ECLI:NL:RBZWB:2024:109

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/02/403018 FA RK 22-4945
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, contactherstel en alimentatie in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2016 met elkaar zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht om echtscheiding, alleenstaand gezag over de kinderen, en een onderhoudsbijdrage van de man voor de kinderen en voor zichzelf. De man verzocht om een zorgregeling en een lagere onderhoudsbijdrage. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen ouderschapsplan hebben ingediend en dat er geen overeenstemming is bereikt over de zorgregeling en de alimentatie. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot echtscheiding toegewezen, maar het verzoek om alleenstaand gezag afgewezen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen, omdat er momenteel geen contact is tussen de man en de kinderen en eerst hulpverlening nodig is om contactherstel te realiseren. De rechtbank heeft de kinderbijdrage vastgesteld op € 378 per maand per kind, en de partnerbijdrage van de vrouw is afgewezen omdat de man geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de woning is verkocht en de opbrengst is verdeeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/403018 FA RK 22-4945
datum uitspraak: 8 januari 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] , [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.A.M. van Weely, advocaat te Waalwijk,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J. Engels, advocaat te Ommen.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 7 november 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlage;
- het op 23 januari 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 16 februari 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek;
- het op 4 april 2023 ontvangen aanvullend zelfstandig verzoek;
- het op 20 april 2023 ontvangen aanvullend verzoekschrift tevens verweerschrift op het aanvullend zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 17 mei 2023 ontvangen verweerschrift op het aanvullend verzoekschrift tevens houdende aanvullend zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 19 juni 2023 ontvangen verweerschrift op het aanvullend zelfstandig verzoek;
- de brieven van mr. Weely van 21 december 2022, 22 december 2022, 20 maart 2023 en 28 november 2023, alle met bijlagen;
- de brieven van mr. Engels van 15 november 2023 (met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen), 27 november 2023, 29 november 2023 en 4 december 2023, alle met bijlagen;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 12 oktober 2022.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 8 december 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna te noemen de Raad). Ook waren twee vertegenwoordigers van Stichting Jeugdbescherming Brabant aanwezig (hierna te noemen de GI).
1.3. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Van Weely het formulier verdelen en verrekenen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2016 in de [gemeente] met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2017,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2020,
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht;
- de vrouw heeft uit een eerdere relatie het volgende, nu nog minderjarige kind:
[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2012.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 augustus 2023 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 augustus 2023 tot 14 februari 2024. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is voor het overige aangehouden tot 23 januari 2024 in afwachting van bericht van belanghebbenden, de raad en de GI.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat voortaan aan haar alleen het gezag over de minderjarigen toekomt;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 359,= per maand per kind (kinderbijdrage);
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 1.084,= per maand (partnerbijdrage);
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
- voor recht te verklaren dat zij een vergoedingsrecht heeft voor de som van de vaste lasten die zij heeft voldaan en de man te veroordelen om uit zijn aandeel in de verkoopopbrengst van de woning de som van de door haar betaalde vaste lasten te vergoeden;
3.2.
De man verzoekt, samengevat,
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling);
- vaststelling van een door hem aan de vrouw te betalen kinderbijdrage van € 148,= per maand per kind;
- vaststelling van een door hem aan de vrouw te betalen partnerbijdrage van € 322,= per maand;
- bepaling dat de vrouw aan hem dient te voldoen een gebruiksvergoeding van € 359,= per maand dan wel te bepalen dat de hypothecaire lasten geheel voor rekening van de vrouw komen;
- voor recht te verklaren dat hij een vergoedingsrecht heeft van € 10.000,= dat eerst uit de opbrengst van de verkoop van de woning wordt voldaan en een eventuele overwaarde daarna wordt gedeeld bij helfte;
- bepaling dat partijen over de verdeling van de inboedel, de auto’s, vouwwagen en sieraden zijn overeengekomen dat aan hem wordt toebedeeld de Nissan Qashqai en de vouwwagen alsmede alle roerende zaken die hij al onder zich heeft en dat aan de vrouw wordt toebedeeld de Kia Picanto, de sieraden en de overige inboedelgoederen.
