ECLI:NL:RBZWB:2024:1154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
C/02/418235 / KG ZA 24-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een vaststellingsovereenkomst in kort geding met betrekking tot de verkoop van een woning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man tegen de vrouw en haar bewindvoerder. De man vordert nakoming van een vaststellingsovereenkomst die partijen op 1 september 2023 hebben gesloten, waarin is afgesproken dat de vrouw haar woning binnen vier maanden in de verkoop zou zetten. De vrouw is echter in verzuim, omdat zij deze verplichting niet is nagekomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw tekortschiet in haar verplichtingen uit de overeenkomst, en dat er geen goede redenen zijn aangevoerd voor deze tekortkoming. De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis in de verkoop te zetten, met een dwangsom van € 50,-- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 10.000,--. Tevens is de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, die zijn begroot op € 937,97. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man toegewezen, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische gesteldheid van de vrouw, maar heeft geoordeeld dat de termijn van vier maanden voor het in de verkoop zetten van de woning haalbaar was op het moment van de overeenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/418235 / KG ZA 24-25
Vonnis in kort geding van 21 februari 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. F.L.I. de Vleesschauwer te Terneuzen,
tegen
1.
[bewindvoerder], handelende onder de naam [executele en bewind] in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[de vrouw]en ook als mentor van
,
wonende te [plaats 2],
2.
[de vrouw],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. M. de Houck te Terneuzen.
Eiser zal hierna de man genoemd worden. Gedaagden zullen hierna respectievelijk de bewindvoerder en de vrouw genoemd worden

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de brief van mr. De Houck d.d. 2 februari 2024, met productie;
  • de brief van mr. De Vleesschauwer van 5 februari 2024, met producties;
  • de mondelinge behandeling op 7 februari 2024.
1.2.
Na uitroepen van de zaak zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat en de bewindvoerder, bijgestaan door mr. De Houck.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest van [datum 1] 2001 tot [datum 2] 2022.
2.2.
Bij beschikking van 3 februari 2022 heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan de vrouw onder bewind gesteld en is een mentorschap over de vrouw ingesteld. Daarbij is gedaagde sub 1 tot bewindvoerder en tot mentor benoemd.
2.3.
Partijen zijn een vaststellingsovereenkomst overeengekomen die door de bewindvoerder van de vrouw is getekend op 1 september 2023 en door de man op 13 september 2023. Onder punt E van voornoemde overeenkomst zijn partijen het volgende overeengekomen:
“De vrouw zal haar woning binnen uiterlijk vier maanden na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst in de verkoop zetten. De daadwerkelijke levering aan een koper vindt plaats zodra de vrouw een andere woning heeft. De vrouw is eveneens in verzuim als zij weigert het verkooptraject van haar woning te [plaats 3] binnen de gestelde termijn van vier maanden na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst in gang te zetten”.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
I. de vrouw, althans haar bewindvoerder, te veroordelen tot nakoming van wat onder artikel E van de onderhavige vaststellingsovereenkomst d.d. 13 september 2023 is overeengekomen, inhoudende dat de woning, staande en gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats 3] , gemeente Terneuzen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis in de verkoop zal worden gesteld, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van € 250,-- per dag met een maximum van € 10.000,--;
II. de vrouw, althans de bewindvoerder, te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Namens de vrouw en door de bewindvoerder is mondeling verweer gevoerd.
3.3.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering vast.
4.2.
De man heeft gesteld dat de door partijen opgestelde overeenkomst dient te worden nagekomen. Nu de door partijen onder punt E van de vaststellingovereenkomst overeengekomen termijn van vier maanden is verstreken, is de vrouw in verzuim en daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen geldende vaststellingsovereenkomst. De door gedaagden overgelegde opdracht tot dienstverlening maakt dit niet anders, nu dit nog niet betekent dat de woning in de verkoop staat. Immers, de makelaar heeft de woning nog niet in de verkoop gezet en de opdracht tot dienstverlening geeft de man ook geen garantie dat dit gaat gebeuren.
4.3.
Onder verwijzing naar de opdracht tot dienstverlening is namens de vrouw en door de bewindvoerder aangevoerd dat het verkooptraject inmiddels in gang is gezet. De overeenkomst met de makelaar is gesloten en in die overeenkomst staat dat de woning in de verkoop wordt gezet. De bewindvoerder en de vrouw hebben dus alsnog aan hun verplichtingen uit de overeenkomst voldaan.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder over de uitleg van artikel E. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.5.
