing naar hun eerdere standpunt.

4.Het geschil

4.1.
De Goede Bouw vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 13.527,50 met rente en kosten en veroordeling in de proceskosten en nakosten met rente.
4.2.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot nietigverklaring van de aanneemovereenkomst althans verzoeken deze (gedeeltelijk) te vernietigen en De Goede Bouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen van De Goede Bouw af te wijzen, met veroordeling van De Goede Bouw in de proceskosten en nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De standpunten van De Goede Bouw
5.1.
De Goede Bouw stelt dat op 21 juni 2022 een rechtsgeldige aanneemovereenkomst tot stand is gekomen. Er is geen concrete datum voor start of oplevering overeengekomen. [gedaagden] hebben de overeenkomst opgezegd. Op grond van artikel 14.5 van de AVA 2013 zijn zij daarom 10% van de aanneemsom verschuldigd. Doordat zij dit bedrag van € 13.527,50 niet op tijd hebben betaald, moeten zij ook wettelijke rente en incassokosten betalen.
De standpunten van [gedaagden]
5.2.
betwisten ten eerste dat sprake is van een geldige aanneemovereenkomst, omdat niet alle essentialia zoals een concrete aanvangsdatum, bouwtijd, opleverdatum en/of planning zijn opgenomen. Volgens artikel 1 lid 2 van de AVA 2013 hoort dit wel in de offerte te staan en ook in andere artikelen van de AVA 2013 wordt over het belang van een datum of bouwtijd gesproken. Nu een dergelijk kernbeding ontbreekt, is geen volledige, voldoende bepaalbare overeenkomst gesloten en is de overeenkomst nietig. Daarom kan De Goede Bouw zich niet op de overeenkomst en de AVA 2013 beroepen. Ten tweede stellen [gedaagden] dat sprake is van dwaling. De Goede Bouw heeft nooit een concrete aanvangsdatum, bouwtijd of opleverdatum gegeven, ondanks herhaald verzoek van [gedaagden] . Zij wisten vóór 13 februari 2023 ook niet dat De Goede Bouw werkte met een ‘wachtrij’, waarmee De Goede Bouw volgens [gedaagden] het risico van de enorme drukte in de bouw bij [gedaagden] legde. De Goede Bouw had hen hiervoor moeten waarschuwen, maar deed dat niet. Op grond daarvan hebben [gedaagden] in ieder geval gedwaald over de inhoud van de afspraken en beroepen zij zich op vernietiging van de overeenkomst. Ook betwisten [gedaagden] dat zij de overeenkomst hebben opgezegd. De Goede Bouw verstrekte steevast geen start- en einddatum, waarmee zij tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst. [gedaagden] waren het wachten beu en hebben De Goede Bouw een laatste termijn gegeven om verbetering te laten zien. [gedaagden] ontvingen hierop geen reactie en De Goede Bouw is in verzuim komen te verkeren. [gedaagden] hebben op grond daarvan de overeenkomst ontbonden. Van opzeggen is geen sprake. Ook op grond daarvan is geen sprake meer van een overeenkomst en is artikel 14.5 AVA 2013 niet van toepassing. [gedaagden] hebben in ieder geval nooit opgezegd in de betekenis van dit artikel. Daarnaast stellen [gedaagden] dat artikel 14.5 AVA 2013 in ieder geval onredelijk bezwarend is, althans is het in strijd met de goede trouw dat De Goede Bouw hier een beroep op doet. Daarom dient artikel 14.5 AVA 2013 vernietigd te worden. Tot slot en voor zover nodig stellen [gedaagden] met een beroep op artikel 6:237 onder i BW dat het artikel 14.5 AVA 2013 vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn. De 10%-geldsom waarop De Goede Bouw zich beroept, is tegen de achtergrond van de feiten en omstandigheden van het geval niet redelijk. De Goede Bouw heeft ook geen enkele schade geleden.
Beoordeling van de standpunten
5.3.
De kantonrechter zal hieronder per onderwerp de standpunten beoordelen.
