In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren uit een eerder huwelijk tussen de vrouw en de man. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J. Bronsveld, verzocht de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag eenhoofdig aan haar toe te wijzen, alsook om de omgangsregeling met de man te beëindigen. De man was niet verschenen op de zitting en had geen verweer gevoerd.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, aangezien er al ongeveer een jaar geen contact meer was tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank stelde vast dat de man in het verleden onvoorspelbaar gedrag vertoonde, wat leidde tot angsten en spanningen bij de kinderen. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was om het gezag te wijzigen, zodat de vrouw alleen het gezag over de kinderen zou uitoefenen. Tevens werd de omgangsregeling met de man beëindigd, omdat deze niet werd nageleefd en de kinderen hierdoor onrust ervoeren.
De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zodat de beslissing onmiddellijk kon worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. de Haas.