Bij de uitleg van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst is niet slechts van belang de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs over en weer van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat zij hebben afgesproken dat de woning in de verkoop wordt gezet. De vraag die moet worden beantwoord is welke betekenis aan de hand van voornoemde maatstaf dient te worden gehecht aan het begrip ‘in de verkoop zetten’. Uit artikel B van dezelfde vaststellingsovereenkomst blijkt dat het de bedoeling was van partijen dat door verkoop van de voormalig echtelijke woning de man een bedrag van € 30.000,-- zou ontvangen. Daarvoor is uit de aard der zaak in de eerste plaats noodzakelijk dat potentieel geïnteresseerden worden bereikt om tot een verkoop te kunnen komen. En dat is pas het geval wanneer de woning daadwerkelijk op de woningmarkt te koop wordt aangeboden. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat partijen in de vaststellingsovereenkomst onderscheid maken tussen enerzijds het in de verkoop zetten en anderzijds de levering van de woning aan een koper. Ook die uiteindelijke levering is nodig om de man in het bezit te kunnen stellen van de overeengekomen € 30.000,- maar is afhankelijk gesteld van het moment dat de vrouw een andere woning zal hebben gevonden. Niet in discussie is dat de vrouw nog in de echtelijke woning woont en nog geen andere woning heeft gevonden. Gelet op al het vorenstaande komt het de voorzieningenrechter voor dat de door partijen gebruikte formulering van ‘het in de verkoop zetten van de woning’ gelet op de gebruikte bewoordingen en het doel van de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat de woning via de gebruikelijke kanalen op de woningmarkt te koop moet zijn aangeboden. Dat moment is voldoende om aan de vaststellingsovereenkomst te hebben voldaan. Maar dat moment is dus nog niet bereikt wanneer aan een makelaar een opdracht tot dienstverlening om de woning in de verkoop te zetten is gegeven. Op dat moment is de woning immers nog niet op de woningmarkt zichtbaar, zijn potentieel gegadigden daardoor nog niet in de gelegenheid om de woning in hun koopambities mee te wegen en kan er dus nog geen verkoopproces op gang komen.
4.7.
Om te komen tot het in de verkoop zetten van de woning zoals hiervoor uitgelegd, dient de vrouw een aantal handelingen te verrichten of toe te laten die de bewindvoerder in haar hoedanigheid niet of slechts in beperkte mate kan verrichten. Zo dient de vrouw nog medewerking te verlenen aan het maken van foto’s van de woning. Dat houdt ook in dat de woning in een toonbare staat moet zijn waarbij eventuele adviezen van de makelaar van belang zijn en voor een toereikend verkoopresultaat wellicht opvolging verdienen. Uit wat de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, begrijpt de voorzieningenrechter dat zij verwacht dat de vrouw vanwege haar psychische gesteldheid hieraan geen of slechts moeizaam medewerking zal verlenen en dat de bewindvoerder niet in staat is dit af te dwingen. Hooguit kan op de vrouw worden ingepraat waarbij de ervaring wel leert dat de vrouw het ene moment beter aanspreekbaar en te overtuigen is dan het andere moment. De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat de (psychische) gesteldheid van de vrouw maakt dat het verkoopproces moeilijkheden oplevert voor de bewindvoerder en meer tijd vergt dan een regulier verkooptraject van een woning. Echter het belang van de man mag ook niet uit het oog worden verloren. In de afweging van deze belangen overweegt de voorzieningenrechter dat op het moment van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst de huidige gesteldheid van de vrouw al bestond en binnen dit gegeven een periode van vier maanden voor het in de verkoop zetten van de woning als haalbaar werd geacht. Ook weegt de rechtbank mee dat de advocaat van de man bij mailbericht van 22 december 2023 naar de voortgang heeft geïnformeerd. Dit mailbericht kan niet anders worden uitgelegd dan als een aansporing om aan de overeenkomst te voldoen. Hierop is van de zijde van de vrouw niet gereageerd. Pas enkele dagen na betekening van de dagvaarding in kort geding is aan een makelaar een opdracht verstrekt.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst, dat hiervoor geen goede redenen naar voren zijn gekomen en dat de stappen die alsnog zijn gezet niet de verwachting rechtvaardigen dat de woning op korte termijn op de woningmarkt kan en zal worden aangeboden. Daarmee ligt de vordering van de man voor toewijzing gereed met dien verstande dat vrouw een nieuwe korte termijn van nakoming wordt gegeven omdat de gevorderde nakoming binnen vier maanden na de ondertekening van de overeenkomst door het tijdsverloop feitelijk onmogelijk is geworden.
4.9.
Om de medewerking van de vrouw aan de verkoop te bespoedigen, zal de voorzieningenrechter ook een dwangsom opleggen. De dwangsom zal worden beperkt tot € 50,-- per dag nu de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat de aanwezigheid van een dwangsom belangrijker is dan de hoogte ervan. Aan de dwangsom wordt een maximum verbonden van € 10.000,--.
4.10.
De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningsrechter komt tot dit oordeel omdat door de bewindvoerder geen goede reden is aangevoerd waarom de opdracht tot dienstverlening pas op 30 januari 2024 aan de makelaar is verstrekt en niet binnen de afgesproken termijn van vier maanden na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst.
De kosten aan de zijde van de man worden begroot op:
- betekening oproeping € 135,97
- griffierecht 87,--
- salaris advocaat
715,--
Totaal € 937,97

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van artikel E van de vaststellingsovereenkomst d.d. 13 september 2023 in die zin dat de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis in de verkoop is gezet;
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 50,-- voor iedere dag dat zij, vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, niet aan de onder 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,--;
5.3.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 937,97;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Holierhoek en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Oude Weernink.