ECLI:NL:RBZWB:2024:1109

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/02/410579 / FA RK 23-2753
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontzegging van de omgang met minderjarige kinderen na veroordeling van de vader voor seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vrouw, de moeder van de kinderen, verzocht de rechtbank om de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen, onder verwijzing naar ontzeggingsgronden uit het Burgerlijk Wetboek. De vader, die eerder was veroordeeld voor seksueel misbruik van de dochter van de vrouw, voerde verweer en stelde dat hij zijn leven weer op de rit had en graag contact met de kinderen wilde herstellen. De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2024 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen ontzeggingsgronden aanwezig waren die een ontzegging van de omgang rechtvaardigden. De vrouw had aangevoerd dat de omgang schadelijk zou zijn voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat omgang ernstig nadeel zou opleveren. De rechtbank benadrukte dat er sinds maart en september 2022 geen contact meer was geweest tussen de vader en de kinderen, wat mogelijk voor rust had gezorgd. De Raad adviseerde om de huidige situatie van rust te handhaven en geen onderzoek uit te voeren, omdat dit de kinderen te veel zou belasten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang afgewezen, met de verwachting dat de vader zijn toezegging om voorlopig geen nakoming van de eerdere beschikking te verlangen, zou respecteren. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. Holierhoek, met mr. Duerink-Bottinga als griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/410579 / FA RK 23-2753
datum uitspraak: 13 februari 2024
beschikking betreffende wijziging omgangsregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 13 juni 2023 ontvangen verzoek tot wijziging van de omgangsregeling, met bijlagen;
- het op 9 januari 2024 ontvangen verweerschrift;
- de door mr. Kalle tijdens de mondelinge behandeling overgelegde e-mail van de reclassering van 11 januari 2024.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 12 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een zittingsvertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016.
2.2
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3
De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen uit.
2.4
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.5
De vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit, de man de Nederlandse.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 23 november 2020 te wijzigen en de man het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te ontzeggen.
3.2
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de vrouw wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. In de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 23 november 2020 is een omgangsregeling vastgelegd op basis waarvan er eens in de maand gedurende twee uur onder begeleiding omgang is tussen de man en de minderjarigen. Deze omgangsregeling wordt al langere tijd niet meer uitgevoerd. [minderjarige 2] heeft sinds maart 2022 geen contact meer met de man en [minderjarige 1] sinds september 2022 niet meer. De vrouw heeft in een eerdere procedure waarin het verzoek van de man tot belasting van partijen met het gezamenlijk gezag over de kinderen is afgewezen, haar verzoek tot ontzegging van de omgang tussen de man en de kinderen ingetrokken. Dit betekent dat de omgangsregeling uit voornoemde beschikking van 23 november 2020 nog steeds van kracht is. De man is veroordeeld voor seksueel misbruik van de dochter van de vrouw, [naam] . De man heeft dus blijkbaar pedoseksuele gevoelens. De vrouw maakt zich om die reden ook zorgen over het welzijn van de jongens als er omgang tussen hen en de man zou zijn. De kinderen geven aan dat ze op geen enkele manier nog contact met de man willen hebben. Uit de door de de vrouw overgelegde brief van de GI blijkt dat er bij de beide kinderen grote bezwaren bestaan tegen contact met de man. De ondertoezichtstelling van de kinderen is in juli 2023 afgelopen. De enige reden waarom de GI twijfelde over het wel of niet laten verlengen van de ondertoezichtstelling was het feit dat de man in beeld was en niet duidelijk was of hij nu wel of geen omgang met de kinderen wilde. De GI was namelijk erg bezorgd over het weer opstarten van omgang tussen de kinderen en de man. In het verleden is ook gebleken dat omgang tussen de man en de kinderen te belastend voor de kinderen is. De man wil geen informatie over de kinderen ontvangen en heeft aangegeven een DNA-onderzoek te willen laten uitvoeren omdat hij twijfelt of hij de verwekker van de kinderen is. Maar nu stelt hij dat hij wel weer omgang met de kinderen wil. Dit heeft veel impact. De vrouw is van mening dat aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 sub a, b en d van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. Het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang tussen de man en de kinderen moet dan ook worden toegewezen.