Er is sprake van een rechtsgeldige overeenkomst
5.4.
Om te kunnen spreken van een aanneemovereenkomst moet er op grond van artikel 7:750 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in ieder geval overeenstemming zijn over het tot stand brengen en opleveren van een werk van stoffelijke aard tegen een bepaalde prijs. Aan deze voorwaarden is in de offerte van 21 juni 2022 voldaan. Het werk is immers concreet beschreven en in een bijbehorende calculatie (productie 2 bij dagvaarding) uitgewerkt en er is een totaalprijs bepaald. Ook is de duur van het werk, zo’n 10 weken, aangegeven in de calculatie van De Goede Bouw. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AA9771) volgt verder dat het antwoord op de vraag wat de essentialia van een overeenkomst zijn, afhangt van de bedoeling van partijen, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval. Dat het de bedoeling van beide partijen was om op een concrete en bepaalde datum te starten of het werk op te leveren, is noch uit de stukken, noch tijdens de zitting gebleken. Bovendien is expliciet in de door beide partijen ondertekende offerte de bepaling opgenomen dat het werk pas wordt ingepland na ondertekening. Weliswaar hebben [gedaagden] tijdens de zitting betoogd dat gesproken is over een start in november 2022, maar deze stelling is door De Goede Bouw gemotiveerd betwist. Tot slot brengt ook het bepaalde in artikel 1 lid 2 onder d en e AVA 2013 geen verplichting mee voor De Goede Bouw om een start- en /of einddatum in de overeenkomst op te nemen. Partijen mogen in de tekst van de overeenkomst immers afwijken van de inhoud van de algemene voorwaarden. Daarmee wordt de tekst uit de algemene voorwaarden opzij gezet. De overigens door [gedaagden] aangehaalde artikelen zien op de situatie waarin partijen invulling hebben gegeven aan een start- en einddatum. Nu daarvan geen sprake is, laat de kantonrechter deze verder buiten beschouwing. De conclusie is daarmee dat alle essentialia tussen partijen zijn afgesproken, zodat de kantonrechter vast stelt dat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst.
Er is geen sprake van dwaling
5.5.
[gedaagden] stellen dat zij gedwaald hebben, omdat De Goede Bouw hen ten onrechte niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst op 21 juni 2022 heeft gewaarschuwd dat er een wachtrij was waarbij zij achteraan moesten sluiten, althans dat De Goede Bouw niet kon voorzien in een concrete aanvangsdatum.
5.6.
Op grond van artikel 6:228 lid 1b BW kan een overeenkomst op grond van dwaling vernietigd worden als de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten en de dwaling is veroorzaakt doordat de wederpartij in verband met wat zij wist (of behoorde te weten) over de dwaling, de dwalende had behoren in te lichten. Aan deze voorwaarden is volgens de kantonrechter in deze zaak niet voldaan. Daarvoor is allereerst van belang dat niet is gebleken dat een bepaalde datum voor de start of oplevering van het werk, ook niet ‘november 2022’, essentieel was voor [gedaagden] voor het tot stand komen van de overeenkomst in 2022. Ook in het traject tussen de eerste offerte van 24 januari 2020 tot aan de gesprekken voor de aangepaste offerte van 21 juni 2022 is niet gebleken dat een specifieke datum voor [gedaagden] van essentieel belang was. [gedaagden] hebben toen immers zelf de start van het werk tweemaal uitgesteld (zie hun mails van 26 maart 2020 en 19 november 2020). Bovendien heeft De Goede Bouw naar aanleiding van de eerste offerte in haar mail van 19 februari 2020 duidelijk aangegeven dat zij opdrachten na elkaar afmaakt, dat zij de doorlooptijd niet altijd van tevoren kan inschatten en dat zij daarom zo ver vooruit geen exacte startdatum van het project kan geven. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het voor [gedaagden] duidelijk zijn geweest dat het nog een tijd kon duren voordat hun verbouwing zou starten. Tot slot staat in de overeenkomst expliciet opgenomen dat het werk pas wordt ingepland na ondertekening. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van dwaling en dat de overeenkomst op deze grond niet vernietigd kan worden.
