ECLI:NL:RBZWB:2024:1118

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
C/02/415250 / FA RK 23-4985
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen, aanhechting vaststellingsovereenkomst en vaststelling kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024, zijn voorlopige voorzieningen aangevraagd in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw verzoekt om een onderhoudsbijdrage van € 252,- per maand per kind en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man verzoekt om een lagere bijdrage van € 50,- per maand per kind en een voorlopige zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2023 zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. Een mediator was ook aanwezig om te helpen bij het maken van afspraken over de zorgregeling. De rechtbank heeft partijen verwezen naar mediation en de beslissing over de verzoeken aangehouden in afwachting van de uitkomst van de mediation.

Na de mediation hebben partijen op 27 december 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen. De rechtbank heeft deze afspraken in de beschikking opgenomen, voor zover deze betrekking hebben op de voorlopige zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen verweer meer voert tegen het verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, en heeft dit verzoek toegewezen.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 713,- per maand, rekening houdend met de financiële situatie van beide ouders. De man is verplicht om een bijdrage van € 153,- per maand per kind te betalen, ingaande op de datum van de beschikking. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/415250 / FA RK 23-4985
datum uitspraak: 16 januari 2024
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. N.P.M. Planthof te Goes.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 26 oktober 2023 ontvangen verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen, met bijlagen;
- het op 28 november 2023 ontvangen aanvullend verzoekschrift inhoudende een vermeerdering van het verzoek;
- de brief van 28 november 2023 van mr. De Wit-Witte, inhoudende een wijziging van het verzoek, met bijlagen;
- het op 29 november 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- het op 1 december 2023 ontvangen verweerschrift op het zelfstandige verzoek.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 5 december 2023, gelijktijdig met de beoordeling van de ontvankelijkheid van partijen in de echtscheidingsprocedure tussen partijen met kenmerk C/02/411484 / FA RK 23-3159. In die procedure zal bij separate beschikking worden beslist. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Ook was met toestemming van partijen aanwezig de heer [naam] , mediator, in verband met de pilot ‘piketmediator op zitting’ bij deze rechtbank.
1.3 Na de mondelinge behandeling zijn, met instemming van de rechtbank, de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van mr. Planthof van 19 december 2023;
- het F9-formulier van mr. De Wit-de Witte van 19 december 2023;
- het e-mailbericht van het mediationbureau van 4 januari 2024, met bijlage;
- het F9-formulier van 8 januari 2024 van mr. Planthof;
- de brief van 8 januari 2024 van mr. De Wit-de Witte.

2.De verzoeken

2.1
De vrouw verzoekt, samengevat;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 252,= per maand per kind;
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door haar.
2.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt, samengevat,
- vaststelling van een door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 50,= per maand per kind;
- vaststelling van een voorlopige zorgregeling die inhoudt dat de man en de minderjarigen voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact één weekend per twee weken van vrijdag 19:30 uur tot zondag 19:30 uur in de echtelijke woning, waarbij de vrouw de echtelijke woning dient te verlaten en niet verder dient te betreden.
2.3
De vrouw heeft verzocht de zelfstandige verzoeken van de man af te wijzen.
2.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Uitsluitend gebruik echtelijke woning en vaststelling voorlopige zorgregeling
4.1
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat zij met behulp van de piketmediator gaan proberen om afspraken te maken over de voorlopige zorgregeling. De behandeling van het verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning hangt met het verzoek tot vaststelling van een voorlopige zorgregeling samen, nu de omgang in de door de man verzochte zorgregeling in de echtelijke woning plaats zou moeten vinden. De rechtbank heeft partijen vervolgens verwezen voor mediaton en de beslissing op de verzoeken omtrent het gebruik van de echtelijke woning en vaststelling van een voorlopige zorgregeling aangehouden in afwachting van bericht van de mediator en van de advocaten van partijen over het resultaat van de bemiddeling en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan.
4.2
Uit de inhoud van de hiervoor onder 1.3 genoemde berichten van de advocaten van partijen blijkt dat partijen onder leiding van de mediator voor de duur van de echtscheidingsprocedure afspraken hebben kunnen maken. Deze afspraken zijn vastgelegd in een op 27 december 2023 door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Naar de rechtbank begrijpt verzoeken partijen de rechtbank de door hen gemaakte afspraken in een eindbeschikking vast te leggen door te bepalen dat de onderlinge regelingen uit de vaststellingsovereenkomst deel uitmaken van de beschikking.
