ECLI:NL:RBZWB:2024:1161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
24 februari 2024
Zaaknummer
C/02/414959 / JE RK / 23-1823 en C/02/417995 / JE RK 24-60
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek machtiging tot uithuisplaatsing

Op 7 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing. De zaak betreft de ondertoezichtstelling van [minderjarige], die sinds 10 november 2016 onder toezicht is gesteld. De gezinsvoogdijinstantie (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar, en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor negen maanden, tot 10 november 2024, omdat er nog zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en de thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de stiefvader, hun best doen, maar dat er nog steeds veel zorgen zijn over de opvoeding en verzorging van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om meer hulp te bieden en heeft benadrukt dat de ouders actief moeten meewerken aan de geboden hulpverlening.

Het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen, omdat de kinderrechter van oordeel is dat de ouders nog niet voldoende kansen hebben gekregen om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft ook rekening gehouden met het feit dat [minderjarige] een trauma heeft overgehouden aan een eerdere uithuisplaatsing en dat een nieuwe uithuisplaatsing mogelijk opnieuw traumatiserend zou zijn. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de verlenging van de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/414959 / JE RK 23-1823 (
verlenging ondertoezichtstelling)
C/02/417995 / JE RK 24-60 (
machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 7 februari 2024
(nadere) beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam.
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes.
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
In de zaak met kenmerk 23-1823 (verlenging ondertoezichtstelling):
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 november 2023 met
alle daarin genoemde en vermelde stukken;
- een stelbrief van mr. van der Sande van 10 januari 2024.
In de zaak met kenmerk 24-60 (machtiging tot uithuisplaatsing):
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 januari
2024;
- een emailbericht van mr. van der Sande van 16 januari 2024;
- een e-mailbericht van mr. van der Sande van 19 januari 2024 met als bijlage een brief van de thuisbegeleiders van [zorgorganisatie 1] .
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 februari 2024.
1.3.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de stiefvader;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft kort met [minderjarige] gesproken op de gang in de rechtbank. [minderjarige] gaf aan dat zij het heel eng vond om in de rechtbank te zijn en met een kinderrechter te praten. Zij had daar geen behoefte aan en wilde graag naar school. De kinderrechter heeft uitgelegd dat hij daar alle begrip voor heeft en dat als ze vragen had dat ze die ook nu aan hem mocht stellen. [minderjarige] had geen vragen en wilde nog steeds graag naar school. Zij is vervolgens door de thuisbegeleider van [zorgorganisatie 1] naar school gebracht. Dit gesprek vond plaats in het bijzijn van de moeder en de stiefvader, omdat [minderjarige] liet merken niet bij hen weg te willen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
Bij beschikking van 10 november 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 10 februari 2024.

3.Het verzoekIn de zaak met kenmerk 23-1823 (verlenging ondertoezichtstelling):

