ECLI:NL:RBZWB:2024:1090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10587203 CV EXPL 23-2594 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van contractuele boetes en huurachterstand in een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de huurachterstand van de gedaagde partij centraal. De eiser, een verhuurder, heeft een huurovereenkomst gesloten met de gedaagde voor een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst is inmiddels geëindigd, maar de gedaagde erkent een huurachterstand van € 2.126,03. De eiser vordert daarnaast betaling van contractuele boetes, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde is het niet eens met deze vorderingen en stelt dat het boetebeding onredelijk is voor haar als kleine ondernemer en vraagt om vernietiging of matiging van de boete.

De kantonrechter oordeelt dat er geen aanleiding is om het boetebeding te vernietigen. De rechter legt het boetebeding zo uit dat een boete van € 1.500,- wordt toegewezen, zonder verdere verlaging. De vordering tot wettelijke handelsrente wordt afgewezen, omdat de contractuele boete deze vervangt. Voor de buitengerechtelijke incassokosten wordt een lager bedrag toegewezen dan gevorderd. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 3.944,93 aan de eiser, inclusief proceskosten van € 1.294,49. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiser het vonnis direct kan laten uitvoeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld door de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10587203 \ CV EXPL 23-2594
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
DE BURGERLIJKE MAATSCHAP [eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [gedaagde bedrijf],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V..

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek, die ook een vermeerdering van eis inhoudt
- de conclusie van dupliek.

2.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over een bedrijfsruimte die [gedaagde] van [eiser] heeft gehuurd. De huurovereenkomst is inmiddels geëindigd. [gedaagde] erkent dat zij de huurachterstand die [eiser] vordert nog moet betalen. [eiser] wil daarnaast dat [gedaagde] een bedrag aan contractuele boetes, rente en buitengerechtelijke incassokosten betaalt. [gedaagde] is het niet eens met deze bedragen. Zij vindt onder andere dat het boetebeding voor haar als kleine ondernemer met een eenmanszaak onredelijk is en daarom moet worden vernietigd. Anders moet het boetebedrag in ieder geval worden gematigd volgens [gedaagde] .

3.Een samenvatting van de beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter ziet in dit geval geen aanleiding om het boetebeding te vernietigen. De kantonrechter legt het boetebeding zo uit dat een boete van € 1.500,- wordt toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de boete verder te verlagen. Er wordt geen wettelijke handelsrente toegewezen naast de boete. Ook zal als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een lager bedrag worden toegewezen, dan [eiser] heeft gevorderd.
De kantonrechter zal hieronder uitgebreider ingaan op de feiten, wat partijen willen, de (juridische) beoordeling en de beslissing in deze zaak.

4.De feiten

4.1.
Partijen hebben op 15 juni 2020 en 17 juni 2020 een huurovereenkomst gesloten voor de verhuur door [eiser] aan [gedaagde] van de bedrijfsruimte (kantoorruimte) op het in de dagvaarding genoemde adres in Waalwijk (hierna: het gehuurde).
4.2.
Op de huurovereenkomst zijn de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ (hierna: de Algemene Bepalingen) van toepassing verklaard. In artikel 23.2 van de Algemene Bepalingen (hierna: het boetebeding) staat:
“23.2 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door Huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt Huurder aan de Verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300, per maand. (…)”
4.3.
Partijen hebben op 9 december 2022 een aanvullende overeenkomst (“Allonge”) afgesloten. Hier staat onder andere in:
“Komen nader overeen dat:
(…)
-
De bestaande huurovereenkomst eindigt per 31-12-2022
(…)
-
Gezien de huidige huurachterstand wordt ten aanzien van de achterstallige huurtermijnen het volgende afgesproken:

Huurder verplicht zichuiterlijk31 januari 2023 de achterstand volledig te hebben ingelopen, middels betaling aan verhuurder

De boetekosten worden beperkt tot € 600,-
-
Indien huurder niet de volledige achterstand inclusief boete heeft betaald voor 31 januari 2023 dat zij dan gehouden is de werkelijke boete en rentekosten volgens de huurovereenkomst en algemene bepalingen te zullen voldoen. (…).”
4.4.
[gedaagde] heeft een huurachterstand bij [eiser] ter hoogte van € 2.126,03. Deze achterstand betreft in ieder geval de maanden augustus 2022 tot en met december 2022.