4.3
De rechtbank stelt vast dat partijen in de vaststellingsovereenkomst voor de duur van de echtscheidingsprocedure afspraken hebben gemaakt - uitgaande van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw - over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
4.4
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bepalen dat de afspraken zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 27 december 2023 onderdeel uitmaken van deze beschikking, voor zover deze afspraken de voorzieningen betreffen die op grond van artikel 822 lid 1 Rv voor de duur van de echtscheidingsprocedure kunnen worden gevraagd. Het gaat dan om de afspraken ten aanzien van de voorlopige zorgregeling.
4.5
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning oordeelt de rechtbank als volgt. Zo de rechtbank begrijpt uit de inhoud van de vaststellingsovereenkomst voert de man geen verweer (meer) tegen dit verzoek van de vrouw. De man heeft zich inmiddels ook feitelijk uitgeschreven op het adres van de echtelijke woning en doet hiermee blijken dat hij ook niet meer voornemens is om zelf terug te willen keren in de echtelijke woning. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook toewijzen. Het staat de man uiteraard wel vrij om de woning te betreden wanneer en voor zolang de vrouw daarvoor haar toestemming verleent.
Kinderbijdrage
4.6
Uit de vaststellingsovereenkomst van 27 december 2023 en uit het F9-formulier van 8 januari 2024 van mr. Planthof en de brief van 8 januari 2024 van mr. De Wit- De Witte blijkt dat partijen tijdens de mediation niet tot overeenstemming zijn gekomen over de kinderalimentatie. Beide partijen verzoeken de rechtbank op dit punt een beslissing te nemen.
4.7
De vrouw verzoekt om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen van € 252,- per maand per kind. De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage ten grondslag dat de minderjarigen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat de man de financiële draagkracht heeft deze te voldoen. De man voert verweer tegen de door de vrouw verzochte bijdrage. Hij stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen.
Behoefte
4.8
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.9
Voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de rechtbank voor de bepaling van het gezinsinkomen kan gaan van het gemiddelde van het gezinsinkomen in 2021 en het gezinsinkomen in 2022.
4.1
Uit de aangifte inkomstenbelasting over 2021 volgt dat de vrouw in 2021 een belastbaar inkomen had van € 12.061,- bruto per jaar. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting).
4.11
Uit de aangifte inkomstenbelasting over 2021 volgt dat de man in 2021 een belastbaar loon had van € 33.278,- bruto per jaar. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting en de arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
4.12
Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw over 2021 op een bedrag van € 1.005,- per maand en het NBI van de man over 2021 op een bedrag van € 2.106,- per maand.
4.13
Bij het NBGI dient het kindgebonden budget te worden opgeteld. Het kindgebonden budget bedroeg in 2021 € 226,- per maand. Aan de hand van deze gegevens heeft de rechtbank het in dit kader relevante NBGI van partijen in 2021 becijferd op € 3.337,- per maand.
4.14
Voor de berekening van het NBI van de vrouw over 2022 gaat de rechtbank uit van de gegevens die zijn opgenomen in de door de vrouw als productie 8 bij haar brief van 28 november 2023 overgelegde behoefteberekening. De rechtbank houdt daarbij rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting).
4.15
Uit de aangifte inkomstenbelasting over 2022 volgt dat de man in 2022 een belastbaar loon had van € 7.478,- bruto. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting en de arbeidskorting). Voorts blijkt uit de jaarrekening over 2022 van [bedrijf 1] BV (pagina 10) dat de man in 2022 van zijn rekening-courant een bedrag van € 9.147,- netto heeft opgenomen.
4.16
Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw over 2022 op een bedrag van € 788,- per maand en het NBI van de man over 2022 op een bedrag van € 1.351,- per maand.
4.17
Bij het NBGI dient het kindgebonden budget te worden opgeteld. Het kindgebonden budget bedroeg in 2022 € 277,- per maand. Aan de hand van deze gegevens heeft de rechtbank het in dit kader relevante NBGI van partijen in 2022 becijferd op € 2.416,- per maand.
4.18
Het gemiddelde van het NBGI van partijen over 2021 en 2022 bedraagt, afgerond, € 2.877,-. Dit NBGI, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, levert volgens de ‘Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ een behoefte van de minderjarigen op van € 649,- per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt die behoefte nu € 713,- per maand.
Draagkracht
4.19
Voor de vaststelling van het NBI van de vrouw over 2024 gaat de rechtbank uit van de gegevens uit de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening die door de man niet dan wel onvoldoende is weersproken.
