ECLI:NL:RBZWB:2024:112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/02/400729 / FA RK 22-3772
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging ouderschapsplan en zorgregeling na advies van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 10 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van een ouderschapsplan en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Bronsveld, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, hebben na advies van de Raad voor de Kinderbescherming overeenstemming bereikt over de zorgregeling. De Raad adviseerde om het verzoek van de man tot co-ouderschap af te wijzen en stelde een zorgregeling voor waarbij [minderjarige] om de veertien dagen een weekend bij de man verblijft, evenals de helft van de vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 31 oktober 2019 gewijzigd en de huidige zorgregeling bevestigd, met de toevoeging dat [minderjarige] elke woensdag na schooltijd bij de man is tot 19:30 uur. Dit alles onder voorbehoud van de informatieverplichting van de man over zijn strafzaak inzake aanranding van een minderjarige. De rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen, omdat de overeenstemming tussen partijen niet onrechtmatig is en het belang van de minderjarige niet in het geding is. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. van der Welle.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/400729 / FA RK 22-3772
datum uitspraak: 10 januari 2024
beschikking over een zorgregeling
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld in Bergen op Zoom,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg in Roosendaal,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 12 juni 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het op 7 december 2023 ontvangen raadsrapport;
- de op 11 december 2023 ontvangen brief van mr. Bronsveld;
- het F9-formulier van 11 december 2023 van mr. Kranenburg.
1.2
[minderjarige] heeft de mogelijkheid gekregen om te zeggen wat zij van het verzoek vindt, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 12 juni 2023. Hierbij heeft zij de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de vraag of co-ouderschap in het belang is van [minderjarige] en zo niet, welke zorgregeling dan het meest in het belang is van haar en daarover te rapporteren en te adviseren. Iedere verdere beslissing op de verzoeken van de man en de vrouw is aangehouden in afwachting van het rapport en advies van de Raad.
2.2
Thans ligt nog ter beoordeling voor
- het (gewijzigde) verzoek van de man tot vaststelling van een zorg- en contactregeling waarbij [minderjarige] contact zal hebben met de man van maandag 9:00 uur tot en met zondag 19:00 uur, dan wel een regeling zoals door de rechtbank in goede justitie te vernemen;
en:
- het voorwaardelijk zelfstandige verzoek van de vrouw om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar minimaal 3 tot 4 dagen per week aaneengesloten en een vakantie en feestdagenregeling conform het ouderschapsplan als bekrachtigd in de beschikking van de rechtbank van 31 oktober 2019, dan wel een dusdanige zorgregeling vast te stellen als dat de rechtbank na advies van de Raad of andere professionele jeugdhulpinstantie of ontvangst van de bevindingen van Veilig Thuis mag vermenen te behoren.
2.3
De Raad heeft op 5 december 2023 gerapporteerd en – kort samengevat – geadviseerd om het verzoek van de man tot het vaststellen van een co-ouderschapsregeling af te wijzen en een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de man is, de helft van de vakanties en feestdagen en een vaste dag in de week (nader te bepalen in overleg) uit school tot na het avondeten. De Raad heeft daarbij opgemerkt dat wanneer de man veroordeeld wordt voor aanranding van een minderjarige, er een nieuwe situatie ontstaat en het verblijf van [minderjarige] bij hem opnieuw ter discussie dient te worden gesteld. Er zal dan een nieuwe risicotaxatie moeten worden gemaakt en er zullen dan gesprekken moeten worden gevoerd en afspraken worden gemaakt. De veiligheid van [minderjarige] zal geborgd moeten worden en haar contact met de man zal hieraan dan aangepast moeten worden.
2.4
Namens de man is door mr. Bronsveld bij brief aangegeven dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen en dat zij verzoeken het navolgende in een beschikking vast te leggen:
“Bekrachtiging van de huidige zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , namelijk één weekeinde per veertien dagen en de helft van de (school)vakanties en feestdagen en in aanvulling daarop elke woensdag waarop [minderjarige] uit school naar vader gaat tot na het avondeten tot 19:30 uur.
Een en ander onder voorbehoud, in die zin dat de man de vrouw actief op de hoogte houdt (via de advocaten) van ontwikkelingen ten aanzien van de nog lopende strafzaak aanranding minderjarige, alsmede mogelijke nieuwe toekomstige meldingen in dat kader. De man heeft daarbij een actieve informatieverplichting naar de vrouw toe. Vorenstaande houdt in dat als de man een melding bij de vrouw maakt ten aanzien van een veroordeling of mogelijke nieuwe incidenten in vergelijkbaar kader, dat er dan conform het Raadsadvies d.d. 5 december 2023 een nieuwe situatie ontstaat en het verblijf van [minderjarige] bij haar vader opnieuw ter discussie wordt gesteld, waarbij er een nieuwe risicotaxatie zal moeten worden gemaakt, gesprekken gevoerd en afspraken gemaakt, waardoor de veiligheid van [minderjarige] geborgd kan worden en haar contacten met de man/haar vader hieraan worden aangepast.”
Verzocht wordt het bovenstaande in een beschikking vast te leggen. De reeds geplande zitting hoeft geen doorgang te vinden.
2.5
Namens de vrouw is aangegeven dat zij akkoord gaat met schriftelijke afdoening als de in de brief van mr. Bronsveld opgenomen tussen partijen tot stand gekomen overeenstemming integraal (d.w.z. inclusief het benoemde voorbehoud) wordt opgenomen in een ten deze af te geven beschikking.
2.6
De rechtbank zal overeenkomstig de overeenstemming tussen partijen beslissen, nu de afspraken haar niet onrechtmatig voorkomen en niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Gelet op de overeenstemming tussen partijen zal het meer of anders verzochte worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
verandert de beschikking van 31 oktober 2019 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan voor wat betreft de zorgregeling als volgt:
bepaalt dat de huidige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] , op grond waarvan zij recht hebben op contact met elkaar gedurende één weekeinde per veertien dagen en de helft van de (school)vakanties en feestdagen, blijft gelden en dat deze wordt aangevuld in die zin dat [minderjarige] elke woensdag uit school naar de man toe gaat tot na het avondeten tot 19:30 uur, een en ander onder het voorbehoud zoals genoemd in r.o. 2.4 van deze beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. de Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024 in aanwezigheid van mr. van der Welle, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.