Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- het verschil tussen € 600,00 en de werkelijk gemaakte kosten voor afvoer van kunstgras indien deze lager uitgevallen zijn,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil ontstaan tussen [eiseres] en [gedaagde] over de eindafrekening na de beëindiging van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst betrof een woonruimte en twee weides, die door [eiseres] van [gedaagde] werden gehuurd. Na opzegging van de huurovereenkomst per 1 april 2022, vorderde [eiseres] een terugbetaling van diverse kosten, waaronder onverschuldigd betaalde huur en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] voerde verweer en vorderde op zijn beurt een bedrag van € 113,06 van [eiseres].
De kantonrechter heeft de vorderingen van beide partijen gezamenlijk behandeld. Het geschil spitste zich toe op de vraag wat partijen elkaar nog verschuldigd waren na de afwikkeling van de huurovereenkomst. De rechter oordeelde dat [gedaagde] een bedrag van € 322,90 aan [eiseres] moest terugbetalen, na afweging van de verschillende kostenposten. De kantonrechter wees de vordering van [eiseres] tot terugbetaling van de borg af, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechter compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.
Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 371,34 aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente, en werd de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis werd uitgesproken op 21 februari 2024.