3.3.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoeken voor recht te verklaren dat zij een vergoedingsrecht heeft voor een bedrag van € 20.000,= en de man een vergoedingsrecht heeft voor een bedrag van € 50.000,= ingetrokken. Ook haar verzoek voor recht te verklaren dat de Wet Verevening Pensioenrechten van toepassing is én haar verzoek tot opneming in de beschikking van de door partijen getroffen regelingen (convenant en ouderschapsplan) heeft zij ingetrokken.
3.4.
Op de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek de minderjarigen onder toezicht te stellen ingetrokken. Verder beschouwt de rechtbank zijn verzoek voor zover dit ziet op zijn vergoedingsrecht ter hoogte van € 50.000,=, alsmede het vergoedingsrecht van de vrouw ter hoogte van € 20.000,= als ingetrokken.

4.De beoordeling

Echtscheiding, ontbreken ouderschapsplan en ontvankelijkheid
4.1.
Partijen hebben niet het vereiste ouderschapsplan ingediend. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij geen overeenstemming hebben kunnen bereiken ten aanzien van de zorgregeling en de kinderbijdrage. Van partijen kan daarom redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij een ouderschapsplan indienen. Op grond van artikel 815 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal de rechtbank voorbijgaan aan de eis voor het overleggen van een ouderschapsplan en de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding. Dit verzoek ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
Gezag en zorgregeling
4.2.
De vrouw verzoekt om haar alleen te belasten met het gezag over de minderjarigen. Zij is van mening dat partijen niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarigen niet in gezamenlijk overleg kunnen nemen, met als gevolg dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen hen. In reactie op het standpunt van de man betwist zij dat zij de communicatie met de man frustreert. Er is geen zorgregeling tot stand gekomen, omdat de man is vervolgd en veroordeeld voor mishandeling van de vrouw. De minderjarigen zijn daarvan getuige geweest. Het is in hun belang dat eerst de uitkomst van een hulpverleningstraject afgewacht dient te worden, waarin wordt beoordeeld of contact(herstel) met de man mogelijk is, aldus de vrouw.
4.3.
De man stelt zich op het standpunt dat er geen grond is voor eenhoofdig gezag. Het enige wat speelt is dat de vrouw in weerwil van het advies van het hulpverleningsinstanties het contact tussen de man en de minderjarigen tegenhoudt. Indien wordt geprobeerd begeleide omgang op te starten weigert de vrouw haar medewerking. De man benadrukt dat partijen verschillen over de toedracht van het incident in juli 2022 dat heeft geleid tot zijn veroordeling (een taakstraf van 60 uur wegens eenvoudige mishandeling). Wel was tijdens het huwelijk sprake van aanvaringen en oplopende emoties over en weer.
De man verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij hij één weekend per 14 dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur contact heeft met de minderjarigen alsmede het tussenliggend weekend afwisselend op de zaterdag en de zondag van 10.00 tot 18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen. Hij heeft de minderjarigen sinds juli 2022 niet meer gezien of gesproken. Als gevolg van stress na de relatiebreuk kreeg de man een psychose. Na een opname heeft hij ambulante begeleiding gehad. Contactherstel is in het belang van de kinderen. Volgens de hulpverlener van de man zijn er geen risico’s in relatie tot contact met de kinderen. De man hoopt dat de vrouw de relatie achter zich kan laten en afspraken over de kinderen wil maken. Op de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek gehandhaafd, maar daarbij aangegeven dat hij zich realiseert dat de contacten zorgvuldig en geleidelijk opgebouwd dienen te worden.
4.4.
De rechtbank overweegt over het verzoek van de vrouw aangaande het gezag als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding in stand blijft. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin het noodzakelijk is dat slechts een van de ouders na echtscheiding het gezag uitoefent. Ingevolge artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan gezamenlijk gezag worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat niet voldaan is aan de gronden voor wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar het eenhoofdig gezag bij de vrouw. Niet in geschil is dat het in deze periode rondom de echtscheiding bij ouders ontbreekt aan een constructieve communicatie. Er is recent een ondertoezichtstelling uitgesproken en partijen dienen hun medewerking te verlenen aan de in te zetten hulpverlening, waarvoor zij op de wachtlijst staan, om de situatie in het belang van de kinderen te verbeteren. Op dit moment staan partijen nog aan het begin van dit traject. Ook hebben zich geen gezagsgeschillen voorgedaan op basis waarvan wijziging van het gezag op dit moment noodzakelijk of in het belang van de kinderen is. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag afwijzen.
