ECLI:NL:RBZWB:2024:1171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/02/412337/HA ZA 23-404 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van VvE-bijdragen en opschorting door appartementseigenaar

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Veterinary Enterprises Europe B.V. (VEE) en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een appartementencomplex. VEE heeft de betaling van de maandelijkse VvE-bijdragen opgeschort, omdat zij van mening is dat het automatische parkeergaragesysteem niet goed functioneert en de kosten daarvan in strijd met gemaakte afspraken zijn gestegen. De rechtbank heeft geoordeeld dat VEE geen beroep kan doen op opschorting, omdat er geen opeisbare vordering op de VvE bestaat. VEE heeft erkend dat de in rekening gebrachte bijdragen juist zijn en heeft zich enkel beroepen op opschorting. De rechtbank heeft de vorderingen van VEE afgewezen en die van de VvE toegewezen, waarbij VEE werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 42.735,66, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn ook voor rekening van VEE. De rechtbank heeft vastgesteld dat VEE niet de juiste procedure heeft gevolgd om haar vorderingen te onderbouwen en dat er geen bewijs is geleverd voor de gestelde gebreken aan het parkeersysteem.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/412337 / HA ZA 23-404
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
VETERINARY ENTERPRISES EUROPE B.V.,
te Nijmegen,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: VEE,
advocaat: mr. M.P. Harten te Rotterdam,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS [gedaagde in conventie],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
advocaat: mr. A.V. Mostert te 's-Gravenhage.

