ECLI:NL:RBZWB:2024:1144

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
10601058 CV EXPL 23-1671 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van factuurbedragen in arbeidsuitleningsovereenkomst met schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechtspersoon naar buitenlands recht, aangeduid als [eiseres], en de gedaagde partij, H.O.D.N. [bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3]. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 18.070,85, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten, op basis van een overeenkomst waarbij zij arbeidskrachten had uitgeleend aan de gedaagde partij. De gedaagde heeft een deel van de facturen betaald, maar betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat er een verrekenafspraak was gemaakt met betrekking tot schade die door de medewerkers van eiseres was veroorzaakt.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 26 juli 2023 en een mondelinge behandeling op 12 januari 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen en dat de gedaagde zich kon beroepen op verrekening van een bedrag van € 14.000,00, dat hij had ingehouden op basis van schadeclaims. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde terecht een beroep deed op verrekening, waardoor het openstaande bedrag dat hij nog aan eiseres verschuldigd was, aanzienlijk verlaagd werd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.925,70, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10601058 \ CV EXPL 23-1671
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres],
te [plaats 1] ( [land] ),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor Rosmalen,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juli 2023 met de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 12 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen heeft een overeenkomst bestaan op grond waarvan [eiseres] in de periodes 19 t/m 23 december 2022, 23 t/m 27 januari 2023 en 30 januari t/m 3 februari 2023 een aantal arbeidskrachten heeft uitgeleend aan [gedaagde] .
2.2
[eiseres] heeft naar aanleiding hiervan de volgende bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht:
- € 23.758,34 ( [factuurnummer 1] d.d. 23 december 2022)
- € 3.312,38 ( [factuurnummer 2] d.d. 27 januari 2023)
- € 2.190,00 ( [factuurnummer 3] d.d. 3 februari 2023)
2.3
Op de eerste factuur heeft [gedaagde] een bedrag van € 8.800,00 in mindering voldaan. Daarnaast heeft hij nog een bedrag van € 3.631,75 voldaan, strekkende tot betaling van de laatste twee facturen.

3.Het geschil

3.1
[eiseres] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 18.070,85, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 13 juni 2023 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht en dat [gedaagde] de daaruit voortvloeiende factuurbedragen onbetaald heeft gelaten tot een bedrag van € 20.460,72. Aangezien [gedaagde] door de tekortkoming in de nakoming van zijn betalingsverplichting in verzuim is geraakt, vordert [eiseres] de wettelijke handelsrente, welke berekend tot en met 12 juni 2023 € 262,27 bedraagt. Daarnaast vordert zij de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 979,61. Op dit bedrag strekt een bedrag van € 3.361,75 in mindering.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist de hoogte van de eerste factuur op zichzelf niet, maar wenst het thans nog openstaande bedrag van € 14.958,34 – conform een te [plaats 3] met de heer [naam] gemaakte afspraak – te verrekenen met de schades die medewerkers van [eiseres] hebben veroorzaakt op meerdere projecten in Utrecht en omgeving, ter hoogte van in totaal € 14.000,00. De tweede en derde factuur kloppen niet. De daarin opgenomen overuren zijn ten onrechte berekend tegen 125% van het normale uurtarief, terwijl gerekend moet worden op basis van 100% van het normale tarief. Wanneer deze facturen worden gecorrigeerd, wil [gedaagde] het restantbedrag hiervan nog wel betalen.
3.4
Op de standpunten van partijen zal – voor zover van belang – onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de overuren zoals vermeld in de facturen van 27 januari en 3 februari 2023 dienen te worden berekend tegen een tarief van 100%. Het totaalbedrag van deze facturen bedraagt hiermee (€ 3.175,50 + € 2.044,00 =)
€ 5.219,50, welk bedrag dient te worden verminderd met het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag van € 3.631,75. Wat deze facturen betreft, dient [gedaagde] aldus nog een openstaand bedrag van € 1.587,75 te voldoen aan [eiseres] .
4.2
Ten aanzien van de factuur van 23 december 2022 beroept [gedaagde] zich op verrekening van het restantbedrag conform een eerder in januari 2023 gemaakte verrekenafspraak. Aanleiding voor die afspraak was het feit dat de opdrachtgever van [gedaagde] (T2) op de factuur van [gedaagde] een bedrag van € 14.000,00 had ingehouden omdat hij niet tevreden was over, en schade had geleden als gevolg van het geleverde werk, van het door [gedaagde] van [eiseres] ingeleende personeel. [gedaagde] meende dat [eiseres] jegens hem aansprakelijk was voor die schade. Volgens [gedaagde] hield de met [eiseres] gemaakte afspraak in dat hij een bedrag van € 8.800,00 zou voldoen aan [eiseres] , en dat het bedrag van € 14.000,00 zou worden verrekend.
4.3
[eiseres] heeft niet weersproken dat een dergelijke afspraak is gemaakt. De heer [naam] heeft ter zitting verklaard dat partijen inderdaad hebben afgesproken dat [gedaagde] het bedrag van € 8.800,00 zou voldoen omdat [eiseres] zo in ieder geval haar personeel kon betalen. De schade zou vervolgens worden opgenomen met de verzekering, maar [gedaagde] heeft na het inschakelen van de verzekeringsmaatschappij niet meer meegewerkt aan de vaststelling van de schade. Om die reden kon er geen expertise worden uitgevoerd en is de verzekering niet tot uitkering overgegaan van het schadebedrag.
4.4
De kantonrechter overweegt dat, gelet op hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, vast is komen te staan dat partijen in januari 2023 overeenstemming hebben bereikt over het verrekenen van het schadebedrag met de factuur van [eiseres] . Met die afspraak is de verbintenis van [gedaagde] jegens [eiseres] tot een bedrag van
€ 14.000,00 teniet gegaan. In dat verband is nog van belang op te merken dat niet is gesteld of gebleken dat de onderhavige (verreken)afspraak een voorwaardelijk karakter had en slechts zou gelden indien, en voor zover, de verzekeringsmaatschappij tot vergoeding van schadepost van € 14.000,00 zou overgaan. Indien en voor zover de noodzaak bestond dat [gedaagde] voor het vaststellen van de schade zijn medewerking verleende aan het verstrekken van informatie aan de verzekeringsmaatschappij van [eiseres] en [gedaagde] die medewerking niet verleende, lag het op de weg van [eiseres] om [gedaagde] in rechte aan te spreken tot het verlenen van de noodzakelijke medewerking om de kwestie alsnog met de verzekeraar op te lossen dan wel om hem wegens onrechtmatig handelen (nalaten) in rechte aan te spreken.
4.5
Gelet op bovenstaand oordeel komt [gedaagde] terecht een beroep op verrekening toe, hetgeen betekent dat hij ter zake van genoemde factuur thans nog slechts een bedrag van
(€ 23.758,34 - € 8.800,00 - € 14.000,00 =) € 958,34 verschuldigd is.
4.6
De door [gedaagde] nog te betalen hoofdsom bedraagt (€ 1.587,75 + € 958,34 =)
€ 2.546,09. Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, welke ingevolge artikel 6:119a BW en artikel 6.5 van de overeenkomst verschuldigd is vanaf de 31e dag na de desbetreffende factuurdata.
4.7
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu een substantieel deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen zal de kantonrechter de buitengerechtelijke kosten toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. In dit geval is dat een bedrag van € 379,61.
4.8
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.925,70, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 958,34 vanaf 23 januari 2023 en de wettelijke handelsrente over € 1.587,75 vanaf 6 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.