De rechtbank merkt nog op dat, hoewel niet om aanhouding is verzocht, er ook ambtshalve geen aanleiding wordt gezien om dit verzoek aan te houden, gelet op de verwachte duur van het traject dat doorlopen moet worden voordat van een eindtoestand sprake is.
4.5.
De rechtbank overweegt over het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling als volgt. Op de mondelinge behandeling heeft de man desgevraagd zijn verzoek gehandhaafd. Bij de huidige stand van zaken, waarin de man al geruime tijd geen contact heeft met de minderjarigen, is toewijzing van het verzoek niet in het belang van de kinderen. Eerst zal onderzocht moeten worden wat nodig is om tot contactherstel te komen, en vervolgens zal dit zorgvuldig en stapsgewijs moeten worden opgebouwd. Partijen hebben op de mondelinge behandeling verklaard dat zij het ermee eens zijn dat een zorgregeling niet plompverloren in gang kan worden gezet, maar dat begeleiding van hulpverlening daarvoor nodig is.
Door de vertegenwoordigers van GI is in dat kader aangegeven dat er ter uitvoering van de ondertoezichtstelling een plan van aanpak is opgesteld en dat met partijen is kennisgemaakt, waarna partijen zijn aangemeld bij Crossroads. Dit samenwerkingsverband van specialistische zorgaanbieders gaat een hulpverleningsplan voor het hele gezin opstellen, gericht op traumabegeleiding en contactherstel. De vertegenwoordiger van de Raad heeft aangegeven dat los van de traumabehandeling van de minderjarigen al een start kan worden gemaakt met contactherstel. De GI heeft, gelet op de op de mondelinge behandeling verkregen informatie, toegezegd om contact op te nemen met Sterk Huis, waar de vrouw en de minderjarigen al bekend zijn, om te benadrukken dat er zo spoedig mogelijk gestart dient te worden met hulpverlening gericht op traumabehandeling en contactherstel.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling afwijzen. Hoewel niet om aanhouding is verzocht, ziet de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding om dit verzoek aan te houden, gelet op de verwachte duur van het traject dat doorlopen moet worden voordat van een eindtoestand sprake is.
Kinder- en partnerbijdrage
Ingangsdatum
4.6.
De rechtbank zal eerst de ingangsdatum van de kinder- en partnerbijdrage bepalen. De vrouw is van mening dat de ingangsdatum 6 oktober 2023 dient te zijn, omdat op die datum de draagkracht van de man hoger is geworden vanwege het wegvallen van de woonlasten van de echtelijke woning. De man is van mening dat de ingangsdatum 1 december 2022 dient te zijn, omdat hij vanaf die datum dubbele woonlasten had (van de echtelijke woning en van zijn huurwoning). Partijen erkennen daarbij dat hun standpunt over de ingangsdatum tot gevolg heeft dat wordt afgeweken van de wettelijke bepaling dat de partnerbijdrage pas kan ingaan vanaf de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank overweegt dat afwijking van deze wettelijke bepaling niet mogelijk is, zodat zal worden uitgegaan van de wettelijke ingangsdatum voor de partnerbijdrage. Voor de kinderbijdrage zal bij die datum worden aangesloten. Daarbij is van belang dat de man de in de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 12 oktober 2022 bepaalde kinderbijdrage voldoet en dus aangenomen kan worden dat daarmee in de kosten van de minderjarigen wordt voorzien. De omstandigheid dat de man het niet eens is met de overwegingen in die beschikking dan wel zich nadien een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, gelegen in zijn woonlasten, doet daar niet aan af. Immers, de man had ten aanzien van dat laatste een wijziging van die beschikking kunnen verzoeken. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico.