1.De zaak in het kort

1.1.
VEE heeft de aan [gedaagde in conventie] verschuldigde VvE-bijdragen niet voldaan. VEE meent haar betalingsverplichting te kunnen opschorten, omdat het automatische parkeergaragesysteem niet goed functioneert en de onderhouds- en exploitatiekosten ten onrechte zijn verhoogd. VEE vraagt de rechtbank voor recht te verklaren dat de door [gedaagde in conventie] in rekening gebrachte bijdragen niet verschuldigd zijn, althans onjuist zijn, en dat zij de betaling daarvan mag opschorten. [gedaagde in conventie] voert aan dat VEE geen beroep op opschorting kan doen en de in rekening gebrachte bijdragen moet betalen. In haar tegenvordering vraagt [gedaagde in conventie] betaling van het openstaande bedrag.
1.2.
De rechtbank wijst de vorderingen van VEE af en die van [gedaagde in conventie] toe. De rechtbank legt hierna bij “De beoordeling” uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Eerst worden het verloop van de procedure, de relevante feiten en de vorderingen van partijen en het verweer daartegen geschetst.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 september 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte eisvermeerdering/eisvermindering alsmede overlegging productie 9 van [gedaagde in conventie] ;
  • de akte overlegging productie 10 van [gedaagde in conventie] ;
  • de mondelinge behandeling van 9 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van mr. Mostert, zoals voorgelezen tijdens de mondelinge behandeling.
2.2.
De rechtbank heeft aan het einde van de mondelinge behandeling bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
Het appartementencomplex “ [gedaagde in conventie] ” aan de [adres] in [plaats] beschikt over een automatische parkeergarage met 59 parkeerplaatsen (appartementsrecht nummer 55). VEE is eigenaar van 11 parkeerplaatsen; hij heeft het 11/59e onverdeeld aandeel in het appartementsrecht nummer 55. VEE heeft geen gebruik gemaakt van de parkeerplaatsen. VEE heeft de parkeerplaatsen aangekocht als belegging.
3.2.
VEE is als appartementseigenaar van rechtswege lid van de Vereniging van Eigenaars van het appartementencomplex (hierna: “de VvE”).
3.3.
[gedaagde in conventie] is opgericht bij akte van splitsing van 7 juli 2005. In de akte van splitsing is voor zover relevant bepaald:
“Artikel 2
3.
Niettot de gemeenschappelijke kosten en schulden worden gerekend de kosten verbonden aan:
b.
Alle kosten die direct toebehoren aan de parkeergarage zoals het onderhoud van het parkeersysteem, het elektriciteitsverbruik van de parkeergarage, het onderhoud van de (parkeer)installaties en de kosten van het groot onderhoud van de garage, komen geheel ten laste van de eigenaren van het appartementsrecht 55, per parkeerplaats voor een één/negenenvijftigste (1/59) deel. (…)
Artikel 4
1.
Na afloop van elk boekjaar, dat gelijk is aan het kalenderjaar, wordt door het bestuur een exploitatierekening over dat boekjaar opgesteld en ter vaststelling aan de jaarlijkse vergadering voorgelegd. Deze exploitatierekening omvat enerzijds de baten en anderzijds de lasten over dat boekjaar, waaronder begrepen een naar tijdsduur evenredig gedeelte van de te begroten onderhoudskosten die op meer jaren betrekking hebben, inbegrepen noodzakelijke vernieuwingen.
Onder de lasten wordt voorts begrepen een jaarlijks door de vergadering vast te stellen bedrag ten behoeve van het in artikel 32 lid 1 bedoelde reservefonds.
Zo tot vorming van een reservefonds als bedoeld in artikel 32 eerste lid is besloten, wordt onder de lasten begrepen een telkenjare door de vergadering vast te stellen bedrag ten behoeve van een zodanig reservefonds.
2.
Op grond van de vastgestelde exploitatierekening worden de definitieve bijdragen van de eigenaars door het bestuur met inachtneming van de verhouding als is bepaald in artikel 2 derde lid vastgesteld, met dien verstande dat de definitieve bijdragen in de plaats treden van de in artikel 5 tweede lid bedoelde voorschotbijdragen en dat hetgeen als voorschotbijdragen is betaald in mindering wordt gebracht.
3.
(…)
4.
Indien over enig boekjaar de definitieve bijdragen de voorschotbijdragen te boven gaan, moeten de eigenaars dit tekort binnen een maand na de vaststelling van de exploitatierekening aanzuiveren. (…)
Artikel 6
Indien een eigenaar het ingevolge artikel 4 en/of artikel 5 door hem aan de vereniging verschuldigde bedrag niet binnen een maand, nadat het bedrag opeisbaar is geworden, aan de vereniging heeft voldaan, is hij zonder dat enige ingebrekestelling is vereist in verzuim en is hij over dat bedrag, van de datum van opeisbaarheid af, een rente verschuldigd, berekend op basis van de wettelijke rente ten tijde van de dag van opeisbaarheid verhoogd met twee punten, met een minimum van tien euro ( € 10,—) of zoveel meer als de vergadering telkenjare mocht vaststellen. Het bestuur is bevoegd dit bedrag te matigen. (…)
Indien een eigenaar het bedrag van zijn definitieve bijdrage niet binnen zes maanden na verloop van de termijn als bedoeld in artikel 4 vierde lid heeft voldaan, wordt zijn schuld omgeslagen over de andere eigenaars in de onderlinge verhouding als is bepaald in artikel 2 derde lid, ongeacht de maatregelen die jegens de nalatige eigenaar kunnen worden genomen en onverminderd recht van verhaal van de andere eigenaars op eerstgenoemde. (…)”
3.4.
Tijdens de algemene ledenvergadering van 11 februari 2019 heeft de toenmalige voorzitter van [gedaagde in conventie] een presentatie gehouden over de parkeergarage. Op een van de dia’s van de presentatie is opgenomen:
“VOORSTEL VOOR NU IVM OFFERTE
  • Kosten ad. 16.341 totaal bij storten door leden parking
  • Dat is per parking 419 euro eenmalig
  • Dan is de garage weer tijd up to date en zullen kosten per jaar zakken
  • En kunnen we onderhoudscontract wellicht heronderhandelen
  • Echter…….”
Tijdens deze algemene ledenvergadering is geen besluit genomen over de parkeergarage.
3.5.
Tijdens de algemene ledenvergadering van de VvE op 12 oktober 2021 is het besluit genomen om het negatieve exploitatiesaldo van in totaal € 33.093,30 van 2019 en 2020 te verrekenen met de leden.
3.6.
Tijdens de algemene ledenvergadering van de VvE van 18 juli 2022 is het besluit genomen om het negatief exploitatieresultaat van 2021 van € 8.110,35 te verrekenen met de leden.

