In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser een bedrag van € 6.198,85 van gedaagde, als vergoeding voor werkzaamheden die eiser heeft verricht in het kader van een subsidieaanvraag. De partijen hebben afgesproken dat eiser een percentage van het toegekende subsidiebedrag ontvangt als vergoeding voor zijn diensten. Gedaagde heeft een subsidie van € 77.460,48 ontvangen, maar betwist de betaling van de factuur van eiser, stellende dat eiser zijn werk niet goed heeft uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat de gestelde wanprestatie van gedaagde niet is komen vast te staan. Het enkele feit dat gedaagde ontevreden is over de geleverde diensten ontslaat haar niet van de verplichting om te betalen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 januari 2022. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.436,49. De kantonrechter wijst de vordering tot buitengerechtelijke kosten af, omdat niet is aangetoond dat aanmaningen zijn verzonden conform de wettelijke eisen.