De overeenkomst is niet ontbonden, waarmee sprake is van opzegging
5.7.
Vast staat dat [gedaagden] de opdracht met De Goede Bouw wilden beëindigen en niet meer met De Goede Bouw verder wilden. Partijen verschillen echter van mening over de vraag op welke grond de overeenkomst is beëindigd. De Goede Bouw stelt dat sprake is van opzegging. [gedaagden] betwisten dit en zijn van mening dat sprake is van ontbinding. Het antwoord op deze vraag is van belang om vast te kunnen stellen of De Goede Bouw recht heeft op een vergoeding op grond van artikel 14.5 AVA 2013 of niet.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de bewoordingen van [gedaagden] niet zonder meer blijkt dat zij bedoelden de opdracht op te zeggen. Het door [gedaagden] gebruikte ‘annuleren’ betekent niet per definitie ‘opzeggen’. Bovendien kan uit de omschrijving van hun klachten (mails van 13 en 14 februari 2023) worden opgemaakt dat [gedaagden] van mening waren dat De Goede Bouw tekortschoot in haar verplichtingen en dat zij haar nog een kans op herstel wilden geven. Op grond daarvan gaat de kantonrechter ervan uit dat het niet de bedoeling van [gedaagden] was om de overeenkomst op te zeggen, maar om deze te ontbinden. De Goede Bouw had dat op dat moment ook zo moeten opvatten.
5.9.
Vervolgens moet dan beoordeeld worden of [gedaagden] de overeenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden. [gedaagden] stellen dat De Goede Bouw toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat er sprake was van vertraging. Zij hebben De Goede Bouw daarom per mail van 13 februari 2023 een ingebrekestelling gestuurd. Doordat De Goede Bouw niet alsnog een concrete datum gaf, is zij volgens [gedaagden] in verzuim geraakt en mochten zij de overeenkomst ontbinden. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagden] het beu waren om nog langer te wachten. Het gedurende een langere periode niet opgeven van een start- en einddatum door De Goede Bouw kan een tekortkoming opleveren. Voor een rechtsgeldige ontbinding is wel vereist dat sprake is van verzuim van De Goede Bouw. Nu partijen geen concrete opleveringsdatum waren overeengekomen, treedt verzuim pas in na een ingebrekestelling van De Goede Bouw. In dat kader hebben [gedaagden] in hun mail van 13 februari 2023 en ook de daarop volgende mail van 14 februari 2023 aangegeven dat zij verwachten dat De Goede Bouw het werk uiterlijk 31 mei 2023 oplevert. De Goede Bouw was echter nog niet begonnen met de werkzaamheden. Het stellen van de eis dat er eind mei 2023 moest zijn opgeleverd, zou betekenen dat De Goede Bouw direct had moeten starten met de bouw en zonder uitloopmogelijkheid het werk had moeten afronden. Volgens de calculatie (onder 90.10.45) zou het werk immers minimaal 10 weken duren, zonder droogtijden, inhuur onderaannemers en dergelijke. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [gedaagden] De Goede Bouw daarmee geen redelijke termijn voor nakoming gesteld. Daarmee voldoet de ingebrekestelling niet aan de wettelijke eis van artikel 6:82 lid 1 BW. Het gevolg is dat De Goede Bouw niet in verzuim is geraakt en de overeenkomst niet rechtsgelding is ontbonden.
5.10.
Uit de correspondentie die volgt blijkt dat [gedaagden] de overeenkomst wel daadwerkelijk wilden beëindigen. Zij wilden niet verder met De Goede Bouw, ook al had De Goede Bouw laten weten in de zomer 2023 met de verbouwing te kunnen starten en ook al had De Goede Bouw [gedaagden] er bij mail van 13 februari 2023 nog expliciet op gewezen dat zij bij annulering 10% van de aanneemsom in rekening zou brengen. [gedaagden] geven bij mail van 24 februari 2023 aan dat zij na zorgvuldige afweging besloten hebben om niet verder te gaan met De Goede Bouw voor dit project. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat alsnog als een opzegging aan te merken.
