ECLI:NL:RBZWB:2024:1182

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/02/412377 / FA RK 23-3606
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing eenhoofdig gezag en wijziging omgangsregeling in een echtscheidingszaak met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren uit een eerder huwelijk tussen de vrouw en de man. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J. Bronsveld, verzocht de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag eenhoofdig aan haar toe te wijzen, alsook om de omgangsregeling met de man te beëindigen. De man was niet verschenen op de zitting en had geen verweer gevoerd.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, aangezien er al ongeveer een jaar geen contact meer was tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank stelde vast dat de man in het verleden onvoorspelbaar gedrag vertoonde, wat leidde tot angsten en spanningen bij de kinderen. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was om het gezag te wijzigen, zodat de vrouw alleen het gezag over de kinderen zou uitoefenen. Tevens werd de omgangsregeling met de man beëindigd, omdat deze niet werd nageleefd en de kinderen hierdoor onrust ervoeren.

De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zodat de beslissing onmiddellijk kon worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. de Haas.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/412377 / FA RK 23-3606
Datum uitspraak: 26 februari 2024
beschikking betreffende wijziging gezag en wijziging omgangsregeling
in de zaak van
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
tegen
[de man](hierna: de man),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 31 juli 2023 ingekomen verzoek van mr. Bronsveld tot beëindiging gezamenlijk gezag en schorsing omgangsregeling, met bijlagen;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de man in de Staatscourant van 5 oktober 2023.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 11 januari 2024. Bij deze behandeling was aanwezig de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad. De man is, hoewel juist en tijdig opgeroepen, niet verschenen.
1.3
De hierna te noemen [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft van die gelegenheid schriftelijk gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van [datum] 2021 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 oktober 2021 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende, thans nog minderjarige kinderen geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [plaats] op [geboortedag 1] 2009, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren te [plaats] op [geboortedag 2] 2014, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
2.3
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.5
Bij voornoemde beschikking van [datum] 2021 is tevens bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte, door partijen op 16 juni 2021 ondertekende convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking. In het convenant is onder meer bepaald dat partijen nog geen zorgregeling overeenkomen, maar afspreken dat de man doordeweeks in overleg met de vrouw en de minderjarigen op een gepast tijdstip zal langskomen om wat leuks met de minderjarigen te doen. Daarnaast zal de man met de buurtpedagoog een plan van aanpak maken om het onderlinge vertrouwen tussen de man en de minderjarigen op het tempo van de minderjarigen te herstellen. Deze ontwikkeling wordt maandelijks geëvalueerd en zodra de relatie weer op niveau is, zal er een definitieve zorgregeling worden afgesproken. Verder is ten aanzien van de omgang vastgelegd dat de minderjarigen jaarlijks vanaf tweede kerstdag tot en met 29 december bij de vader verblijven, alsmede op Vaderdag.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt te bepalen dat er geen omgangsregeling meer zal gelden tussen de man en de minderjarige kinderen en voorts dat de vrouw voortaan, met ingang van de door de rechtbank te geven beschikking, het ouderlijk gezag eenhoofdig zal uitoefenen over de kinderen.
3.2
De man is niet verschenen in de procedure en heeft derhalve geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw.