4.2
Door en namens de man wordt in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Het is juist dat er momenteel geen omgang plaatsvindt tussen de man en de kinderen. De man is veroordeeld voor seksueel misbruik van de dochter van de vrouw. Hij heeft het hoger beroep dat hij tegen de uitspraak in de strafprocedure had ingesteld, ingetrokken. De man heeft zijn leven momenteel weer op de rit. Hij woont samen met zijn partner en hun beider dochter. De man wil de omgang met de kinderen heel graag weer herstellen. Het contact tussen hem en de kinderen is namelijk altijd goed geweest. De man is in het verleden altijd heel betrokken geweest op de kinderen. Tijdens de relatie van partijen heeft de man een groot aandeel gehad in de verzorging en opvoeding van de kinderen. De recente strafzaak heeft helaas veel kapot gemaakt. Er hebben in de periode dat de man gedetineerd zat in Torentijd wel wat contacten plaatsgevonden. De man wilde tijdens zijn schorsing graag dat de omgang werd uitgebreid maar de vrouw stond hier niet voor open. Op grond van de voorwaarden die de man in de strafprocedure opgelegd heeft gekregen staat het hem niet vrij om contact op te nemen met de vrouw. Gelet hierop en op de heftigheid van het gebeuren heeft de man besloten om even pas op de plaats te maken en geen verzoek tot herstel van de omgang in te dienen. Als in september van 2024 de hem opgelegde voorwaarden zijn afgelopen wil de man graag werken aan een opbouw van het contact met de kinderen. Tot die tijd zal de man de rust die er nu is, bewaren. In ieder geval zal de man geen nakoming van de beschikking uit 2020 verlangen omdat hij inziet dat eerst onderzocht moet worden of omgang in het belang van de kinderen is, en zo ja, op welke wijze die omgang, op het tempo van de kinderen, moet worden opgebouwd.
4.3
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het uitgangspunt is dat kinderen recht hebben op contact met beide ouders. In dit geval is uit de informatie die partijen naar voren hebben gebracht op te maken dat de kinderen belast zijn met hoe dingen zijn gegaan. Het strafbare feit waarvoor de man is veroordeeld beïnvloedt het veiligheidsgevoel van het hele gezin. In de brief van de GI die de vrouw heeft overgelegd komt naar voren dat [minderjarige 2] veel dingen heeft meegemaakt met zijn vader waarvoor hij traumabehandeling heeft ondergaan. Bij [minderjarige 1] is te zien dat hij in de bezoeken met zijn vader niet het gevoel heeft gehad dat er naar hem geluisterd werd. De GI geeft aan dat de kinderen zelf de behoefte moeten hebben om hun vader te zien en dat, als er omgang komt, deze omgang begeleid moet worden. Het is belangrijk dat er gekeken wordt naar wat het betekent voor de ontwikkeling van de kinderen als er contact komt. De Raad vraagt zich af wat het zou betekenen als er weer contact zou plaatsvinden. De Raad adviseert de periode van rust die de kinderen nu ervaren, te handhaven waarbij er geen nadruk wordt gelegd op het het hebben van contact. De Raad adviseert geen raadsonderzoek uit te voeren omdat de verwachting is dat zo’n onderzoek de kinderen op dit moment teveel belast.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.4
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Op dezelfde grond is op de gezagsvoorziening Nederlands recht van toepassing.
Juridisch kader
4.5
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.6
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
d. indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Inhoudelijke beoordeling
4.7
Op grond van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat zich op dit moment geen ontzeggingsgronden uit artikel 1:377a lid 3 BW voordoen die maken dat de omgang tussen de man en de minderjarigen moet worden ontzegd. De vrouw beroept zich op de ontzeggingsgronden uit sub a, b en d van artikel 1:377a lid 3 BW. Op dit moment staat echter nog niet vast dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen of dat de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Ook staat niet vast dat de man kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot omgang. Hetgeen de vrouw aan haar verzoek ten grondslag legt kan niet tot een andersluidende conclusie leiden. Er heeft sinds maart 2022 en september 2022 geen contact tussen de man en respectievelijk [minderjarige 2] en [minderjarige 1] plaatsgevonden. Evenmin is er nader onderzoek door de Raad gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door de vrouw overgelegde brief van de GI niet dat de GI van mening is dat de omgang tussen de man en de minderjarigen moet worden ontzegd. Wel blijkt uit deze brief dat de GI het noodzakelijk acht dat een eventueel herstel van de omgang tussen de man en de minderjarigen voorafgegaan wordt door een aantal voorwaarden. Het feit dat er momenteel geen omgang tussen de man en de minderjarigen is lijkt voor rust bij de minderjarigen te hebben gezorgd. De Raad heeft daarom aangegeven het voor de minderjarigen momenteel te belastend te vinden om een onderzoek uit te voeren. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat hij in ieder geval tot na de zomer van dit jaar vanwege het hem opgelegde locatie- en contactverbod op geen enkele wijze uitvoering zal geven aan de beschikking van 23 november 2020 en geen nakoming van deze beschikking zal verlangen. Ook heeft de man toegezegd dat hij, voordat er eventueel gewerkt kan worden aan opbouw van de omgang met de minderjarigen, eerst een nieuwe procedure zal starten waarin de Raad zal worden verzocht onderzoek te doen naar de vraag of omgang op dat moment in het belang van de minderjarigen is. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de huidige situatie van rust voor de minderjarigen geborgd. De rechtbank verwacht daarbij van de man dat hij zijn toezegging om vooralsnog geen nakoming van de beschikking van 23 november 2020 te verlangen en tezijnertijd eerst aan te sturen op een onderzoek door de Raad, ook daadwerkelijk gestand doet.
4.8
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.