Kinderbijdrage
4.7.
Bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.8.
Voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen. Op de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de behoefte van de minderjarigen € 717,= per maand in 2022 bedroeg, in aansluiting op de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen en de daarin opgenomen uitgangspunten. Rekening houdende met de wettelijke indexeringen bedraagt die behoefte in 2023 € 741,38 per maand en in 2024 € 787,35 per maand.
4.9.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de minderjarigen becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig netto besteedbaar inkomen (NBI), waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
4.10.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij het erover eens zijn dat de draagkracht van de vrouw € 50,= per maand bedraagt, te verdelen over drie kinderen ( [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ). De rechtbank zal daarbij aansluiten, zodat in beginsel een bedrag van € 34,= per maand resteert voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.11.
Ten aanzien van de draagkracht van de man is het volgende van belang. Partijen zijn het erover eens dat de man op basis van de overgelegde loonstroken over de maanden september, oktober en november 2023 een inkomen heeft van € 4.748,50 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag, zoals vermeld in de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening (productie 15). Dit betekent dat het NBI van de man € 3.460,= per maand bedraagt en zijn draagkracht € 748,= per maand in 2023, conform voormelde berekening van de vrouw. Het standpunt van de man dat tot 6 oktober 2023 rekening dient te worden gehouden met dubbele woonlasten, behoeft hier, gezien de ingangsdatum van de kinderalimentatie, geen bespreking.
4.12.
Een draagkrachtvergelijking blijft achterwege, omdat de totale draagkracht van de onderhoudsplichtigen (€ 782,=) lager is dan de hiervoor becijferde behoefte van de minderjarigen van € 787,= per maand.
4.13.
Partijen verschillen van mening over de aanspraak van de man op een zorgkorting op de door hem verschuldigde kinderbijdrage. De rechtbank volgt de richtlijn van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg. Zoals uit deze beschikking blijkt is er op dit moment nog geen zorgregeling, maar vinden er inspanningen plaats gericht op contactherstel onder begeleiding van passende hulpverlening. De rechtbank zal conform de richtlijn van de Expertgroep Alimentatie een forfaitaire zorgkorting van 5% hanteren, omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang en in ieder geval tot dat bedrag in de zorg zou kunnen worden voorzien. De zorgkorting bedraagt 5% van de behoefte, dus afgerond € 39,= per maand.
4.14.
Nu de draagkracht van de onderhoudsplichtigen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt, na toepassing van de zorgkorting, het tekort gelijkelijk over de onderhoudsplichtigen verdeeld. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 748,= [bedrag volledige draagkracht man] – (€ 39,= [bedrag zorgkorting] - € 3,= [bedrag van de helft van het tekort]) = € 712,= per maand.
Rekening houdend met de wettelijke indexering van 6,2% is deze bijdrage € 756,14 per maand, dus (afgerond) € 378,= per maand per kind, in 2024.
Partnerbijdrage
4.15.
Bij het bepalen van de behoefte van de vrouw aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht van de man om die te voldoen hanteert de rechtbank ook de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.16.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard het erover eens te zijn dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in 2023 € 1.566,= netto per maand bedraagt, ofwel € 2.320,= bruto per maand, onder verwijzing naar de als productie 16 ingediende berekening van de vrouw. De rechtbank zal daarbij aansluiten. Rekening houdende met de wettelijke indexering bedraagt deze behoefte in 2024 € 2.463,84 bruto per maand.
4.17.
Voor wat betreft het NBI van de man voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank, in aansluiting op het standpunt van partijen, uit van een bedrag van € 3.460,= per maand, zoals onder rechtsoverweging 4.11. is vermeld. De draagkracht van de man is dan € 748,= netto per maand in 2023, zoals volgt uit de als productie 15 overgelegde berekening van de vrouw.
4.18.
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man geen draagkracht aanwezig om, naast de kosten van de minderjarigen (kinderbijdrage van € 378,= per maand per kind en zorgkorting van € 39,= per maand) nog enige bijdrage te voldoen ten behoeve van de vrouw. Dit oordeel brengt mee dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage zal worden afgewezen.