4.De vorderingen van VEE (conventie) en het verweer daartegen

4.1.
VEE vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht verklaart dat VEE de vordering van [gedaagde in conventie] van € 24.599,19 tot en met november 2022 niet verschuldigd is, althans dat deze vordering onjuist is,
II. voor recht verklaart dat VEE gebruik mag maken van haar opschortingsrecht ter zake de maandelijkse VvE- bijdragen, totdat het automatische parkeergaragesysteem naar behoren functioneert,
Subsidiair:
III. een onafhankelijke deskundige aanwijst die het functioneren en de onderhouds- en exploitatiekosten van het automatische parkeergaragesysteem op deugdelijkheid onderzoekt, op kosten van [gedaagde in conventie] ,
In alle gevallen:
IV. kosten rechtens.
4.2.
[gedaagde in conventie] voert verweer. [gedaagde in conventie] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van VEE, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van VEE, met veroordeling van VEE in de kosten van deze procedure.

5.De vorderingen van [eiser in reconventie] (reconventie) en het verweer daartegen

5.1.
[eiser in reconventie] vordert na wijziging van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. VEE veroordeelt tot betaling aan [eiser in reconventie] van € 42.735,66, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van opeisbaarheid of dag van dagvaarding of vonnis tot de dag van volledige betaling, waarbij de rente wordt vermeerderd met 2 procentpunten,
II. VEE veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.454,85, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding of vonnis tot de dag van volledige betaling,
III. VEE veroordeelt in de proceskosten.
5.2.
VEE voert verweer. VEE concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in reconventie] . VEE beroept zich op opschorting.
5.3.
De rechtbank gaat hierna in op de relevante stellingen die beide partijen ter onderbouwing van hun vorderingen en hun verweer hebben ingenomen.

