ECLI:NL:RBZWB:2024:1078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
10556973 CV EXPL 23-1929 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • K. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst en terugbetaling aanbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een opdrachtgever en een aannemer. De partijen hadden op 7 april 2021 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor een bedrag van € 330.000,- inclusief BTW. De opdrachtgever, [eiser in conventie], had een aanbetaling van € 16.500,- gedaan. Door prijsstijgingen en een gebrek aan overeenstemming over de planning en opleverdatum, heeft de aannemer, [gedaagde in conventie], de opdrachtgever laten weten dat de aanneemsom zou stijgen naar € 375.000,-. De opdrachtgever heeft vervolgens de opdracht ingetrokken en verzocht om terugbetaling van de aanbetaling.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen, omdat partijen niet overeenstemming hebben bereikt over alle essentialia. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst van 7 april 2021 niet door de opdrachtgever is opgezegd, maar dat de aannemer in verzuim is geraakt door niet te voldoen aan de verbintenis om de verbouwing uit te voeren voor het afgesproken bedrag. De kantonrechter heeft de vordering van de opdrachtgever tot ontbinding van de overeenkomst toegewezen en de aannemer veroordeeld tot terugbetaling van de aanbetaling, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De tegenvorderingen van de aannemer zijn afgewezen, omdat er geen grond was voor het vorderen van een opzegvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in aannemingsovereenkomsten en de gevolgen van prijsstijgingen en gebrekkige communicatie tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10556973 \ CV EXPL 23-1929
Vonnis van 21 februari 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser in conventie],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
gemachtigde: mr. T.N. Bakkes, advocaat te Tilburg,
tegen
[gedaagde in conventie] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
gemachtigde: mr. M.B.A. Alkema, advocaat te Breda.

1.Waar de zaak over gaat

1.1.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Deze zaak gaat over terugbetaling van een aanbetaling en over een door de opdrachtgever te betalen opzegvergoeding.

2.Hoe de procedure is verlopen

2.1.
Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit de volgende stukken in het dossier:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de brief van [gedaagde in conventie] van 18 januari 2024 met producties 6 tot en met 21;
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.2.
Hierna is vonnis bepaald.

3.Van welke feiten de kantonrechter uitgaat

3.1.
[eiser in conventie] is eigenaar van het pand aan de [adres] te [plaats 1] . Op de begane grond bevindt zich een restaurant en daarboven een appartement.
3.2.
[eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] hebben op 7 april 2021 voor dat pand een aannemingsovereenkomst gesloten. De overeengekomen aanneemsom bedraagt € 330.000,- inclusief BTW. In de door partijen ondertekende offerte is verder vermeld:
“-
Wel zegt [gedaagde in conventie] toe een prognose op te stellen van de planning waarbij de uitgangspunten zijn
- aanvang werkzaamheden week 36 2021, direct na de bouwvakvakantie
- rekening houdend met een ruime planning is de verwachting dat [gedaagde in conventie] uiterlijk begin april 2022 zal opleveren
- Overeengekomen is dat in principe geen prijsstijgingen worden doorbelast, tenzij deze extreem zijn, zoals bij hout en staal de afgelopen periode”.
3.3.
Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden [b.v.] van toepassing.
3.4.
[eiser in conventie] heeft op 12 mei 2021 een aanbetaling gedaan van € 16.500,-.
3.5.
De buren van [eiser in conventie] weigerden de toegang tot hun perceel waardoor de werkzaamheden niet konden worden gestart. Bij vonnis in kort geding van 20 oktober 2021 zijn de buren verplicht om voor een periode van zes maanden te gedogen dat gebruik wordt gemaakt van hun perceel.
3.6.
Begin 2022 heeft [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] laten weten dat inmiddels sprake was van prijsstijgingen als gevolg waarvan de aanneemsom met € 45.000,- zou stijgen. Op 7 februari 2022 heeft [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] een nieuwe inschrijfbegroting gestuurd. Partijen hebben vervolgens op 3 maart 2022 met elkaar gesproken en nadien per e-mail gecorrespondeerd.
3.7.
In de e-mail van [naam] , adviseur van [eiser in conventie] , (hierna: [naam] ) aan [gedaagde in conventie] van 17 maart 2022 is vermeld:

