Uitspraak
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
als:
[eiser],
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
als:
[gedaagde],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
a) te bepalen dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres 1] te [plaats 2] gegeven de opzegging van 28 juni 2023 eindigt op 31 december 2023, dan wel per een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum zal eindigen,
en voorts
b) [gedaagde] te veroordelen de woning aan [adres 1] te [plaats 2] met al degene die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt uiterlijk 31 december 2023, dan wel binnen veertien dagen na datum vonnis, te ontruimen, met overgifte van alle sleutels,
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan, waaronder de eventueel te maken ontruimingskosten.
4.De beoordeling
Uit het vorenstaande volgt dat een woonruimte dus niet volledig aan alle woonwensen van [gedaagde] behoeft te voldoen om te kunnen spreken van ‘andere passende woonruimte’. Door [eiser] zijn verschillende woonruimtes aan [gedaagde] voorgesteld (zie productie 10 bij de dagvaarding). Het betreffen woningen die te huur zijn binnen de regio van het gehuurde en deze woningen passen qua huurprijs ook bij de financiële mogelijkheden van [gedaagde] . Geoordeeld moet dan ook worden dat [gedaagde] in staat moet worden geacht op korte termijn passende woonruimte te vinden. De kantonrechter acht invoelbaar dat het de wens is van [gedaagde] , gelet op zijn leeftijd en op de leeftijd van zijn vrouw (beiden 72 jaar) nog maar één keer in zijn leven te verhuizen en dat een andere woning in alle opzichten aan zijn woonwensen dient te voldoen, maar zijn stelling dat een dergelijke woning niet direct te vinden zal zijn, vormt geen omstandigheid die relevant is voor de thans voorliggende vraag of en zo ja, per welke datum de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] dient te eindigen. Daarvoor is immers slechts relevant of [gedaagde] ‘passende woonruimte’ kan (c.q. moet kunnen) verwerven. Die vraag beantwoordt de kantonrechter positief.
Samenvattend oordeelt de kantonrechter dat de belangen van [gedaagde] niet dermate zwaar wegen dat het zwaarwichtige belang van [eiser] daarvoor zou moeten wijken. Integendeel, de kantonrechter acht in de gegeven omstandigheden het belang van [eiser] bij beëindiging van de huurovereenkomst ten behoeve van eigen gebruik van de woning zwaarder wegen.
onherroepelijkheeft beslist op een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst. Om tot een uitvoerbaar bij voorraad verklaring te komen moet er sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de belangen van [eiser] zo zwaar wegen dat het toewijzend vonnis toch ten uitvoer kan worden gelegd, ondanks de regel van artikel 7:272 lid 1 BW. Of er dient sprake te zijn van een kennelijk ongegrond verweer aan de zijde van de huurder, in dit geval [gedaagde] . De kantonrechter acht het voornoemde in de onderhavige zaak niet aanwezig, zodat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.