Afwikkeling van de huwelijksgemeenschap
4.19.
Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
4.20.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b BW ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 7 november 2022
.Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
4.21.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de verdeling plaatsvindt, namelijk de datum van deze beschikking, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
4.22.
De gemeenschap bestond op de peildatum van 7 november 2022, volgens opgave van partijen zelf, uit de volgende bestanddelen:
Goederen
- de echtelijke woning aan het [adres] , [postcode] [woonplaats 1] ;
- de inboedelgoederen, waaronder sieraden en een vouwwagen;
- een auto van het merk Nissan Qashqai;
- een auto van het merk Kia Picanto;
- de saldi op een drietal bank- en spaarrekeningen;
- de teruggave van de inkomstenbelasting 2022.
Schulden
- de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden (met [nummer] )
- een schuld aan [accountant]
De echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 1] en de hypothecaire geldlening
4.23.
Partijen hadden, ieder voor de helft, in eigendom de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] . Op de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat deze woning inmiddels is verkocht voor een bedrag van € 329.000,= en op 6 oktober 2023 is geleverd aan de koper(s). Verder hebben partijen aangegeven dat met de verkoopopbrengst de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden volledig is ingelost.
4.24.
Ook staat vast dat uit de overwaarde van de woning ter hoogte van € 168.363,86 zijn uitbetaald de in 3.3. en 3.4. van deze beschikking vermelde bedragen van € 50.000,= aan de man en € 20.000,= aan de vrouw alsook de in de nota van afrekening van [notarissen] van 6 oktober 2023 (productie 1 bij het formulier verdelen en verrekenen van de man) genoemde overige kosten zijn voldaan. Het resterende bedrag van de overwaarde, € 98.363,86, staat in depot op de derdengeldenrekening van de notaris. Partijen zijn het erover eens dat zij in beginsel ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de helft van dit depotbedrag.
4.25.
De vrouw heeft pas op de mondelinge behandeling de kosten van de ontruiming van de woning aan de orde gesteld. Deze kosten bedragen € 375,= in verband met het plaatsen van een container voor de woning en € 1.119,25 in verband met het leeghalen van de woning door Woningontruiming Breda (onder verwijzing naar het als productie 25 overlegde bankafschrift en de factuur). De rechtbank begrijpt dat de vrouw kennelijk bedoelt een vergoedingsrecht te hebben, maar constateert ook dat daartoe geen verzoek voorligt. Gelet op het tijdsverloop sinds de kosten zijn gemaakt heeft de vrouw voldoende gelegenheid gehad om een dergelijk verzoek in te dienen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze kosten bij de verdeling van de overwaarde te betrekken.
4.26.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank het volgende op. In de stukken en op de mondelinge behandeling hebben partijen gesproken over een levensverzekering bij Nationale Nederlanden en/of een overlijdensrisicoverzekering bij Taf, waarover onduidelijkheid bestond. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat geen sprake is van een levensverzekering. Wel hadden partijen een overlijdensrisicoverzekering bij Taf, maar gebleken is dat deze verzekering inmiddels is beëindigd en dat deze geen waarde vertegenwoordigde, zodat geen sprake is van een bestanddeel uit de gemeenschap dat verdeeld moet worden.
De inboedelgoederen, waaronder sieraden en een vouwwagen, alsmede de auto van het merk Nissan Qashqai en de auto van het merk Pia Picanto
4.27.
Ten aanzien van de inboedelgoederen hebben partijen op de mondelinge behandeling verklaard dat zij hierover geen beslissing van de rechtbank nodig hebben.
4.28.
Ten aanzien van de sieraden, de vouwwagen en de beide auto’s heeft de vrouw op de mondelinge behandeling gesteld dat zij, nu zij ontruimingskosten heeft moeten maken in verband met de levering van de echtelijke woning, deze kosten in dit kader wil verrekenen. De man heeft verweer gevoerd; volgens hem hadden partijen overeenstemming over de verdeling van deze goederen en is verrekening met andere kosten niet aan de orde.
