ECLI:NL:RBZWB:2024:1110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/02/417487 / FA RK 23-6077
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot zorgregeling, alimentatie en gebruik van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in een echtscheidingskwestie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Aartsen, verzocht om de toevertrouwing van het minderjarige kind aan haar, een onderhoudsbijdrage van € 350,- per maand voor de verzorging van het kind, een partneralimentatie van € 2.000,- bruto per maand, en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Selamet, voerde verweer en deed een zelfstandig verzoek voor een zorgregeling waarbij hij het kind eens per twee weken op zaterdag zou zien.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2024 zijn beide partijen verschenen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw grotendeels toegewezen, aangezien de man geen verweer voerde tegen de verzoeken tot toevertrouwing van het kind, de onderhoudsbijdrage voor het kind, en het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft bepaald dat het minderjarige kind zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw heeft en dat de man € 350,- per maand moet betalen voor de verzorging van het kind.

Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bijdrage van € 726,- bruto per maand, met ingang van de datum van de beschikking, en € 309,- per maand vanaf 1 mei 2024. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man het kind eens per twee weken op zaterdag kan zien. De beslissing is openbaar uitgesproken en is definitief, aangezien er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/417487 / FA RK 23-6077
datum uitspraak: 31 januari 2024
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.W. Aartsen te Utrecht,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Selamet te Eindhoven.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 28 december 2023 ontvangen verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen, met bijlagen;
- het op 8 januari 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het F9-formulier van 9 januari 2024 van mr. Selamet, met bijlagen;
- het F9-formulier van 11 januari 2024 van mr. Aartsen, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 12 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.Het verzoek

2.1
De vrouw verzoekt, samengevat;
- te bepalen dat het minderjarige kind van partijen zijn gewone verblijfplaats heeft bij haar;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 350,= per maand;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van haar van € 2.000,- bruto per maand;
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door haar.
2.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek, samengevat,
- vaststelling van een voorlopige zorgregeling waarbij er contact is tussen de man de minderjarige één zaterdag per twee weken van 12.00 tot 19.00 uur.
2.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

