ECLI:NL:RBZWB:2024:1116

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10854968 \ VV EXPL 23-63 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • K. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot wedertewerkstelling in arbeidsconflict tussen werknemer en werkgevers

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgevers, waaronder haar broer en zoon. [eiseres] vorderde wedertewerkstelling om haar re-integratie mogelijk te maken, maar de werkgevers weigerden dit vanwege een escalatie van een arbeidsconflict. De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor de escalatie van het conflict, wat een terugkeer op de werkvloer op dit moment onmogelijk maakt. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende basis is voor een succesvolle re-integratie in spoor 1, gezien de emotionele en werkgerelateerde complicaties die zijn ontstaan. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie en samenwerking tussen partijen in arbeidsrelaties, vooral in situaties van arbeidsongeschiktheid en re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10854968 \ VV EXPL 23-63
Vonnis in kort geding van 22 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eiseres,
verder te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R.S. Vriend,
tegen

1.[gedaagde 1] V.O.F.,

te [plaats] ,
verder te noemen: [gedaagde 1] ,
gemachtigde: mr. J.J.M. Buining en mr. J. van Norden,
en haar vennoten:
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
verder te noemen: [gedaagde 2] ,
gemachtigde: mr. J.J.M. Buining en mr. J. van Norden,
3.
[gedaagde 3],
te [plaats] ,
verder te noemen: [gedaagde 3] ,
niet in rechte verschenen,
gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 9 januari 2024.
1.2.
Ten behoeve van de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingediend:
- de producties 11 en 12 van [eiseres] ,
- de producties 13 tot en met 15 van [eiseres] ,
- de producties 1 tot en met 18 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
- de gewijzigde productie 16 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
1.3.
Op 8 februari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigden van partijen hebben daarbij pleitnota’s overgelegd en voorgedragen. Van hetgeen partijen verder ter aanvulling van hun standpunten naar voren hebben gebracht heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter uitspraak bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is ruim 35 jaar in dienst van [gedaagde 1] . [eiseres] is werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor 30 uur per week en voert daarbij werkzaamheden uit op het gebied van personeelszaken, marketing, inkoop en verkoop. [eiseres] verricht haar werkzaamheden in de winkel te [plaats] .
2.2.
[gedaagde 2] is de broer en [gedaagde 3] is de zoon van [eiseres] .
2.3.
[eiseres] is op 3 januari 2023 arbeidsongeschikt geworden.
2.4.
Op 23 juni 2023 vermeldt de bedrijfsarts in zijn rapportage dat [eiseres] belastbaar is voor passende of aangepaste taken van het eigen werk. Daarnaast vermeldt de bedrijfsarts dat er sinds kort werk gerelateerde knelpunten zijn, die een gezonde en duurzame terugkeer op lange termijn belemmeren. De bedrijfsarts adviseert een interventie in te zetten.
2.5.
Op 9 november 2023 verzoekt de (voormalige) gemachtigde van [eiseres] aan gedaagden te starten met de re-integratie.
2.6.
Bij brief van 22 december 2023 reageert de gemachtigde van gedaagden op voornoemd verzoek. In de brief wordt onder andere aangevoerd dat de (arbeids)verhouding tussen partijen ernstig is verstoord. De verzochte re-integratie in spoor 1 kan om die reden niet plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de kantonrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk, dat wil zeggen dat betaling, voor zover hieronder aan de orde, door de één de ander zal bevrijden, te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, [eiseres] weder te werk te stellen in de arbeid behorende bij haar functie, zodat zij kan re-integreren in haar eigen functie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) voor elke dag dat zij niet wordt toegelaten op het werk in haar arbeid, met en maximum van € 25.000,00, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. [eiseres] betwist dat er een arbeidsconflict bestaat en dat de arbeidsverhouding tussen partijen is verstoord. Gedaagden weigeren om die reden ten onrechte
[eiseres] de toegang tot het bedrijf. Zij kan daardoor niet werken aan haar
re-integratie.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd, dat hierna – voor zover van belang – in de beoordeling aan de orde komt.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde 3] is niet in de procedure verschenen. Tegen hem is om die reden verstek verleend. Aangezien de overige gedaagden wel zijn verschenen kan tussen alle partijen één vonnis worden gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de vordering een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter onderschrijft dit gelet op het geschil.
4.3.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4.
Gedaagden zijn verplicht de re-integratie van [eiseres] in hun winkel te bevorderen. Dit volgt uit artikel 7:658a lid 1 BW.
4.5.
Uit de stukken, en ook op de mondelinge behandeling, is gebleken dat redelijk overleg tussen partijen op dit moment niet mogelijk is. Tussen [gedaagde 2] en [eiseres] heeft in december 2022 een conflict plaatsgevonden waarbij de nieuwe partner van [gedaagde 2] het onderwerp was. Het conflict is daarop dusdanig geëscaleerd dat partijen in privé en op de werkvloer niet meer, zonder dat de emotie oploopt, met elkaar communiceren. Partijen hebben daarop in juni 2023 geprobeerd door middel van werkafspraken de verhoudingen op de werkvloer zakelijk te scheiden. Ook dit heeft een volgend conflict op de werkvloer niet kunnen voorkomen. Partijen hebben verder nog mediation ingezet, maar ook dat heeft niet tot een oplossing geleid.
4.6.
Het staat dan ook vast dat partijen in een arbeidsconflict verkeren. [eiseres] heeft hieraan bijgedragen. [eiseres] heeft via de WhatsAppwerkgroep haar collega’s op 27 maart 2023 bij haar thuis uitgenodigd om ze in te lichten over het conflict en op 20 november 2023 via WhatsApp wederom het conflict aangekaart en verzocht aan te geven of er bezwaren zijn tegen haar terugkeer op de werkvloer. Hiermee heeft [eiseres] het gezag van haar werkgever ondermijnd. Echter ook [gedaagde 2] heeft bijgedragen aan de escalatie van het conflict. [gedaagde 2] heeft namelijk verklaringen van zijn werknemers laten opstellen waarin zij uiteenzetten waarom zij niet met [eiseres] willen samenwerken. [gedaagde 2] had als werkgever hier boven moeten staan en door dat niet te doen is het conflict nodeloos verder geëscaleerd.
4.7.
Onder deze omstandigheden is er nu onvoldoende basis voor een succesvolle
re-integratie in spoor 1, want toelating van [eiseres] tot het werk zal op dit moment tot ongewenste en onwerkbare situaties leiden. Daarbij weegt mee dat de winkel klein is, evenals het aantal personen dat daar werkt. Partijen dienen zich uiteraard in te spannen om op korte termijn de verhoudingen te verbeteren, zodat re-integratie in spoor 1 mogelijk wordt. Ook dienen partijen zich nu al in te spannen voor een re-integratie in spoor 2.
4.8.
Aangezien deze procedure een geschil betreft tussen [eiseres] enerzijds en haar broer en haar zoon anderzijds en beide partijen verantwoordelijk zijn voor de escalatie van het conflict, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat ieder partij de eigen proceskosten dient te dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024.