ECLI:NL:RBZWB:2024:1100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10749486 CV EXPL 23-3093 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontbinding van een huurovereenkomst. [Eiser] heeft de huurovereenkomst opgezegd wegens dringend eigen gebruik, omdat hij de woning nodig heeft na zijn terugkeer uit Spanje. De huurovereenkomst was oorspronkelijk aangegaan voor een periode van vijf jaar, maar [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning dringend nodig heeft, en dat [gedaagde] in staat is om andere passende woonruimte te vinden. De rechter heeft de einddatum van de huurovereenkomst vastgesteld op de dag na de uitspraak en heeft [gedaagde] veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 mei 2024 te ontruimen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding en verhuis- en inrichtingskosten aan [eiser]. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10749486 \ CV EXPL 23-3093
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
te [plaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen in mannelijk enkelvoud aan te duiden
als:
[eiser],
gemachtigde: mr. H.S. Memelink,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen in mannelijk enkelvoud aan te duiden
als:
[gedaagde],
schriftelijk procederend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 november 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van mr. H.S. Memelink van 7 december 2023 met producties 15 en 16,
- de mondelinge behandeling van 20 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] in [plaats 2] (hierna: de woning). Voorheen was [eiser] ook eigenaar van de woning aan [adres 2] en van de achter beide woningen gelegen schuur (ook wel het [naam 1] genoemd). [eiser] woonde aanvankelijk zelf in de woning [adres 2] .
2.2.
[eiser] verhuurt de woning aan [gedaagde] op basis van de in december 2016 tussen gesloten huurovereenkomst, welke overeenkomst is aangegaan voor het tijdvak van 16 december 2016 tot 16 december 2021.
2.3.
Tot het verhuurde behoort ook het medegebruik van het [naam 1] (meer bepaald: het deel van die schuur/berging zoals dat in geel is ingekleurd op de situatieschets bij de brief van mr. Memelink aan [gedaagde] van 9 januari 2023 – productie 7 bij de dagvaarding).
2.4.
Bij brief van 8 juni 2021 heeft [eiser] [gedaagde] erop gewezen dat de huurovereenkomst per 16 december 2021 zou eindigen. Na een overleg dat tussen partijen heeft plaatsgevonden heeft [gedaagde] [eiser] op 28 september 2021 een brief gezonden waarin hij onder meer bezwaar maakte tegen de beëindiging van de huurovereenkomst.
2.5.
Op 16 mei 2022 heeft mr. Kools namens [eiser] de huurovereenkomst opgezegd, met de aanzegging de woning te ontruimen tegen 1 november 2022. In reactie daarop heeft [gedaagde] bij brief van 1 augustus 2022 aan [eiser] te kennen gegeven dat hij de woning pas zal verlaten op het moment dat hij een goed alternatief heeft gevonden.
2.6.
In december 2022 is [eiser] voor onbepaalde tijd naar Spanje verhuisd. Hij heeft de woning aan [adres 2] en het [naam 1] verkocht en op 20 januari 2023 geleverd aan [naam 2] .
2.7.
Op enig moment in mei 2023 is [eiser] teruggekeerd naar Nederland. Bij gebrek aan woonruimte is hij tijdelijk ingetrokken in de woning van zijn dochter, die zelf de woning in verband met een sabbatical tot eind 2023 niet gebruikte.
2.8.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft [eiser] de huurovereenkomst opnieuw opgezegd, nu tegen 31 december 2023 en wel primair wegens dringend eigen gebruik en subsidiair wegens het niet als een goed huurder betalen van de (volledige) huurpenningen. [gedaagde] is niet akkoord gegaan met die opzegging.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn eis te hebben verminderd, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) te bepalen dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres 1] te [plaats 2] gegeven de opzegging van 28 juni 2023 eindigt op 31 december 2023, dan wel per een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum zal eindigen,
en voorts
b) [gedaagde] te veroordelen de woning aan [adres 1] te [plaats 2] met al degene die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt uiterlijk 31 december 2023, dan wel binnen veertien dagen na datum vonnis, te ontruimen, met overgifte van alle sleutels,
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan, waaronder de eventueel te maken ontruimingskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd omdat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, zover dat van belang is, nader op ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn huuropzegging ten grondslag dat hij de huurwoning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Hij kon niet aarden in Spanje en hij heeft daarom besloten terug te keren naar [plaats 2] . Weliswaar kon hij tijdelijk gebruik maken van de woning van zijn dochter maar nu zijn dochter eind december 2023 is teruggekeerd acht hij het niet wenselijk langer bij haar te verblijven. Bovendien is haar woning niet geschikt om permanent bij haar in te trekken.