3.De beoordeling

Toevertrouwing minderjarige
3.1
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het minderjarige kind van partijen zijn gewone verblijfplaats bij haar heeft. De rechtbank leest dit verzoek van de vrouw als een verzoek tot voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan haar. De man voert geen verweer tegen dit verzoek. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
Kinderalimentatie
3.2
De man voert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 350,- per maand. Gelet hierop zal de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage met ingang van de datum van deze beschikking vaststellen op € 350,- per maand.
Uitsluitend gebruik echtelijke woning
3.3
De man voert eveneens geen verweer tegen het verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook toewijzen. De rechtbank gaat er hierbij wel van uit dat de vrouw de man de gelegenheid zal bieden zijn persoonlijke spullen uit de woning op te halen.
Voorlopige zorgregeling
3.4
Bij wege van zelfstandig verzoek heeft de man verzocht een voorlopige zorgregeling vast te stellen op basis waarvan er contact is tussen hem en de minderjarige eens per twee weken op zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. Wel heeft de vrouw aangevoerd dat zij wenst dat er een zorgregeling wordt vastgelegd op basis waarvan er iedere zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur contact tussen de minderjarige en de man is, maar zij heeft daartoe geen verzoek gedaan. Het verzoek van de man zal dan ook worden toegewezen.
Partneralimentatie
3.5
De vrouw verzoekt om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 2.000,- bruto per maand. De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat de man de financiële draagkracht heeft deze te voldoen. De man voert verweer tegen de door de vrouw verzochte bijdrage. Hij stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen.
3.6
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Huwelijksgerelateerde behoefte
3.7
De vrouw heeft gesteld dat haar behoefte op grond van de Hof-norm € 2.323,- per maand bedraagt. De man heeft de behoefte van de vrouw op grond van de Hof-norm berekend op € 2.356,- per maand. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen uit te gaan van een huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 2.340,- per maand.
3.8
Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, moet op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering worden gebracht haar eigen netto inkomen.
3.9
De vrouw ontvangt een Wajong-uitkering. In 2022 had de vrouw volgens de door haar overgelegde jaaropgave 2022 een inkomen van € 16.893,-. Gelet op de jaarlijkse verhoging van de Wajong-uitkeringen op basis van het brutominimumloon berekent de rechtbank de Wajong-uitkering van de vrouw in 2024 op € 19.905,-, inclusief vakantietoeslag. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting en de jonggehandicaptenkorting). Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag van € 1.400,- per maand.
3.1
De behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage bedraagt, gelet op haar eigen NBI van € 1.400,- per maand, aldus € 940,- netto per maand. Dit komt neer op € 1.788,- bruto per maand.
Draagkracht onderhoudsplichtige
3.11
Tussen partijen bestaat discussie over de uitgangspunten voor de berekening van de draagkracht van de man. Tussen partijen is discussie over de hoogte van het inkomen van de man. De vrouw heeft aangevoerd dat de man gedurende het huwelijk van partijen veel inkomsten uit overwerk heeft genoten en dat met deze inkomsten uit overwerk bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden. De man heeft aangevoerd dat hij tijdens het huwelijk van partijen veel heeft overgewerkt om diverse verbouwingen te kunnen bekostigen en dat dit extra overwerk van hem, gelet op de situatie bij zijn werkgever, niet meer verlangd kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man met de door hem overgelegde stukken en hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard voldoende onderbouwd en aangetoond dat van hem niet kan worden verlangd langer structureel over te werken. In het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure ziet de rechtbank geen gelegenheid nader onderzoek te doen naar de vraag of van de man verlangd kan worden extra overwerk te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat bij de berekening van de draagkracht van de man in deze procedure moet worden gerekend met de inkomstengegevens die blijken uit de door de man overgelegde salarisspecificaties. In het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure gaat de rechtbank voor de vaststelling van het NBI van de man van de navolgende gegevens uit. De man heeft volgens de door hem overgelegde salarisspecificaties een inkomen van (omgerekend) € 2.762,42 bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting en de arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag van € 2.500,- per maand.
3.12
Tussen partijen is niet in geschil dat de man momenteel geen woonlasten heeft. De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man dan ook geen rekening houden met een woonbudget.
3.13
De man heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat hij aflost op een schuld met een bedrag van € 396,61 per maand. De vrouw heeft deze stelling van de man niet betwist. De rechtbank houdt aan de zijde van de man rekening met deze aflossing door het draagkrachtloos inkomen van de man daarmee te verhogen. De draagkracht van de man bedraagt dan 60% x [€ 2.500 – (€ 1.270,- + € 396)] = € 500,- per maand.
3.14
De rechtbank houdt voorts rekening met de door partijen overeengekomen kinderbijdrage van € 350,- per maand.
3.15
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man draagkracht een bijdrage te voldoen van € 238,- per maand ten behoeve van de vrouw.
Inkomensvergelijking
3.16
Om te kunnen vaststellen of de vrouw bij vaststelling van genoemde onderhoudsbijdrage niet in een betere financiële positie wordt gebracht dan de man, dat wil zeggen niet meer vrij besteedbaar overhoudt dan de man, zullen de financiële omstandigheden van de vrouw en de man worden vergeleken.
3.17
Voor wat betreft het NBI van de vrouw gaat de rechtbank uit van een bedrag van € 1.400,- per maand, zoals in rechtsoverweging 3.9 is vermeld en voor wat betreft het NBI van de man van een bedrag van € 2.500,- zoals in rechtsoverweging 3.11 is vermeld.
3.18
Vergelijking van de financiële omstandigheden, daarbij rekening houdend met alle fiscale gevolgen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw en de man een gelijk bedrag vrij te besteden hebben wanneer de onderhoudsbijdrage wordt vastgesteld op een bedrag van € 309,- bruto per maand.
3.19
Tussen partijen is discussie over wie de lasten van de huur van de voormalig echtelijke woning moet dragen. De man heeft de huurovereenkomst opgezegd als gevolg waarvan de vrouw richting de verhuurder aansprakelijk is voor betaling van de maandelijkse huur. De man draagt niets bij in de betaling van de huur terwijl partijen de verplichting tot het betalen van de huur nog betrekkelijk recent (17 april 2023) zijn aangegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat de huurovereenkomst tijdelijk van aard is en zij uiterlijk op 1 mei 2024 de huurwoning moet verlaten. De rechtbank acht het in deze omstandigheden onredelijk om de volledige huurlasten van de woning voor rekening van de vrouw te laten komen, mede gelet op het feit dat het woonbudget waarmee aan haar zijde wordt gerekend nog niet eens de helft van de kale huur van de woning bedraagt. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man, naast het bedrag van € 309,- bruto per maand, met ingang van de datum van deze beschikking tot 1 mei 2024 bijdraagt in de extra woonlasten waarmee de vrouw wordt geconfronteerd en wel met het bedrag dat hij over heeft van zijn draagkrachtruimte, te weten met een bedrag van € 834,- - € 500,- - € 71,- (dat is het verschil tussen € 309,- en € 238,-) = € 263,- per maand. Omgerekend naar een brutobedrag is dat, bij benadering, € 417,- bruto per maand. De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van de datum van deze beschikking tot 1 mei 2024 als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal voldoen een bedrag van € 309,- + € 417,- = € 726,- bruto per maand en met ingang van 1 mei 2024 met een bedrag van € 309,-.
Ingangsdatum
3.2
De rechtbank zal, conform de hoofdregel uit artikel 822 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de verplichting tot betaling van de bijdrage doen ingaan op de datum van deze beschikking.
Aanhechten berekeningen
3.21
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.22
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1
bepaalt dat aan de vrouw wordt toevertrouwd de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021;
4.2
bepaalt dat de man met ingang van de datum van deze beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021 aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 350,- per maand;
4.3
bepaalt dat de vrouw, bij uitsluiting van de man, gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, daarbij inbegrepen de inboedelgoederen, staande en gelegen te [postcode] [plaats] aan het [adres] , met bevel aan de man deze woning niet meer te betreden;
4.4
beveelt ieder van de echtgenoten aan de andere echtgenoot de goederen voor diens dagelijks gebruik beschikbaar te stellen;
4.5
bepaalt dat de man en genoemde [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken op zaterdag van 12.00 uur tot 19.00 uur, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
4.6
bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking wordt vastgesteld op € 726,- per maand, en vanaf 1 mei 2024 op € 309,- per maand, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
4.7
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.