Naar aanleiding van onze bespreking d.d. 3 maart j.l. zouden we graag onderstaande punten bevestigen:
  • Aanneemsom is verhoogd van € 330.000 naar € 375.000 (incl. BTW).
  • (...)
  • Om verdere prijsverhogingen te voorkomen zouden we graag beschikken over de planning, wanneer start de bouw en wat is de verwachte opleveringsdatum.
  • Prijsstijgingen door langer te wachten met de aanvang van de bouw lijken ons nu niet meer reëel, immers na de positieve beslissing van de rechter tot heden had de bouw al klaar kunnen zijn.
  • (...)”.
3.8.
[gedaagde in conventie] heeft per e-mail van 21 maart 2022 als volgt op de hiervoor genoemde punten gereageerd:
  • over de verhoging van de aanneemsom: “
  • over de planning: “
  • over de prijsstijgingen: “
3.9.
Op 7 april 2022 heeft [naam] aan [gedaagde in conventie] gemaild:

De heer [eiser in conventie] kan niet akkoord gaan met een verdere prijsstijging, dit is voor hem onacceptabel. De prijsstijging van € 330.000 naar € 375.000 was al niet aanvaardbaar, laat staan dat [eiser in conventie] een “blanco cheque” afgeeft op de aanneemsom.
Gezien uw onderstaande bericht zijn wij dan ook helaas genoodzaakt om de mogelijke opdracht in te trekken.
Wij verzoeken u om de reeds betaald aanbetaling geheel terug te storten.
3.10.
Per e-mail van 22 april 2022 heeft [gedaagde in conventie] aan [naam] gemaild:

Wij hebben per saldo nog een vordering op de heer [eiser in conventie] . Het betaalde bedrag zullen wij dus niet terugstorten. Wij zien aan de andere kant ook wel in dat dit gaat leiden tot een ellenlange discussie. Daarom stellen wij als schikking voor dat wij het betaalde bedrag van de eerste termijn mogen behouden en dat de heer [eiser in conventie] en wij verder over en weer geen vorderingen meer op elkaar hebben.
3.11.
[eiser in conventie] heeft het minnelijke voorstel per e-mail van 5 mei 2022 afgewezen.
3.12.
Op 7 juli 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde in conventie] aan [naam] gemaild dat [eiser in conventie] een opzegvergoeding is verschuldigd. In de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde in conventie] aan de toenmalig gemachtigde van [eiser in conventie] van 14 december 2022 is een opzegvergoeding van € 110.038,- inclusief BTW vermeld.

4.Waar de kantonrechter over moet oordelen

De vorderingen van [eiser in conventie]
4.1.
[eiser in conventie] vordert – na eiswijziging –:
I. de op 7 april 2021 tussen partijen gesloten overeenkomst zo nodig te ontbinden;
en [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan [eiser in conventie] binnen 14 dagen na betekening van het vonnis (terug) te betalen:
II. de aanbetaling van € 16.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 april 2022;
III. € 935,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. de proces- en nakosten.
4.2.
[gedaagde in conventie] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser in conventie] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
De tegenvorderingen van [gedaagde in conventie]
4.4.
[gedaagde in conventie] vordert om [eiser in conventie] te veroordelen om aan [gedaagde in conventie] te betalen:
primair:
  • € 91.584,70 aan opzegvergoeding op grond van artikel 12.9 van de algemene voorwaarden, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
  • € 13.737,71, althans € 1.690,85, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
subsidiair:
  • € 91.584,70 aan opzegvergoeding op grond van artikel 7:764 BW, te vermeerderen met wettelijke rente;
  • € 1.690,85 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
meer subsidiair:
  • € 39.363,27 aan opzegvergoeding op grond van artikel 4.8 van de algemene voorwaarden, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
  • € 5.904,49, althans € 1.168,27, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
in alle gevallen:
- veroordeling van [eiser in conventie] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.5.
[eiser in conventie] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.Hoe de kantonrechter oordeelt

