In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020. De man, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. van Kerkhof, en de vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.T.E. Kranenburg, hebben gezamenlijk verzoeken ingediend omtrent het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling van de minderjarige. De rechtbank heeft eerder op 25 januari 2023 aan de man vervangende toestemming verleend voor de erkenning van de minderjarige, die op 16 mei 2023 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken aangehouden in afwachting van rapportages van de Gecertificeerde Instelling (de GI) en de Raad voor de Kinderbescherming.
Tijdens de procedure hebben beide partijen hun verzoeken omtrent het gezag, hoofdverblijf en omgangsregeling ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag op 24 november 2023 is aangetekend, waardoor het verzoek van de man om hem naast de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag is afgewezen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van partijen over het hoofdverblijf en de zorg- c.q. omgangsregeling afgewezen, aangezien deze verzoeken zijn ingetrokken.
Daarnaast hebben partijen de rechtbank verzocht een beslissing te nemen over de kosten van het DNA-onderzoek, dat door Verilabs is uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het redelijk is dat beide partijen de kosten van het deskundigenonderzoek, ter hoogte van € 685, ieder voor de helft dragen. De man en de vrouw zijn veroordeeld tot betaling van € 342,50 aan de griffier van de rechtbank. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M. de Beer, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. Duerink-Bottinga.