5.Wat partijen willen

5.1.
[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat [gedaagde] een bedrag van € 7.618,75 moet betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag dat is betaald. Dit bedrag bestaat uit huurachterstand (€ 2.126,03), contractuele boete (€ 4.200,-), wettelijke handelsrente € 144,55) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.148,17). Ook vordert [eiser] dat [gedaagde] een bedrag van € 300,- per maand aan contractuele boete moet betalen vanaf 1 oktober 2023 tot aan de dag dat is betaald. [eiser] vordert daarnaast dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. [eiser] heeft daarbij gevorderd om het vonnis meteen te mogen (laten) uitvoeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld door [gedaagde] .
5.2.
[gedaagde] erkent de huurachterstand van € 2.126,03, maar voert verweer tegen het overige. Zij vraagt in de eerste plaats (primair) om het boetebeding te vernietigen en de vordering tot de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten te verminderen. In de tweede plaats (subsidiair) vraagt zij om de contractuele boete te matigen, de vordering tot wettelijke handelsrente in dit geval af te wijzen en de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten te matigen. [gedaagde] vraagt daarbij om [eiser] in de proceskosten te veroordelen, met de mogelijkheid om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beoordeling

6.1.
Tussen partijen staat in deze zaak vast dat [gedaagde] nog een huurachterstand van € 2.126,03 moet betalen aan [eiser] . De onderwerpen waarover partijen van mening verschillen, zal de kantonrechter hieronder per onderwerp bespreken.
6.2.
Boetebeding
6.2.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de huurovereenkomst betrekking heeft op bedrijfsruimte. [gedaagde] heeft deze ruimte gehuurd en gebruikt voor haar eenmanszaak. [gedaagde] moet dan ook niet als consument worden aangemerkt. Wel komt haar een beroep toe op artikel 6:233 en 6:234 BW, omdat [gedaagde] – en dit wordt niet weersproken – heeft aangevoerd dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 6:235 lid 1 of 3 BW.
Standpunt van [gedaagde]
6.2.2.
In de eerste plaats moet het in de Algemene Bepalingen opgenomen boetebeding worden vernietigd op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a BW, omdat de Algemene Bepalingen bij de totstandkoming van de huurovereenkomst niet zijn besproken en erg op haar (als kleine ondernemer) drukken. De Algemene Bepalingen zaten nog niet bij het concept van de huurovereenkomst, enkel bij de definitieve. Hierdoor was zij niet in staat om over de inhoud en toepasselijkheid van de algemene voorwaarden te onderhandelen.
Standpunt van [eiser]
6.2.3.
[gedaagde] heeft ten aanzien van de huurovereenkomst in het begin de overeenkomst inclusief de Algemene Bepalingen vooraf ter inzage gehad van de makelaar. Daarbij heeft [gedaagde] hier separaat en expliciet een handtekening voor gezet in de huurovereenkomst, zodat deze zeker ontvangen en van toepassing zijn. [gedaagde] heeft dus de voorwaarden ontvangen voordat er een overeenkomst tot stand is gekomen en heeft dus ook de kans gehad hiervan iets te vinden.
Oordeel kantonrechter
6.2.4.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de kantonrechter voorop dat voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden niet is vereist dat deze uitdrukkelijk worden besproken. De wijze waarop de Algemene Bepalingen van kracht zijn geworden kan wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of het boetebeding onredelijk bezwarend is. De kantonrechter vindt hier in dit geval geen sprake van. Partijen verschillen dan wel van mening over hoe ver vóór het sluiten van de huurovereenkomst [gedaagde] de Algemene Bepalingen heeft gehad, maar er staat wel vast tussen partijen dàt [gedaagde] deze vóór het sluiten van de huurovereenkomst heeft gehad. [gedaagde] zegt