5.1.
Voor de beoordeling van zowel de vorderingen van [eiser in conventie] als de tegenvorderingen van [gedaagde in conventie] is van belang of de tussen partijen op 7 april 2021 gesloten overeenkomst van aanneming van werk is beëindigd en zo ja, door wie.
De overeenkomst van 7 april 2021
5.2.
Vast staat dat partijen op 7 april 2021 een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten met een aanneemsom van € 330.000,- inclusief BTW. Afgesproken is dat prijsstijgingen niet zouden worden doorbelast tenzij deze extreem zijn, zoals bij hout en staal de afgelopen periode, en dat [gedaagde in conventie] een prognose op zou stellen van de planning. Verder is in die overeenkomst een verwachte uiterlijke oplevertermijn genoemd.
5.3.
Begin 2022 heeft [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] laten weten dat inmiddels sprake was van prijsstijgingen als gevolg waarvan de aanneemsom met € 45.000,- zou stijgen.
Voortzetting overeenkomst of onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst?
5.4.
Partijen hebben vervolgens met elkaar gesproken over de hoogte van de aanneemsom, de planning/opleverdatum en het doorberekenen van verdere/andere prijsstijgingen. Naar het oordeel van de kantonrechter betreft dit een wijziging van kernbepalingen en is daarom geen sprake van een voortzetting van de overeenkomst van 7 april 2021 maar van onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst.
Nieuwe overeenkomst tot stand gekomen?
5.5.
Over het verhogen van de aanneemsom van € 330.000,- naar € 375.000,- inclusief BTW waren partijen het eens, maar niet over een planning met opleverdatum en het doorberekenen van verdere/andere prijsstijgingen. Nu niet over alle essentialia overeenstemming is bereikt, is geen nieuwe overeenkomst tot stand gekomen.
Is de overeenkomst van 7 april 2021 al beëindigd?
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser in conventie] de overeenkomst van 7 april 2021 niet opgezegd. In de e-mail van [naam] van 7 april 2022 wordt de “mogelijke” opdracht ingetrokken. Dit ziet dus niet op de al eerder gesloten overeenkomst van 7 april 2021. Los daarvan is de kantonrechter van oordeel dat [eiser in conventie] uit de begin 2022 door [gedaagde in conventie] gedane mededeling heeft mogen afleiden dat [gedaagde in conventie] de verbouwing niet zou uitvoeren voor € 330.000,-. En dus ook dat [gedaagde in conventie] in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
5.7.
Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, kan leiden tot een gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het tweede lid bepaalt dat voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
5.8.
Hiervoor is al overwogen dat [eiser in conventie] uit de mededeling van [gedaagde in conventie] heeft mogen afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. Dit betekent gelet op artikel 6:83 sub c BW dat het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden.
5.9.
Volgens [eiser in conventie] is de overeenkomst van 7 april 2021 al (buitengerechtelijk) ontbonden. De kantonrechter volgt hem daarin niet. Op grond van artikel 6:267 lid 1 BW vindt ontbinding plaats door een schriftelijke verklaring van de daartoe gerechtigde. Daarvan is hier niet gebleken.
De vorderingen van [eiser in conventie]
Ontbinding
5.10.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de vordering tot ontbinding van de overeenkomst van 7 april 2021 worden toegewezen.
Terugbetaling
5.11.
Ingevolge artikel 6:271 BW bevrijdt een ontbinding de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Dit brengt mee dat [gedaagde in conventie] gehouden is tot terugbetaling van de aanbetaling van € 16.500,-. De daartoe strekkende vordering van [eiser in conventie] zal worden toegewezen.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
De gevorderde wettelijke rente en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen als onweersproken en op de wet gegrond ook worden toegewezen.
Proceskosten
5.13.
[gedaagde in conventie] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser in conventie] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 132,42
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punten x € 406,-)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.772,42
De tegenvorderingen van [gedaagde in conventie]
Opzegvergoeding
5.14.
Hiervoor is overwogen dat [eiser in conventie] de overeenkomst van 7 april 2021 niet heeft opgezegd. Voor het betalen van een opzegvergoeding bestaat daarom geen grond. Die vordering van [gedaagde in conventie] zal dus worden afgewezen.
Nevenvorderingen
5.15.
Het voorgaande betekent dat ook de nevenvorderingen moeten worden afgewezen.
Proceskosten
5.16.
[gedaagde in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser in conventie] . Nu de vorderingen van [gedaagde in conventie] samenhangen met de vorderingen van [eiser in conventie] wordt er voor proceshandelingen 1 punt toegekend (de helft van het puntenaantal in conventie). De proceskosten in reconventie worden daarom, rekening houdend met het geldelijk belang van de tegenvorderingen, vastgesteld op € 950,- aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
De vorderingen van [eiser in conventie]
6.1.
ontbindt de tussen partijen op 7 april 2021 gesloten overeenkomst;
6.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] tot terugbetaling aan [eiser in conventie] van € 16.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2022 tot aan de dag van de volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] tot betaling aan [eiser in conventie] van € 935,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van [eiser in conventie] van € 1.772,42, te betalen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.5.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
De tegenvorderingen van [gedaagde in conventie]
6.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conventie] af;
6.8.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van [eiser in conventie] van € 950,-;
6.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Karsten-Badal en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.