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlengen van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden, te weten met ingang van 10 februari 2024 en tot 10 november 2024.
In de zaak met kenmerk 24-60 (machtiging tot uithuisplaatsing):
3.2.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. Er zijn veel zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] in de thuissituatie. [minderjarige] heeft een licht verstandelijke beperking en onlangs zijn er vanuit school zorgen gemeld nadat [minderjarige] een periode niet naar school is gegaan. Daarbij wordt tijdens de onverwachte huisbezoeken door de GI geconstateerd dat de woning van partijen erg vies is. De GI ziet dat de moeder en de stiefvader hun best doen en aan de slag zijn gegaan met de zorgen, maar hun inzet zwakt telkens af na verloop van tijd. Om de zorgen in de thuissituatie weg te nemen werd de inzet van Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) noodzakelijk bevonden. Deze IPT is erg laat gestart en uiteindelijk is bij de start van de IPT in oktober 2023 besloten dat tegelijkertijd een onderzoek Goed Genoeg Ouderschap (GGO) werd ingezet. Daar hebben de moeder en de stiefvader goedkeuring voor gegeven. De IPT verliep die periode erg moeizaam, onder andere doordat de moeder een operatie had ondergaan en afspraken werden afgezegd. Daarbij is het niet gelukt om [minderjarige] alleen te spreken. Hierdoor kwam de IPT niet verder, terwijl het GGO al was volbracht. Na afronding van het GGO werd er geen ingang meer gevonden bij de moeder en de stiefvader voor de voortzetting van IPT. Hierbij merkt de GI op dat IPT in het verleden evenmin van de grond is gekomen. Als de moeder en de stiefvader het prettiger vinden dat de IPT wordt voortgezet door twee medewerkers van [zorgorganisatie 2] die niet bij het GGO betrokken zijn geweest, is dat mogelijk. Verder merkt de GI op dat er eerder is gesproken over het ontlasten van de moeder en de stiefvader door [minderjarige] bijvoorbeeld op vaste momenten op een zorgboerderij te laten overnachten. [minderjarige] stond hier voor open, maar de moeder stemde niet in met een overnachting. De komende periode zullen de mogelijkheden voor een logeerplek waar [minderjarige] op vaste momenten kan verblijven verder worden onderzocht. Tot slot merkt de GI op dat zij de begeleiding van [zorgorganisatie 1] overal bij wil betrekken, maar dat het wel belangrijk is dat de GI de regie houdt en duidelijk is dat daar de kennis over de opvoeding ligt.
4.2.
Door en namens de moeder en door de stiefvader is naar voren gebracht dat zij het eens zijn met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij begrijpen dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder en de stiefvader zijn het echter niet eens met de uithuisplaatsing en stellen dat er niet aan de wettelijke criteria wordt voldaan, nu zij geen kans hebben gekregen om de thuissituatie te verbeteren en de zorgen in het vrijwillige kader weg te nemen. Er is anderhalf jaar gewacht met de inzet van IPT en toen IPT eindelijk werd ingezet is er tegelijkertijd een GGO afgenomen, zonder dat dit bekend was bij de moeder en de stiefvader. Dit GGO is gestart toen de moeder net een zware operatie had ondergaan, waardoor zij verplicht rust moest houden en zich niet kon bezighouden met het huishouden. Daarbij komt dat in diezelfde periode ook de huishoudelijke begeleiding van [zorgorganisatie 1] weg viel. Hierdoor geven de observaties die gedurende het GGO zijn gedaan geen eerlijk beeld over de thuissituatie. Daarbij komt dat de moeder en de stiefvader tijdens de vorige uithuisplaatsing het GGO succesvol hebben doorlopen, waarna [minderjarige] weer terug thuis kon worden geplaatst. De advocaat verwijst ook naar de overgelegde brief van de thuisbegeleiders van [zorgorganisatie 1] , waarin de uitleg van de moeder en de stiefvader wordt ondersteund. De moeder en stiefvader zijn dan ook van mening dat aan hen en aan [minderjarige] de gelegenheid moet worden geboden om de situatie te verbeteren. Pas als blijkt dat de huidige zorgen blijven bestaan dan wel toenemen, is een uithuisplaatsing mogelijk niet langer afwendbaar. Naast dat de ouders onvoldoende kans hebben gekregen om de zorgen in de thuissituatie te doen afnemen, is naar voren gebracht dat [minderjarige] een trauma heeft overgehouden aan de eerdere uithuisplaatsing. Haar grootste angst is dat zij opnieuw uit huis wordt geplaatst. De moeder en de stiefvader willen er alles aan doen om dit te voorkomen; zij zien in dat de situatie moet verbeteren en zijn daar druk mee bezig. De moeder en de stiefvader staan open voor hulpverlening; zij zien in dat de hulp nodig hebben. Zij ervaren de huishoudelijk hulp en gezinsbegeleiding van [zorgorganisatie 1] als prettig en willen dat dan ook voortzetten. Verder vertrouwen zij de thuisbegeleidster van [zorgorganisatie 1] en willen zij graag dat deze thuisbegeleidster aanwezig is bij de gesprekken met de hulpverlening zodat zij hetgeen wordt besproken kan verduidelijken. Voor wat betreft de IPT hebben de moeder en de stiefvader de voorkeur dat dit wordt voortgezet door andere personen dat die het GGO hebben afgenomen. Verder staan de moeder en de stiefvader ervoor open dat [minderjarige] op vastgestelde momenten bij bijvoorbeeld een zorgboerderij zal verblijven.