daarbij dan wel dat zij daardoor niet de kans heeft gehad om over de inhoud of toepasselijkheid van de Algemene Bepalingen te onderhandelen, maar de kantonrechter ziet dit zonder verdere toelichting niet zo. Er is namelijk niet gezegd of gebleken dat [gedaagde] ook per se meteen moest tekenen of beslissen. De kantonrechter ziet dan ook niet in waarom [gedaagde] de kans zou zijn ontnomen om er nog over na te denken, eventueel juridisch advies in te winnen of de toepasselijkheid van het boetebeding aan de orde te stellen als zij dat te bezwaarlijk vond. Het beroep van [gedaagde] op vernietiging van de Algemene Bepalingen slaagt dus niet.
6.3.
Matiging boete
Standpunt van [eiser]
6.3.1.
vordert een boete van € 300,- per maand en zegt in haar conclusie van repliek dat deze op dat moment € 4.200,- bedraagt. [gedaagde] is meerdere malen gewaarschuwd dat er boetes in rekening zouden worden gebracht, waardoor [gedaagde] op de hoogte was van de contractuele boetes. [gedaagde] vond overigens op 18 april 2023 een boete van € 1.500,- redelijk, dus [gedaagde] kan nu niet zeggen dat zij de boete onredelijk vindt.
Standpunt van [gedaagde]
6.3.2.
De hoogte van de boete dient gematigd te worden gelet op de omstandigheden van het geval. In dit geval gaat het om een huurprijs van € 423,56 (exclusief btw), zodat de boete van € 300,- een boete van 71 % van de huurprijs bedraagt. Daarnaast mist hier de boete het doel van de prikkel om tijdig te betalen. Partijen hadden namelijk al 2,5 jaar een huurrelatie waarbij [gedaagde] regelmatig te laat betaalde en [eiser] nooit aanspraak heeft gemaakt op boetes. [gedaagde] heeft zelfs bij de beëindiging van de overeenkomst niet expliciet het boetebeding benoemd en toen was [gedaagde] al te laat met de betaling van de laatste huurtermijn. [gedaagde] betwist dat zij heeft aangegeven dat zij een bedrag van € 1.500,- aan boete redelijk vond. Daarbij is de boete die nu gevorderd wordt vele malen hoger dan € 1.500,-.
Oordeel kantonrechter
6.3.3.
De kantonrechter vindt de boete in dit geval wel in een bepaalde mate het doel heeft gehad als prikkel tot betaling. Partijen verschillen van mening over wanneer voor het eerst door [eiser] aanspraak is gemaakt op de boete. De kantonrechter gaat er in dit geval vanuit dat in ieder geval in de aanvullende overeenkomst van 9 december 2022 (“de allonge”) voldoende duidelijk een aanspraak op de boete is vermeld. Hierbij hebben partijen nadrukkelijk afgesproken dat [gedaagde] zich verplicht om uiterlijk 31 januari 2023 de volledige huurachterstand te betalen en dat de boetekosten worden beperkt tot € 600,-. Ook hebben partijen hierbij afgesproken dat als [gedaagde] dit niet doet, zij de volledige boete over de huurachterstand zal moeten betalen.
6.3.4.
De boetebepaling moet wel anders worden uitgelegd dan hoe het nu door [eiser] wordt gevorderd. Volgens vaste jurisprudentie wordt namelijk het boetebedrag van € 300,- slechts éénmaal toegewezen voor de betreffende maand huurachterstand. Deze boete wordt niet meerdere keren voor dezelfde maand huurachterstand toegewezen. Een dergelijke uitleg van het boetebeding – zoals [eiser] kennelijk voorstaat – vindt de kantonrechter onredelijk. In dit geval staat vast dat de huurachterstand de maanden augustus tot en met december 2022 betreft [1] . Daarbij is van belang dat op 9 december 2022 tussen partijen is afgesproken dat de huurovereenkomst eindigt per 31 december 2022. Dit betekent dat er een boete wordt toegewezen van € 1.500,- [2] .
6.3.5.
De kantonrechter ziet daarbij geen aanleiding om dit bedrag nog verder te verlagen. Zoals hiervoor overwogen hebben partijen op 9 december 2022 nadrukkelijk afspraken gemaakt over de boete. Daarbij is er ook geen sprake van een buiten proportioneel oplopend boetebedrag.
6.3.6.