Het beding van artikel 14.5 AVA 2013 is niet oneerlijk of onredelijk bezwarend
5.11.
De Goede Bouw vordert betaling van [gedaagden] van een bedrag van 10% van de aanneemsom op grond van artikel 14.5 AVA 2013. [gedaagden] stellen dat artikel 14.5 AVA 2013 onredelijk bezwarend is. Op grond daarvan vorderen zij vernietiging van deze voorwaarde.
5.12.
[gedaagden] stellen daarbij allereerst dat sprake is van strijd met de goede trouw. De kantonrechter begrijpt daaruit dat [gedaagden] een beroep doen op artikel 6:233 BW in combinatie met de Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (verder de Richtlijn) waarop dit artikel is gebaseerd. Het artikel bepaalt in de aanhef en onder a dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is als het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de manier waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de over en weer kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Volgens artikel 3 lid 1 van de Richtlijn wordt een beding in algemene voorwaarden als oneerlijk beschouwd als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen in het nadeel van de consument aanzienlijk verstoort. Als bijlage bij de Richtlijn is een indicatieve lijst opgenomen van bedingen die als oneerlijk in de zin van artikel 3 kunnen worden aangemerkt. Volgens die lijst, sub e, zijn onder andere oneerlijk alle bedingen die tot doel of tot gevolg hebben de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
[gedaagden] hebben als consument in de zin van de Richtlijn een aanneemovereenkomst gesloten met De Goede Bouw. Zij zijn de overeenkomst immer niet bedrijfs- of beroepsmatig, maar voor zichzelf aangegaan. De kantonrechter zal daarom het beding toetsen aan de Richtlijn.
5.13.
Partijen hebben niet onderhandeld over de tekst van de algemene voorwaarde. Bij de uitleg van het betreffende artikel uit de AVA houdt de kantonrechter rekening met wat er in de wet geregeld is. Zo mag een opdrachtgever op grond van artikel 7:764 lid 1 BW een aanneemovereenkomst te allen tijde opzeggen. Op grond van lid 2 moet de opdrachtgever in dat geval de aanneemsom minus besparingen aan de aannemer betalen. Het beding van artikel 14.5 AVA 2013 biedt een vergelijkbare regeling als de wettelijke regeling. De aannemer heeft daarnaast ook de mogelijkheid om een forfaitair bedrag in rekening te brengen, dat is bepaald op 10% van de aanneemsom. De Goede Bouw heeft haar vordering tot betaling van € 13.527,50 op die mogelijkheid gebaseerd. [gedaagden] hebben niet gesteld, noch is gebleken op grond waarvan deze bepaling in dit geval de (wettelijke) rechten van [gedaagden] inperken. [gedaagden] mogen de overeenkomst immers nog steeds op ieder moment opzeggen. Bovendien blijkt niet dat de vordering gebaseerd op 10% van de aanneemsom in dit geval nadeliger is dan een vordering gebaseerd op de wettelijke regeling van de aanneemsom minus de besparingen, zodat niet kan worden gezegd dat het beding daarmee een onevenredig hoge schadevergoeding oplegt bij opzegging door de consument. De kantonrechter acht dan ook onvoldoende grond aanwezig om het beding te vernietigen op grond van artikel 6:233 BW in combinatie met de Richtlijn.
5.14.
Daarnaast beroepen [gedaagden] zich erop dat artikel 14.5 AVA 2013 onredelijk bezwarend is op grond van artikel 6:237 i BW. Dit artikel ziet op de situatie waarin de overeenkomst wordt beëindigd anders dan op grond van het feit dat de wederpartij in de nakoming van haar verbintenis is tekort geschoten en waarin de wederpartij dan verplicht is om een geldsom te betalen, tenzij het gaat om een redelijke vergoeding voor door de gebruiker geleden verlies of gederfde winst.