4.2
Op grond van artikel 7:272 BW duurt een door de verhuurder opgezegde huurovereenkomst ter zake van woonruimte na de dag waartegen is opgezegd van rechtswege voort, indien de huurder niet binnen zes weken na die opzegging met die opzegging niet instemt. Om toch een beëindiging van de huurovereenkomst te bewerkstelligen zal de verhuurder zich dan tot de rechter moeten wenden met het verzoek het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen.
4.3
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] weliswaar enkele malen (zie de overwegingen 2.4 en 2.5) aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt dat hij de huurovereenkomst wenste te beëindigen maar dat hij, na bezwaren daartegen van [gedaagde] , heeft nagelaten zich tot de rechter te wenden. De huurovereenkomst duurt derhalve thans nog voort.
4.4.
Bij brief van zijn gemachtigde van 28 juni 2023 heeft [eiser] de huurovereenkomst andermaal opgezegd. Nu [gedaagde] (ook) in deze opzegging niet berust, vordert [eiser] nu in deze procedure dat de kantonrechter het tijdstip zal vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen.
4.5.
Op grond van artikel 7:274 lid 1 onder c BW kan de rechter de vordering van [eiser] alleen toewijzen indien aannemelijk wordt gemaakt dat hij de huurwoning, zoals hij in de opzeggingsbrief van 28 juni 2023 heeft aangevoerd, zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat, na afweging van de belangen van beide partijen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd, en tevens blijkt dat [gedaagde] andere passende woonruimte kan verkrijgen.
4.6.
Gelet op vaste rechtspraak dient eerst de vraag beantwoord te worden of [eiser] aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Als hij daarin slaagt, dient vervolgens beoordeeld te worden of [gedaagde] andere passende woonruimte kan verkrijgen en tot slot dient dan nog een belangenafweging te worden gemaakt.
Dringend eigen gebruik
4.7.
[gedaagde] meent dat [eiser] slechts stelt de woning zelf te gaan bewonen om hem ( [gedaagde] ) uit de woning te kunnen krijgen. [gedaagde] heeft het gevoel dat [eiser] in werkelijkheid de woning wil verkopen.
4.8.
[eiser] voert aan dat hij aanvankelijk van plan was om zich voor langere tijd in Spanje te vestigen maar dat dit geen goede keuze voor hem bleek te zijn. Hij kon er niet aarden en zijn ziektebeeld wijzigde niet. Na terugkeer uit Spanje beschikte hij niet over woonruimte. Immers, toen hij naar Spanje vertrok had hij de woning aan [adres 2] te [plaats 2] verkocht. Omdat zijn dochter met haar partner een lange reis maakte, kon hij tijdelijk in haar woning terecht. Eind december 2023 zal zijn dochter echter terugkeren naar Nederland en haar intrek weer nemen in haar woning. [eiser] zal dan de woning van zijn dochter dienen te verlaten. [eiser] wijst erop dat hij 30 jaar in [plaats 2] heeft gewoond en dat zijn sociale kringen zich in deze plaats bevinden. Hij wenst graag terug te keren naar de woning nu hij [plaats 2] mist.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning in eigen gebruik zal gaan nemen. De kantonrechter acht ook de dringendheid gegeven nu [eiser] na terugkeer van zijn dochter uit het buitenland in principe de woning van zijn dochter zal dienen te verlaten en hij niet over (andere) woonruimte beschikt. Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat aan het vereiste dat er sprake is van dringend eigen gebruik is voldaan. Het betoog van [gedaagde] , dat hij het gevoel heeft dat [eiser] feitelijk helemaal niet in [adres 1] te [plaats 2] wenst te gaan wonen maar slechts de huur wenst te beëindigen om de woning vrij van huur te kunnen verkopen, is niet op feiten gebaseerd en daarmee niet meer dan een blote (veronder-)stelling. De kantonrechter wijst in dit verband nog op het bepaalde in artikel 7:276 BW waarin, kort gezegd, is bepaald dat een verhuurder die een huurovereenkomst heeft opgezegd wegens dringend eigen gebruik en van wie de vordering ter zake door de rechter is toegewezen, schadeplichtig is jegens de (voormalige) huurder wanneer blijkt dat de wil om het verhuurde duurzaam in eigen gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
Andere passende woonruimte
4.10.