4.29.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat partijen overeenstemming hebben over de verdeling van de sieraden, de vouwwagen en de auto’s heeft de vrouw niet weersproken. Zij beoogt daarin echter een verrekening aan te brengen in verband met gemaakte kosten voor ontruiming. Zoals al in 4.25. is overwogen ligt ten aanzien van de ontruimingskosten geen verzoek aan de rechtbank voor en worden deze kosten in onderhavige procedure dan ook buiten beschouwing gelaten.
4.30.
De man heeft op de mondelinge behandeling aangeboden om de helft van de kosten van de container aan de vrouw te voldoen, dus een bedrag van € 187,50. De rechtbank gaat er vanuit dat de man die belofte gestand zal doen.
4.31.
Op basis van de overeenstemming tussen partijen zullen de auto van het merk Nissan Qashqai en de vouwwagen aan de man worden toebedeeld en zullen de auto van het merk Kia Picanto en de sieraden aan de vrouw worden toebedeeld.
De saldi op de bank- en spaarrekeningen met [rekeningnummer 1] (op naam van de man), [rekeningnummer 2] (op naam van de man) en [rekeningnummer 3] (op naam van de vrouw)
4.32.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen bankrekening(en) behoudt. Ook zijn zij het erover eens dat zij ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de op de peildatum van 7 november 2022 aanwezige saldi. Zij zullen de informatie over de hoogte van die saldi op die datum aan elkaar verstrekken.
4.33.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat voorgaande niet zou dienen te gelden indien sprake is van een negatief saldo. Zij wil dat de man rekeningafschriften laat zien waaruit de transacties op zijn bankrekeningen blijken, omdat een eventuele benadeling van de gemeenschap gecompenseerd moet worden. De man heeft verweer gevoerd.
4.34.
De rechtbank overweegt als volgt. Kennelijk legt de vrouw aan haar stelling het bepaalde in artikel 1:164 BW ten grondslag inzake benadeling van de gemeenschap. De vrouw heeft haar stelling, die zij pas op de mondelinge behandeling heeft ingenomen, niet onderbouwd, zodat niet kan worden onderzocht of aan de in dit artikel genoemde gronden is voldaan. De rechtbank gaat om die reden aan de stelling van de vrouw voorbij.
De teruggave van de inkomstenbelasting 2022 en de schuld aan [accountant]
4.35.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen bevestigd dat zij het erover eens zijn dat de teruggave van de inkomstenbelasting 2022 bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. De man heeft verklaard dat de belastingdienst het bedrag op zijn bankrekening heeft gestort en dat hij de helft daarvan aan de vrouw zal voldoen.
4.36.
De schuld aan [accountant] betreft een factuur van 10 augustus 2023 ter hoogte van € 123,42 in verband met het opstellen van de aangifte inkomstenbelasting 2022. De man heeft deze factuur namens partijen voldaan en hij stelt recht te hebben op de helft van dit bedrag van de vrouw. De vrouw heeft verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen dit verzoek van de man. De rechtbank stelt vast dat partijen hierover aldus overeenstemming hebben en gaat er vanuit dat de vrouw een bedrag van € 61,71 aan de man zal voldoen.
Overige verzoeken
Verzoek van de man inzake een schenking van € 10.000,=
4.37.
Volgens de man hebben zijn ouders aan hem onder uitsluitingsclausule een bedrag van € 10.000,= geschonken. Hij verwijst naar de door hem als productie 1 bij zijn aanvullende verweerschrift van 17 mei 2023 ingediende ‘overeenkomst bepalingen schenking’ van 26 december 2019. De vrouw betwist niet dat sprake is van een schenking van € 10.000,=, maar wel dat daarop een uitsluitingsclausule van toepassing is.
4.38.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft op de mondelinge behandeling desgevraagd bevestigd dat uit de overgelegde overeenkomst niet blijkt dat geschonken is onder een uitsluitingsclausule, maar dat zijn ouders dit mondeling met hem zijn overeengekomen en dat de vrouw daarmee heeft ingestemd. Dat sprake is van een uitsluitingsclausule heeft de man, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat zijn verzoek om voor recht te verklaren dat hij een vergoedingsrecht heeft van € 10.000,= dat uit de opbrengst van de verkoop van de woning moet worden voldaan, waarna een eventuele overwaarde bij helfte wordt gedeeld, zal worden afgewezen.