4.2
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij verwacht dat zij in 2023 een inkomen uit loondienst heeft van € 8.004,- per jaar en dat daarnaast de winst uit de eenmanszaak is begroot op € 17.000,- per jaar. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. Daarnaast komt de vrouw met dit inkomen in aanmerking voor een kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop van € 11.482,- op jaarbasis, zijnde € 957,- per maand. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 3.043,= per maand. De draagkracht van de vrouw is dan € 602,- per maand.
4.21
Wat betreft de vaststelling van het NBI van de man oordeelt de rechtbank als volgt. De man heeft verzuimd openheid van zaken te geven over zijn financiële positie. Zo heeft hij verzuimd voorlopige jaarcijfers over 2023 over te leggen op grond waarvan zijn draagkracht kan worden berekend. De door de man wel overgelegde jaarstukken (2022) zijn onvolledig nu de man geen jaarstukken van [bedrijf 2] B.V. heeft overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man het standpunt ingenomen geen eenmanszaak uit te oefenen, maar op dit standpunt is hij later tijdens de mondelinge behandeling teruggekomen. Gegevens van die eenmanszaak ontbreken echter. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat een vergelijking van de aangiften van de man over 2021 en 2022 leert dat de man per 1 januari 2022 meer bankrekeningen had dan het jaar ervoor met in totaal ruim € 50.000,- meer aan saldi. Op vragen van de rechtbank hierover heeft de man onvoldoende openheid van zaken gegeven. Zo is niet duidelijk geworden waarom een belangrijk deel van de saldi zich bevond op een nieuwe zakelijke spaarrekening. Het door de man genoemde doel van pensioenreserve overtuigt daarbij niet, nog daargelaten dat niet valt in te zien waarom het aanhouden van een pensioenreservering nu prioriteit zou genieten boven de onderhoudsverplichtingen jegens zijn kinderen. Al met al kan de conclusie van de rechtbank niet anders zijn dan dat de man blijkbaar inkomsten geniet buitenom zijn BV’s waarvan hij kan leven en sparen. Op basis hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat de man verdiencapaciteit heeft uit een door hem uitgeoefende eenmanszaak. De rechtbank zal het inkomen van de man voor de berekening van zijn draagkracht schatten op een bedrag van € 50.000,-. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (de algemene heffingskorting en de arbeidskorting), de op de aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. De rechtbank houdt geen rekening met zelfstandigenaftrek nu de man geen inzicht heeft gegeven in de omvang van zijn eenmanszaak en hij in ieder geval ook werkzaamheden uitoefent voor zijn diverse BV’s. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 3.323,- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de man momenteel geen woonlasten heeft en er ook nog geen zicht is op eigen woonruimte. De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man dan ook geen rekening houden met een woonbudget. De draagkracht van de man is dan € 1.367,- per maand.
Draagkracht partijen en verdeling kosten
4.22
De verdeling van de kosten van de kinderen over de onderhoudsplichtigen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 1.367,- / € 1.969,- x € 713,- = € 495,-;
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 602,- / € 1.969,- x € 713,- = € 218,-.
4.23
Vergelijking van voormelde berekende draagkracht van de onderhoudsplichtigen brengt mee dat de man met een deel van € 495,- per maand en de vrouw met een deel van € 218,- per maand moet bijdragen in de hiervoor vastgestelde behoefte van de minderjarigen.
Zorgkorting
4.24
De man heeft gemiddeld één dag per twee weken de zorg voor de minderjarigen, zodat een zorgkorting geldt van 5%. Nu de behoefte van de minderjarigen € 713,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 36,- per maand.
4.25
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man te betalen bijdrage vaststellen op € 153,- per maand per kind.
Ingangsdatum
4.26
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 september 2023, nu de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met het betalen van een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De man heeft geen standpunt ingenomen over de ingangsdatum.
4.27
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel van artikel 822 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering inhoudend de bijdrage te laten ingaan op de datum van deze beschikking.
Aanhechten berekening
4.28
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan de beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
4.29
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt dat de tussen partijen getroffen onderlinge regelingen, zoals opgenomen in de aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst van 27 december 2023, onderdeel uitmaken van deze beschikking, voor zover deze afspraken de voorzieningen betreffen die op grond van artikel 822 Rv lid 1 Rv voor de duur van de echtscheidingsprocedure kunnen worden gevraagd;
5.2
bepaalt dat de vrouw, bij uitsluiting van de man, gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning staande en gelegen te [postcode] [woonplaats] aan het [adres] , met bevel aan de man deze woning niet meer te betreden;
5.3
bepaalt dat de man met ingang van 16 januari 2024 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011, [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2013 en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2019 te [geboorteplaats] aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 153,- per maand per kind;
5.4
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.