In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. van Riel, had verzocht om een omgangsregeling waarbij de kinderen in de oneven weken van vrijdag tot zondag bij hem zouden verblijven. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, heeft zich verzet tegen dit verzoek, onder andere vanwege zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader en zijn gebrek aan inzet voor noodzakelijke hulpverlening.
De rechtbank heeft in haar beoordeling het advies van de Raad voor de Kinderbescherming betrokken, die had geadviseerd om geen fysieke omgangsregeling vast te stellen, maar enkel beeldbelcontacten. De Raad uitte zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader en zijn onvermogen om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds april 2023 geen fysiek contact meer heeft plaatsgevonden en dat de vader onvoldoende heeft gedaan om de benodigde hulpverlening te ontvangen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van de vader voor een fysieke omgangsregeling af te wijzen, maar heeft zij wel bepaald dat er twee keer per week beeldbelcontacten zullen plaatsvinden, op woensdag om 18:00 uur en op zaterdag om 16:00 uur. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van het verzoek tijdelijk is en dat de vader in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen indien de omstandigheden wijzigen. De beschikking is gegeven door mr. Dijkman en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. de Haas.