5.15.
Artikel 14.5 AVA 2013 bepaalt dat een geldsom moet worden betaald als de overeenkomst wordt opgezegd. In zoverre is sprake van een beding als bedoeld in artikel 6:237 i BW. Het beding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn, tenzij de geldsom een redelijke vergoeding voor door De Goede Bouw geleden verlies of gederfde winst inhoudt. Als dat zo is, dan is het beding niet onredelijk bezwarend te noemen. Het is aan De Goede Bouw om te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van een redelijke vergoeding voor door haar geleden verlies als gevolg van de opzegging door [gedaagden] of gederfde winst.
5.16.
Tijdens de zitting heeft De Goede Bouw gesteld dat een bedrag gelijk aan 10% van de aanneemsom minder bedraagt dan de door haar als gevolg van de opzegging van de opdracht gederfde winst en de reeds door haar gemaakte kosten. Volgens De Goede Bouw heeft zij kosten gemaakt voor twee calculaties, voor het maken van tekeningen, voor de werkzaamheden van een werkvoorbereider, voor het bemonsteren van de stenen en voor de inkoop van materiaal. Zij hanteert voor dit soort projecten een winstmarge van ongeveer 6%. De factuur is dus volgens De Goede Bouw niet onredelijk. [gedaagden] hebben niet betwist dat De Goede Bouw voorbereidende werkzaamheden heeft verricht en daarvoor kosten heeft gemaakt en hebben evenmin de gestelde winstmarge weersproken. Zij geven alleen aan dat zij vinden dat De Goede Bouw geen schade heeft geleden. Dat is in het licht van wat De Goede Bouw heeft aangevoerd onvoldoende. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat De Goede Bouw voldoende heeft weerlegd dat het beding van artikel 14.5 AVA 2023 onredelijke bezwarend is. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan vernietiging van het beding en zal de daarop gebaseerde vordering van de Goede Bouw tot betaling van een bedrag € 13.527,50 toewijzen.
W
ettelijke rente
5.17.
De Goede Bouw maakt aanspraak op wettelijke rente over de hoofdsom van € 13.527,50. Wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment dat [gedaagden] in verzuim verkeren. De Goede Bouw heeft het bedrag van € 13.527,50 aan [gedaagden] gefactureerd op 27 februari 2023 met een betalingstermijn van 14 dagen. [gedaagden] hebben het bedrag niet voldaan, zodat zij vanaf 14 maart 2023 in verzuim zijn geraakt. De kantonrechter zal daarom de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom toewijzen vanaf 14 maart 2023.
Buitengerechtelijke kosten
5.18.
De Goede Bouw vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten à € 910,28 op grond van artikel 6:96 lid 2 BW. De kantonrechter dient ambtshalve te toetsen of aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan en of de vordering in overeenstemming is met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De Goede Bouw stelt dat zij via haar gemachtigde op 6 april 2023 een sommatie stuurde aan [gedaagden] , waarbij tevens aanspraak werd gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Deze brief is echter niet in het geding gebracht. De kantonrechter kan daarom niet controleren of de sommatie voldoet aan de daaraan te stellen eisen en kan daarmee ook niet vaststellen of de buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. Daarom wordt deze vordering, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente, afgewezen.
Proceskosten en nakosten
5.19.
[gedaagden] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten (inclusief de nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden deze aan de zijde van De Goede Bouw als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
(2 maal brp informatiekosten)
131,83
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
- nakosten
132,00
Totaal
2.439,83‬
5.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover [gedaagden] de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zullen hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [gedaagden] , wanneer zij door de betekening van het vonnis kennis hebben kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
5.21.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken, omdat gedaagden beiden hebben gecontracteerd met De Goede Bouw. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één betaalt, hoeft de ander dat bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan De Goede Bouw te betalen een bedrag van € 13.527,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 14 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van De Goede Bouw tot dit vonnis vastgesteld op € 2.439,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten [gedaagden] ook de kosten van betekening betalen,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.