De vorige overwegingen betekenen verder ook dat de gevorderde boete van € 300,- per maand vanaf oktober 2023 niet wordt toegewezen. Er is namelijk geen sprake meer van een huurovereenkomst, waaruit een huurachterstand kan ontstaan vanaf oktober 2023.
6.4.
Wettelijke handelsrente
6.4.1.
[eiser] vordert naast de hiervoor genoemde boete een bedrag van € 144,55 aan wettelijke handelsrente. [gedaagde] betwist dat zij deze rente verschuldigd is naast de eerdergenoemde boete. De kantonrechter overweegt dat zowel de gevorderde wettelijke handelsrente als de contractuele boete een vorm van schadevergoeding betreffen, die verschuldigd zijn als te laat wordt betaald. Uit artikel 6:92 lid 2 BW, dat van regelend recht is, volgt dat een verschuldigde contractuele boete in de plaats treedt van een schadevergoeding op grond van de wet, zoals bijvoorbeeld de wettelijke handelsrente. Daarom vervangt de contractuele boete de wettelijke handelsrente, tenzij partijen zijn overeengekomen dat zij van deze wettelijke regeling afwijken. Nu dit niet door [eiser] is gezegd en dit verder ook niet is gebleken, is [gedaagde] dus slechts de contractuele boete verschuldigd. De vordering tot betaling van de verschenen wettelijke handelsrente zal daarom worden afgewezen. Ook de vanaf de dag van de dagvaarding gevorderde wettelijke handelsrente over de totale vordering zal worden afgewezen, omdat de grondslag hiervoor ontbreekt omdat er tussen partijen geen handelsovereenkomst meer bestaat.
6.5.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.5.1.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.148,17 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter overweegt dat er (conform Rapport Voorwerk II) voldoende is onderbouwd dat er werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten rechtvaardigen. Voor wat betreft de hoogte van deze vergoeding, sluit de kantonrechter aan bij de staffel die volgens het Besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten geldt bij de hoofdsom.
6.5.2.
De kantonrechter ziet hierbij geen aanleiding om de buitengerechtelijke incassokosten ook over de contractuele boete toe te wijzen. [eiser] heeft niet (voldoende) onderbouwd aangevoerd dat partijen dit hebben afgesproken en er lijkt dan ook geen grondslag te bestaan om dit wel toe te wijzen. In dit geval betekent dit dat een bedrag van € 318,90 wordt toegewezen, dat hoort bij een hoofdsom van € 2.126,03.
6.6.
Proceskosten
6.6.1.
[gedaagde] is de partij die hoofdzakelijk ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten (inclusief nakosten) aan de kant van [eiser] als volgt vastgesteld:
- explootkosten € 130,49 (inclusief informatiekosten en btw)
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- griffierecht
- nakosten
487,00
135,00
(vermeerderd met de verhoging zoals in de beslissing genoemd)
Totaal
1.294,49
6.6.2.
De kantonrechter maakt hierbij de opmerking dat het griffierecht en salaris gemachtigde zijn berekend op basis van het bedrag dat is toegewezen. Een gedeelte van de vordering is namelijk niet toegewezen en het zou onredelijk zijn om het hierover berekende griffierecht en salaris gemachtigde voor rekening van [gedaagde] te laten komen. Ook worden slechts éénmaal kosten voor een uittreksel uit het BRP toegewezen.

7.De beslissing

De kantonrechter
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.944,93,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.294,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad [3] ,
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024

Voetnoten

1.Zie productie 16 bij de conclusie van repliek.
2.5 maanden x € 300,- = € 1.500,-.
3.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [eiser] het vonnis tegen [gedaagde] , direct kan (laten) uitvoeren, als [gedaagde] hier niet aan voldoet. [gedaagde] kan dus niet wachten met voldoen aan deze veroordelingen in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als hoger beroep wordt ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.