Verzoek van de vrouw inzake de door haar voldane vaste lasten
4.39.
Volgens de vrouw zijn partijen op 15 augustus 2022 overeengekomen dat de man, naast de kinder- en partnerbijdrage, tevens de vaste lasten van de gemeenschap zou blijven voldoen, waaronder de eigenaarslasten van de woning en alle overige lasten die niet van de alimentatie dienen te worden voldaan. Het betrof een overeenkomst die was gesloten tussen beide families van partijen. Daarom verzoekt zij voor recht te verklaren dat zij, op grond van die overeenkomst en naar eisen van redelijkheid en billijkheid, een vergoedingsrecht heeft voor de som van de vaste lasten die zij heeft voldaan en om te man te veroordelen om uit zijn aandeel in de verkoopopbrengst van de woning die som aan haar te voldoen. Op de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat haar verzoek ziet op de periode van 18 augustus 2022 tot 6 oktober 2023. Zij heeft als productie 26 een brief ingediend, die haar advocaat namens haar op 21 oktober 2022 heeft gestuurd naar de advocaat van de man met een opsomming van diverse posten. De man voert gemotiveerd verweer. Volgens hem was er geen sprake van een overeenkomst op grond waarvan hij de vaste lasten van de gemeenschap zou blijven voldoen.
4.40.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat sprake was van een overeenkomst tussen beide families blijkt niet uit de stukken en is, gelet op de betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd door de vrouw. De rechtbank gaat aan dat standpunt van de vrouw dan ook voorbij. Voor zover sprake is van lasten, voldaan vóór de peildatum 7 november 2022 zijn deze lasten al voldaan door de gemeenschap. Uit de door de vrouw overgelegde opsomming is niet af te leiden welk deel van de lasten is voldaan voor ontbinding van de gemeenschap en welk deel daarna. Bovendien maken van de opsomming ook deel uit kosten van de kinderen dan wel van de vrouw, die aldus dienen te worden voldaan uit de kinder- en partnerbijdrage. Concluderend kan niet worden vastgesteld of de vrouw een vergoedingsrecht heeft, dan wel tot welk bedrag dat eventueel zou zijn. Het verzoek van de vrouw is te onbepaald, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Verzoek van de man inzake een gebruiksvergoeding
4.41.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem dient te voldoen een gebruiksvergoeding van € 359,= per maand (zijnde de helft van de hypothecaire lasten) met ingang van 27 juli 2022 dan wel te bepalen dat de hypothecaire lasten geheel voor rekening van de vrouw komen, zolang zij de woning gebruikt en deze niet is verkocht en geleverd.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Het staat vast dat zij op de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geen gebruik meer maakt van de woning, zodat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Bovendien is in de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 12 oktober 2022 al rekening gehouden met het feit dat de man op dat moment de hypotheek van de echtelijke woning voldeed, zodat dit niet nogmaals in de vorm van een gebruiksvergoeding mogelijk is.
4.42.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover sprake is van lasten voldaan vóór de peildatum van 7 november 2022 zijn deze lasten voldaan door de gemeenschap. Voorts blijkt uit overweging 3.18. van de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen dat in het kader van de draagkracht voor partnerbijdrage rekening is gehouden met door de man te betalen hypotheekrente. De man kan dan niet ook nog aanspraak maken op een gebruiksvergoeding. Dit betekent dat dit verzoek van de man zal worden afgewezen.
Ingetrokken verzoeken
4.43.
Uit 3.3. en 3.4. van deze beschikking blijkt dat partijen een aantal verzoeken hebben ingetrokken. Deze ingetrokken verzoeken behoeven niet meer te worden beoordeeld en worden in zoverre afgewezen.
Proceskosten
4.44.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2016 in de [gemeente] met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2017,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2020,
aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 378,= (driehonderdachtenzeventig euro) per maand per kind;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.23, 4.24, 4.31, 4.32 en 4.36;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van mr. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.