In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2016 met elkaar zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht om echtscheiding, alleenstaand gezag over de kinderen, en een onderhoudsbijdrage van de man voor de kinderen en voor zichzelf. De man verzocht om een zorgregeling en een lagere onderhoudsbijdrage. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen ouderschapsplan hebben ingediend en dat er geen overeenstemming is bereikt over de zorgregeling en de alimentatie. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot echtscheiding toegewezen, maar het verzoek om alleenstaand gezag afgewezen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen, omdat er momenteel geen contact is tussen de man en de kinderen en eerst hulpverlening nodig is om contactherstel te realiseren. De rechtbank heeft de kinderbijdrage vastgesteld op € 378 per maand per kind, en de partnerbijdrage van de vrouw is afgewezen omdat de man geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de woning is verkocht en de opbrengst is verdeeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.