Vervolgens moet worden beoordeeld of [gedaagde] andere passende woonruimte kan verkrijgen. Onder ‘andere passende woonruimte’ wordt verstaan: andere woonruimte in de regio, die geschikt is voor het woonbelang van [gedaagde] en die ook past bij zijn inkomen. Daarbij mag, op grond van rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:1985:AG5009), gewicht worden toegekend aan de omstandigheid dat de huurder (on)voldoende actief is geweest in het zoeken naar een nieuwe huurwoning.
4.11.
[gedaagde] staat op dit moment niet ingeschreven voor een (sociale)huurwoning bij een woningcorporatie. Hij is weliswaar niet verplicht zich bij een dergelijke corporatie in te schrijven, maar gelet op de eerdere huuropzeggingen van [eiser] had het wel voor de hand gelegen dat hij dat had gedaan. Het was hem immers al langere tijd bekend dat [eiser] als eigenaar de woning weer zelf in gebruik wenste te nemen. Temeer nu [gedaagde] zelf heeft aangegeven dat hij al langere tijd op zoek is naar een andere (huur)woning en hij slechts twee geschikte woningen is tegengekomen, had het voor de hand gelegen dat hij zich als woningzoekende had ingeschreven (en ingeschreven gehouden) bij een woningcorporatie. Dit had ertoe kunnen bijdragen dat hem een geschikte woning zou zijn aangeboden.
4.12.
[gedaagde] heeft in verband met het feit dat hij nog niet is geslaagd in het vinden van een geschikte woning opgemerkt dat de aangeboden (sociale)huurwoningen niet voldoen aan zijn woonwensen. Die woningen hebben namelijk veelal te weinig woonoppervlakte en bovendien wenst hij een woning waarbij wonen en slapen gelijkvloers zijn. De woning die [gedaagde] van [eiser] huurt voldoet wel aan zijn eisen en die woning wenst hij daarom te behouden. [gedaagde] heeft daarbij aangevoerd dat hij, gelet op zijn leeftijd, nog slechts één keer wenst te verhuizen. Indien hij nu een woning zou aanvaarden die niet in alle opzichten aan zijn woonwensen voldoet, dan zou hij wellicht nog een tweede keer moeten verhuizen.
4.13.
De kantonrechter overweegt op dit punt als volgt. Het begrip ‘passende woonruimte’ staat niet gelijk aan ‘soortgelijke woonruimte’. Dat betekent dat een woning als ‘passend’ kan worden aangemerkt, terwijl deze wezenlijk anders is en (wellicht ook) minder woongenot biedt dan de woning die de huurder op het moment van beoordeling van de vordering van de verhuurder bewoont.
Uit het vorenstaande volgt dat een woonruimte dus niet volledig aan alle woonwensen van [gedaagde] behoeft te voldoen om te kunnen spreken van ‘andere passende woonruimte’. Door [eiser] zijn verschillende woonruimtes aan [gedaagde] voorgesteld (zie productie 10 bij de dagvaarding). Het betreffen woningen die te huur zijn binnen de regio van het gehuurde en deze woningen passen qua huurprijs ook bij de financiële mogelijkheden van [gedaagde] . Geoordeeld moet dan ook worden dat [gedaagde] in staat moet worden geacht op korte termijn passende woonruimte te vinden. De kantonrechter acht invoelbaar dat het de wens is van [gedaagde] , gelet op zijn leeftijd en op de leeftijd van zijn vrouw (beiden 72 jaar) nog maar één keer in zijn leven te verhuizen en dat een andere woning in alle opzichten aan zijn woonwensen dient te voldoen, maar zijn stelling dat een dergelijke woning niet direct te vinden zal zijn, vormt geen omstandigheid die relevant is voor de thans voorliggende vraag of en zo ja, per welke datum de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] dient te eindigen. Daarvoor is immers slechts relevant of [gedaagde] ‘passende woonruimte’ kan (c.q. moet kunnen) verwerven. Die vraag beantwoordt de kantonrechter positief.