6.De beoordeling

in conventie
Verklaring voor recht ten aanzien van de onjuistheid van de vordering van [gedaagde in conventie]
6.1.
In de dagvaarding heeft VEE de stelling ingenomen dat de in rekening gebrachte bijdragen niet conform artikel 4 en 6 van de splitsingsakte tot stand waren gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft VEE echter erkend dat de bijdragen, zoals die door [gedaagde in conventie] in rekening zijn gebracht, juist zijn en dat zij zich alleen nog beroept op opschorting. Hieruit volgt dat VEE haar stelling met betrekking tot de onjuistheid van de hoogte van het bedrag niet langer handhaaft. De rechtbank wijst de onder I geformuleerde gevorderde verklaring voor recht in zoverre dan ook af.
Verklaring voor recht ten aanzien van de verschuldigdheid en het opschortingsrecht
Wat vinden partijen?
6.2.
VEE voert in de eerste plaats aan dat [gedaagde in conventie] er niet in slaagt om het automatische parkeersysteem goed te laten functioneren. Ook is [gedaagde in conventie] de toezegging om de onderhouds- en exploitatiekosten van dit systeem met ingang van 2018 niet meer jaarlijks te verhogen niet nagekomen. VEE verwijst naar de presentatie zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.4, waarin deze toezegging volgens haar is opgenomen. VEE is van mening dat zij op grond van deze twee redenen de betaling van de maandelijkse bijdragen aan de VvE op mag schorten en de bijdragen dus niet verschuldigd is.
6.3.
[gedaagde in conventie] betwist dat aan VEE een beroep op opschorting toekomt. Er is geen sprake van niet goed functioneren van het automatisch parkeergaragesysteem. VEE heeft daar ook nooit tijdens een algemene ledenvergadering of op een ander moment over geklaagd. [gedaagde in conventie] heeft verder geen toezegging gedaan dat de kosten van de automatische parkeergarage met ingang van 2018 niet meer zouden oplopen en dat valt ook niet uit de presentatie af te leiden. VEE was bovendien op het moment dat deze presentatie werd gehouden nog geen lid van [gedaagde in conventie] . VEE heeft (dus) geen opeisbare vordering op [gedaagde in conventie] , hetgeen een vereiste is voor een rechtsgeldig beroep op opschorting. Tot slot stelt [gedaagde in conventie] dat VEE het functioneren van het parkeergaragesysteem en de kosten daarvan in de algemene ledenvergadering aan de orde had moeten stellen, waarin zij agenda- en stemrecht heeft. VEE had een besluit kunnen uitlokken om dit vervolgens aan de kantonrechter voor te leggen, of had de kantonrechter om een vervangende machtiging kunnen vragen. Nu dit niet is gebeurd, kan van opschorting van de verschuldigde betalingen ook om die reden geen sprake zijn, aldus [gedaagde in conventie] .
Hoe oordeelt de rechtbank?
6.4.
Eén van de vereisten die de wet stelt aan het kunnen doen van een beroep op opschorting, is dat - in dit geval - VEE een opeisbare vordering heeft op [gedaagde in conventie] . De rechtbank is van oordeel dat aan dit vereiste niet is voldaan, zodat het beroep van VEE op opschorting niet slaagt. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
6.5.
VEE is geen buitenstaander, maar zij is als appartementseigenaar van rechtswege lid van de VvE [gedaagde in conventie] . Een VvE is een bijzondere vorm van gemeenschap waarop de bepalingen van titel 9 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, “BW”, van toepassing zijn. Daarin is ook geregeld hoe een appartementseigenaar moet handelen als de VvE ( [gedaagde in conventie] ) bepaalde handelingen zou moeten verrichten. [gedaagde in conventie] kan als VvE niet op andere wijze door een lid van de VvE worden gedwongen bepaalde besluiten of acties te ondernemen.
Besluitvorming binnen de VvE is geregeld in de wet met aanvullend de bepalingen in de splitsingsakte. Voor zover de VvE over een onderwerp op de agenda een besluit neemt dat niet wenselijk is volgens een lid, dan kan dat lid bij de kantonrechter vernietiging van het besluit vorderen (op grond van artikel 5:130 BW) en/of een vervangende machtiging verzoeken (op grond van artikel 5:121 BW).
6.6.
De rechtbank begrijpt de stellingen van VEE zo dat zij meent een opeisbare vordering te hebben op [gedaagde in conventie] tot herstel van gebreken aan het automatische parkeergaragesysteem en daarnaast een opeisbare vordering inhoudende dat [gedaagde in conventie] de kosten aan de parkeergarage in de hand houdt (niet jaarlijks verhoogt). De vraag is of op [gedaagde in conventie] dergelijke verplichtingen rusten.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. VEE heeft de in rechtsoverweging 6.5 genoemde specifieke wettelijke regels namelijk niet gevolgd. VEE heeft noch over herstel van het parkeergaragesysteem, noch over het in de hand houden van de kosten een besluit uitgelokt op de algemene ledenvergadering, welk besluit (als zij dat niet wenselijk had gevonden) aan de kantonrechter had kunnen worden voorgelegd. Evenmin heeft VEE een vervangende machtiging gevraagd. Gelet hierop is er voor [gedaagde in conventie] geen sprake van een verplichting om te handelen zoals VEE dat wenst. Met andere woorden: VEE heeft op deze punten geen opeisbare vorderingen op [gedaagde in conventie] .
6.8.
Geheel terzijde overweegt de rechtbank dat enig gebrek aan het parkeergaragesysteem ook niet is komen vast te staan, evenmin als een toezegging van [gedaagde in conventie] met betrekking tot de kosten. VEE heeft gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde in conventie] die stellingen volstrekt onvoldoende nader met feiten en omstandigheden toegelicht en onderbouwd.
