In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechtspersoon naar buitenlands recht, aangeduid als [eiseres], en de gedaagde partij, H.O.D.N. [bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3]. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 18.070,85, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten, op basis van een overeenkomst waarbij zij arbeidskrachten had uitgeleend aan de gedaagde partij. De gedaagde heeft een deel van de facturen betaald, maar betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat er een verrekenafspraak was gemaakt met betrekking tot schade die door de medewerkers van eiseres was veroorzaakt.
De procedure omvatte een tussenvonnis van 26 juli 2023 en een mondelinge behandeling op 12 januari 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen en dat de gedaagde zich kon beroepen op verrekening van een bedrag van € 14.000,00, dat hij had ingehouden op basis van schadeclaims. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde terecht een beroep deed op verrekening, waardoor het openstaande bedrag dat hij nog aan eiseres verschuldigd was, aanzienlijk verlaagd werd.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.925,70, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.