Belangenafweging
4.14.
Tot slot dient de kantonrechter een afweging te maken tussen de belangen van [eiser] en [gedaagde] .
4.15.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van [eiser] . Ter onderbouwing daarvan stelt hij dat hij al ruim twintig jaar in de huurwoning woont (hij woonde er al voordat [eiser] eigenaar werd van de woning [adres 1] ), dat zijn sociaal netwerk zich in de regio [plaats 2] bevindt, dat hij ruimte nodig heeft om op zijn zeven kleinkinderen te kunnen passen, dat de medische situatie van mw. [gedaagde 2] maakt dat er een groot belang is bij behoud van de onderhavige huurwoning en dat hij zich ook alle jaren als een goed huurder heeft gedragen.
4.16.
De belangen voor het dringend eigen gebruik voor [eiser] zijn reeds aan de orde gekomen onder rechtsoverweging 4.8 en 4.9 en worden hier als ingelast beschouwd.
4.17.
Het verlaten door [gedaagde] van de woning betekent niet per definitie het verlaten van [plaats 2] . Nu reeds is vastgesteld dat er voor [gedaagde] andere passende woonruimte in de regio voorhanden is, is het ook aannemelijk dat hij zijn sociale contacten in stand kan houden. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [gedaagde] de woning nodig heeft om op zijn kleinkinderen te kunnen passen. Het betrekken van een andere woning betekent niet per definitie dat [gedaagde] daar niet meer op zijn kleinkinderen zou kunnen passen. Invoelbaar is dat [gedaagde] in dat verband graag over een ruime woning (met ruime tuin) wenst te beschikken maar die wens is niet doorslaggevend bij de door de kantonrechter te maken belangenafweging. Datzelfde geldt voor de wens van [gedaagde] om te beschikken over een woning waarbij op een en dezelfde verdieping woon- en slaapvertrekken zijn. Overigens doet zich die situatie in de woning [adres 1] te [plaats 2] ook niet voor. De stelling dat [gedaagde] daar beneden slaapt, maakt dat niet anders.
Dat [gedaagde] al ruim twintig jaar in de woning woont legt evenmin een zodanig gewicht in de schaal dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van [eiser] . Weliswaar geldt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst thans voor onbepaalde tijd, maar de wet biedt nu eenmaal de mogelijkheid voor de verhuurder om – onder strikte voorwaarden – de overeenkomst door de rechter te laten beëindigen. Ook de stelling van [gedaagde] dat hij zich steeds als een goed huurder heeft gedragen maakt niet dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van [eiser] . Het zich als een goed huurder gedragen is niet meer dan de plicht van een huurder.
Samenvattend oordeelt de kantonrechter dat de belangen van [gedaagde] niet dermate zwaar wegen dat het zwaarwichtige belang van [eiser] daarvoor zou moeten wijken. Integendeel, de kantonrechter acht in de gegeven omstandigheden het belang van [eiser] bij beëindiging van de huurovereenkomst ten behoeve van eigen gebruik van de woning zwaarder wegen.
Tussenconclusie
4.18.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de kantonrechter tot het oordeel dat aan alle voorwaarden in artikel 7:274 lid 1 sub c BW is voldaan, zodat in de gegeven omstandigheden niet van [eiser] kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd. Hij zal de einddatum vaststellen op de dag na dagtekening van dit vonnis.
4.19.