6.9.
Dit alles betekent dat de gevorderde verklaring voor recht (kort gezegd) dat VEE gebruik mag maken van haar opschortingsrecht en dat VEE de vordering van [gedaagde in conventie] niet is verschuldigd worden afgewezen.
Aanwijzen van een deskundige op kosten van [gedaagde in conventie]
Wat vinden partijen?
6.10.
VEE vordert subsidiair aanwijzing van een onafhankelijke deskundige op kosten van [gedaagde in conventie] , omdat zij geen vertrouwen meer heeft in het bestuur van [gedaagde in conventie] en de steeds wisselende beheerders. Volgens [gedaagde in conventie] bestaat voor benoeming van een deskundige op haar kosten geen grond.
Hoe oordeelt de rechtbank?
6.11.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor toewijzing van deze vordering.
6.12.
De wet biedt de rechter de mogelijkheid om ambtshalve of op verzoek van één van partijen een deskundige te benoemen (artikel 194 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, “Rv”). Artikel 194 Rv is onderdeel van de wettelijke regeling van het bewijsrecht (de Negende afdeling Bewijs van de Tweede titel van het Eerste Boek). Wanneer voor de beslissing van het geschil kennis of ervaring nodig is waarover de rechter niet beschikt, kan zij zich door deskundigen laten voorlichten. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De benoeming van een deskundige kan ook dienen als bewijsmiddel van een partij. Ook deze situatie is niet aan de orde. Ter zitting heeft VEE nog aangegeven dat de vordering is gegrond op een tekortkoming in de nakoming en op de zorgplicht van [gedaagde in conventie] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe deze stelling begrepen dient te worden, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De vordering wordt dan ook afgewezen.
in reconventie
Betaling van de VvE-bijdragen met rente
Wat vinden partijen?
6.13.
[eiser in reconventie] vordert betaling van de in rekening gebrachte VvE-bijdragen op grond van artikel 4 en 5 van de splitsingsakte. De verhoogde wettelijke handelsrente is verschuldigd op grond van artikel 6 van de splitsingsakte.
6.14.
VEE heeft de vorderingen van [eiser in reconventie] niet betwist. Zij heeft op de zitting aangevoerd enkel een beroep op opschorting te kunnen doen.
Hoe oordeelt de rechtbank?
6.15.
Hiervoor is bij de bespreking van de vorderingen van VEE al uitgelegd dat aan VEE geen beroep op opschorting toekomt (rechtsoverweging 6.4 en verder). Dit oordeel geldt ook in reconventie. Nu de vorderingen van [eiser in reconventie] verder niet worden betwist door VEE, zijn deze volledig toewijsbaar.
6.16.
Wat betreft de ingangsdatum van de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke handelsrente (vermeerderd met twee procentpunten) geldt op grond van artikel 6 van de splitsingsakte de datum van opeisbaarheid van de vordering. Ook hiertegen heeft VEE geen verweer gevoerd. De vordering wordt dan ook toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten met rente
6.17.
[eiser in reconventie] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim van VEE na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser in reconventie] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 1.454,85 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
6.18.
De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar. Buitengerechtelijke incassokosten zijn een vorm van vermogensschade waarop de wettelijke regeling van de handelsrente niet van toepassing is. De rechtbank kan wel het mindere toewijzen, te weten de wettelijke rente (artikel 6:119 BW). De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is verschuldigd vanaf de dag van dagvaarding.
in conventie en reconventie
Proceskosten
6.19.
VEE wordt door de rechtbank zowel in conventie als reconventie op alle punten in het ongelijk gesteld. Dit heeft tot gevolg dat VEE de proceskosten moet betalen.
6.20.
De proceskosten van [gedaagde in conventie] worden in conventie vastgesteld op een bedrag van
€ 4.065,00, bestaande uit een bedrag van € 2.837,00 aan griffierecht en € 1.228,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II € 614,00). In reconventie worden de kosten vastgesteld op een bedrag van € 1.214,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x factor 0,5 x tarief IV
€ 1.214,00).
6.21.
Ook wordt VEE de nakosten van in totaal € 278,00 verschuldigd, plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
7.2.
veroordeelt VEE tot betaling aan [eiser in reconventie] van € 42.735,66, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van opeisbaarheid van de vordering tot de dag van volledige betaling, waarbij de rente wordt vermeerderd met twee procentpunten,
7.3.
veroordeelt VEE tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.454,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
in conventie en reconventie
7.4.
veroordeelt VEE in de proceskosten van € 5.557,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als VEE niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet VEE € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
7.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de daarin opgenomen veroordelingen,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Baggel en in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2024.