5.De (nadere) beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
5.1.
De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van negen maanden. Hij is tot deze beslissing gekomen nadat hij de beschikbare informatie heeft gelezen en met alle betrokkenen heeft gesproken. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd voor de duur van negen maanden, te weten van 10 februari 2024 en tot 10 november 2024. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.2.
Allereerst wil de kinderrechter benadrukken dat hij ziet dat de moeder en de stiefvader liefdevolle ouders zijn voor [minderjarige] . De kinderrechter ziet dat zij hun best doen en hij vindt het erg goed dat zij de afgelopen periode aan de slag zijn gegaan om de thuissituatie te verbeteren. Hier wil de kinderrechter de moeder en de stiefvader dan ook een groot compliment voor geven.
5.3.
Wel is de kinderrechter van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen. Er zijn nog steeds veel zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Er is bij [minderjarige] sprake van een licht verstandelijke beperking en zij heeft al veel meegemaakt in haar leven. Daarbij komt dat de kinderrechter zorgen heeft over de hygiëne van [minderjarige] , nu zij onverzorgd op school verschijnt. Ook over de hygiëne van de woonomgeving heeft de kinderrechter zorgen, nu het de moeder en de stiefvader niet lukt om de woning zonder begeleiding op orde te houden. Hierdoor is de woning met enige regelmaat (ernstig) vervuild, zoals ook blijkt uit de overgelegde foto’s. De kinderrechter vindt het zorgelijk dat er - door het uitblijven van de inzet van IPT - onvoldoende zicht is op de pedagogische vaardigheden van de moeder en de stiefvader. Wel is duidelijk geworden dat [minderjarige] door de moeder en stiefvader onvoldoende wordt begrensd en dat zij moeite hebben met het creëren van een duidelijke, voorspelbare en veilige opvoedsituatie voor [minderjarige] . Zo is gebleken dat [minderjarige] door de moeder en stiefvader regelmatig wordt thuisgehouden van school. Ook daarover heeft de kinderrechter zorgen, nu het voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk is dat zij naar school gaat. Daarbij komt dat er conflictsituaties zijn in het bijzijn van [minderjarige] en dat [minderjarige] wordt belast met volwassenzaken. Dit vindt de kinderrechter erg zorgelijk.
5.4.
Gezien de hiervoor beschreven zorgen komt de kinderrechter tot de conclusie dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. De kinderrechter ziet twee ouders die het beste willen voor [minderjarige] en erg hun best doen, maar hij is van oordeel dat het hun op dit moment nog onvoldoende lukt om [minderjarige] op een goede, veilige manier op te voeden en te verzorgen. Deze situatie duurt nu ook te lang, zodat de GI nu op een goede manier meer hulp moet gaan bieden. De moeder en stiefvader moeten deze hulp ook op een betere manier oppakken door actiever mee te gaan werken. Zij hebben in de afgelopen periode te vaak laten zien dat ze wel mee willen werken maar daar dan toch weer moeite mee hebben. Het mag in het belang van [minderjarige] niet meer gebeuren dat de moeder en de stiefvader hun medewerking stopzetten. Dit maakt verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
5.5.
De kinderrechter begrijpt dat de afgelopen periode lastig is geweest voor de moeder en de stiefvader. Toch hoopt hij dat zij samen met de GI en [zorgorganisatie 1] een nieuwe start kunnen maken. De kinderrechter verwacht dat de IPT wordt hervat en dat de moeder en de stiefvader zich hiervoor zullen inzetten. De kinderrechter is blij met de toezegging van de GI dat de IPT zal worden voortgezet door twee begeleider van [zorgorganisatie 2] die niet bij het GGO betrokken zijn geweest. Dit zal de samenwerking met de moeder en de stiefvader ten goede komen. Daarbij is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de moeder en de stiefvader veel vertrouwen hebben in één van de thuisbegeleiders van [zorgorganisatie 1] . De kinderrechter vindt het belangrijk dat deze thuisbegeleider wordt betrokken bij gesprekken met de GI, waarbij zij de rol van vertaler namens de GI kan aannemen om hetgeen dat wordt besproken te verduidelijken voor de moeder en de stiefvader.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7.
De kinderrechter heeft besloten om het verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder af te wijzen, nu niet wordt voldaan aan de vereisten die wet stelt aan een uithuisplaatsing. De kinderrechter overweegt dat reeds in juni 2022 duidelijk was dat IPT moest worden ingezet. Uiteindelijk is de IPT zeer recent gestart, waarbij tegelijkertijd een GGO werd afgenomen. Het karakter van deze inzet bleek met name gericht te zijn op het onderzoek en minder op de ondersteuning in de opvoeding. De kinderrechter begrijpt dat de moeder en de stiefvader hierdoor het gevoel hebben gekregen dat zij geen eerlijke kans en de tijd hebben gehad om de situatie te verbeteren en de zorgen weg te nemen. Daarbij komt dat het nu onduidelijk is of de nagestreefde doelen niet ook kunnen worden bereikt als [minderjarige] thuis blijft wonen; het is dan ook belangrijk dat de moeder en de stiefvader wel een kans krijgen om hun (opvoed)vaardigheden te vergroten middels de inzet van IPT. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de mogelijkheden in de thuissituatie nog niet zijn uitgeput. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de eerdere uithuisplaatsing traumatiserend is geweest voor [minderjarige] . Uit het verzoekschrift blijkt dat het haar grootste angst is om opnieuw uit huis te worden geplaatst en een nieuwe uithuisplaatsing zal dan vermoedelijk opnieuw een traumatische ervaring zijn voor [minderjarige] .
5.8.
Wel benadrukt de kinderrechter dat hij - mede gelet op de uitkomst van het GGO - zorgen heeft of de inzet van IPT of andere hulpverlening in de thuissituatie voldoende zal zijn. De moeder en de stiefvader moeten actief aan de slag met de doelen van de ondertoezichtstelling. Zij moeten zich ten volle in (blijven) zetten voor en profiteren van de aangeboden hulpverlening om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren. Verder is de kinderrechter van oordeel dat het helpend kan zijn voor [minderjarige] als zij een logeerplek krijgt waar zij met leeftijdsgenootjes samen kan zijn en voorbeeldgedrag krijgt wat past bij haar leeftijd en ontwikkelingsniveau. De kinderrechter vindt het goed om te horen dat de moeder en de stiefvader hiervoor open staan.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk 23-1823 (verlenging ondertoezichtstelling):
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden, met ingang van 10 februari 2024 en tot 10 november 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met kenmerk 24-60 (machtiging tot uithuisplaatsing):
6.3.
wijst het verzoek strekkende tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meer, als griffier en schriftelijke vastgesteld op 21 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.