De datum voor de ontruiming wordt vastgesteld op 1 mei 2024, zodat [gedaagde] voldoende tijd heeft om naar vervangende woonruimte te zoeken en te verhuizen. In de periode na het eindigen van de huurovereenkomst tot aan de ontruiming van de woning is [gedaagde] op basis van de wet (artikel 7:225 BW) een vergoeding verschuldigd ter hoogte van een bedrag gelijk aan de huurprijs, zijnde een bedrag van € 1.152,67 per maand.
Verhuiskostenvergoeding
4.20.
Wegens het eindigen van de huurovereenkomst zal de kantonrechter conform artikel 7:275 BW jo. artikel 1 van de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten een verhuiskostenvergoeding vaststellen. De vergoeding wordt vastgesteld op de bij ministeriële regeling vastgestelde minimumbijdrage, zijnde een bedrag van € 7.156,00.
4.21.
De verhuurder kan een termijn worden gegeven om de opzegging in te trekken, indien hij het niet eens is met het toegekende bedrag. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] medegedeeld dat hij afstand doet van het desbetreffende recht indien de verhuiskostenvergoeding niet hoger zal zijn dan het bij voormelde ministeriele regeling vastgestelde bedrag van € 7.156,00. Nu de kantonrechter bedoelde vergoeding vaststelt op voormeld bedrag, behoeft aan [eiser] dan ook geen termijn voor intrekking van zijn opzegging te worden gegund.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.22.
[eiser] vordert het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De kantonrechter overweegt dat in artikel 7:272 lid 1 BW inzake huur van woonruimte is bepaald dat een opgezegde huurovereenkomst in een geval als dit van rechtswege van kracht blijft tot de rechter
onherroepelijkheeft beslist op een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst. Om tot een uitvoerbaar bij voorraad verklaring te komen moet er sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de belangen van [eiser] zo zwaar wegen dat het toewijzend vonnis toch ten uitvoer kan worden gelegd, ondanks de regel van artikel 7:272 lid 1 BW. Of er dient sprake te zijn van een kennelijk ongegrond verweer aan de zijde van de huurder, in dit geval [gedaagde] . De kantonrechter acht het voornoemde in de onderhavige zaak niet aanwezig, zodat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
Proceskostenveroordeling
4.23.
[gedaagde] is de partij die in deze zaak in het ongelijk wordt gesteld. Hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Dat betekent dat hij ook de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] dient te vergoeden. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden als volgt begroot:
- kosten van de dagvaarding
131,82
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
398,00
(2,00 punten × € 199,00)
- nakosten
99,50
Totaal
873,32
4.24.
[eiser] heeft tevens een vergoeding gevorderd voor de kosten voor de tenuitvoerlegging, waaronder de kosten voor de ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter is van oordeel dat dit onderdeel van de vordering afgewezen dient te worden. Ingevolge artikel 237 lid 3 Rv wordt het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld bij het vonnis vastgesteld, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt. Daarvan is bij ontruimingskosten geen sprake; dit zijn immers kosten die ná het ontruimingsvonnis (mogelijk) worden gemaakt. Ten tijde van het ontruimingsvonnis staat immers nog niet vast of deze kosten zullen worden gemaakt en zo ja, in welke omvang. [eiser] zal derhalve in een voorkomend geval een afzonderlijke executoriale titel moeten verwerven voor het verhaal van de executiekosten, bestaande uit een veroordeling tot betaling van die kosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
stelt de einddatum van de huurovereenkomst, met betrekking tot de woning gelegen te [plaats 2] aan [adres 1] , vast op de dag na dagtekening van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] met al degene die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt uiterlijk 1 mei 2024 te ontruimen met overgifte van alle sleutels,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de maandelijks huurprijs als gebruiksvergoeding, laatstelijk een bedrag van € 1.152,67 per maand, voor iedere maand waarin hij het gehuurde na het eindigen van de huurovereenkomst in gebruik houdt, een ingegane maand voor een hele gerekend, tot aan de datum van ontruiming,
5.4.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] c.s. een bedrag van € 7.156,00 aan verhuis- en inrichtingskosten te voldoen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis begroot op € 873,32. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag, 21 februari 2024.