4.De beoordeling

Wijziging gezag
4.1
De rechter kan ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n juncto artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt, als zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan waardoor:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
De rechtbank dient eerst te beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het is de rechtbank gebleken dat er al ongeveer een jaar geen contact meer is geweest tussen partijen en dat er sindsdien ook geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de man en de minderjarigen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het opstellen van het convenant en ouderschapsplan in juni 2021 dermate zijn gewijzigd dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
4.3
De rechtbank overweegt voorts dat het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun minderjarige kinderen. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist evenwel dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van de kinderen tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor de kinderen en hun veiligheid niet in gevaar brengt.
4.4
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat er geen goede basis meer aanwezig is voor de uitoefening van gezamenlijk gezag. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de man in de periode na de echtscheiding regelmatig langdurige periodes uit het leven van de vrouw en de minderjarigen verdween en daarbij niets van zich liet horen, waarna hij plotseling weer opdook in het leven van de vrouw en de minderjarigen en dan onaangekondigd voor de deur stond. De minderjarigen hadden veel last van angsten en spanningen als gevolg van het onvoorspelbare gedrag van de man. Ongeveer een jaar geleden is de man opnieuw plotseling uit het leven van de vrouw en de minderjarigen verdwenen. Sindsdien is er vrijwel geen contact meer geweest tussen partijen en heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de man en de minderjarigen. Daarnaast is de man thans niet te bereiken voor de vrouw en weet de vrouw niet waar de man verblijft. De vrouw merkt op dat de huidige situatie waarin de man niet in beeld is verre van ideaal is, maar de minderjarigen wel rust geeft. Zij voelen zich nu vrij en zijn losser. Tegelijkertijd blijft er gelet op het verleden angst en onzekerheid bij de minderjarigen bestaan dat de man ineens weer zal opduiken bij hen thuis of hen ineens van school komt halen. [minderjarige 1] heeft in zijn brief aan de rechter aangegeven dat er de afgelopen jaren meerdere nare gebeurtenissen hebben plaatsgevonden bij zijn vader. Hij heeft daarom geen vertrouwen meer in zijn vader en wil niet meer naar zijn vader toe.
4.5
De rechtbank stelt vast dat de man in het verleden verschillende keren heeft laten zien weinig tot geen inzicht te tonen in de belangen en behoeften van de minderjarigen en een onzekere factor te zijn in het leven van de minderjarigen. Daarnaast heeft de man de afgelopen periode geen uitvoering gegeven aan de feitelijke verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man hiermee laten zien dat hij geen invulling wil of kan geven aan het ouderlijk gezag. Om dat op een goede manier te doen is het immers nodig dat een ouder belangstelling heeft voor zijn kinderen, bekend is met hun ontwikkeling en weet wat er bij hen speelt en in hen omgaat.
4.6
De rechtbank overweegt verder dat een vereiste voor gezamenlijk gezag is dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. Gebleken is dat partijen hiertoe niet in staat zijn nu ieder contact tussen de man en de vrouw ontbreekt en de man al lange tijd onbereikbaar is voor de vrouw en op een voor de vrouw onbekende plek verblijft. De rechtbank acht het gelet daarop evenmin waarschijnlijk dat er binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal kunnen plaatsvinden in de communicatie tussen partijen om uitvoering te geven aan het gezamenlijk gezag. Daarbij komt dat het gebrek aan contact tussen de man en de vrouw over de minderjarigen in de praktijk mogelijk tot feitelijke problemen zal leiden bij de uitoefening van het gezag. Te verwachten valt dat er de komende tijd beslissingen genomen zullen moeten worden waarvoor in verband met het gezamenlijk gezag een handtekening van de man is vereist; de rechtbank denkt hierbij aan medische beslissingen, inschrijvingen bij een school of uitstapjes naar het buitenland.
4.7
De rechtbank is gelet op al het voorgaande en in lijn met het advies van de Raad van oordeel dat het conform het bepaalde in artikel 1:251a, eerste lid, sub b BW in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat het gezag over de minderjarigen wordt gewijzigd, in die zin dat de vrouw voortaan het gezag over de minderjarigen alleen uitoefent. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag te belasten dan ook toewijzen. Daarmee sluit de juridische situatie aan bij de feitelijke situatie en kan de vrouw in het belang van de kinderen handelen.
Wijziging zorg-/omgangsregeling
4.8
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.9
In het vierde lid van artikel 1:253a BW is artikel 1:377e van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond daarvan kan de rechtbank, voor zover hier van belang, op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alvorens te beslissen dient de rechter op grond van artikel 1:253a lid 5 BW een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.
4.1
Zoals al onder rechtsoverweging 4.2 is geoordeeld, zijn de omstandigheden sinds de echtscheidingsbeschikking gewijzigd. De vrouw kan derhalve worden ontvangen in haar verzoek tot stopzetting van de omgang.
4.11
Tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat er geen vergelijk tussen partijen mogelijk is nu de man niet op de mondelinge behandeling is verschenen en er al geruime tijd geen contact meer is geweest tussen partijen.
4.12
De vrouw stelt dat de eerder in het convenant en ouderschapsplan van 16 juni 2021 overeengekomen afspraken ten aanzien van de omgang tussen de man en de minderjarigen zoals opgenomen onder rechtsoverweging 2.5 al geruime tijd niet worden nageleefd. De vrouw heeft aangegeven dat er in de periode na de echtscheiding slechts sporadisch contact tussen de man en de minderjarigen heeft plaatsgevonden. De man zocht enkel contact met de minderjarigen wanneer hij daar behoefte aan had en op de momenten dat het hem goed uitkwam. Daarmee bezorgde de man de minderjarigen steeds veel onrust en spanningen en gaf de man bovendien geen uitvoering aan de eerder overeengekomen afspraken, zoals het opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak om het vertrouwen en de relatie tussen de man en de minderjarigen te herstellen. De vrouw heeft lange tijd tevergeefs geprobeerd het contact tussen de man en de minderjarigen te stimuleren. Inmiddels is er al ongeveer een jaar in het geheel geen contact meer geweest tussen de man en de minderjarigen. De man speelt volgens de vrouw feitelijk geen rol in het leven van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De eerder overeengekomen afspraken ten aanzien van de omgang geven de minderjarigen evenwel nog steeds veel onzekerheid en angst. De vrouw acht het daarom niet in het belang van de minderjarigen om langer vast te houden aan de afspraken over de omgang zoals deze in het convenant en ouderschapsplan van 16 juni 2021 zijn vastgelegd. Op die manier wordt de minderjarigen rust geboden, aldus de vrouw.
4.13
De rechtbank volgt met de Raad het standpunt van de vrouw dat het niet in het belang van de minderjarigen is dat er formeel nog een omgangsregeling geldt die in het geheel niet wordt nagekomen. Dit zou namelijk betekenen dat – indien de man op enig moment alsnog contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zou wensen – hij onverkort nakoming van deze regeling zou kunnen vorderen, terwijl er zeer lange tijd geen contact is geweest. De rechtbank acht dit zeer belastend voor de minderjarigen en niet in hun belang, zeker nu zij in het verleden steeds last hadden van spanningen en angsten op de momenten dat de man plotseling weer in beeld kwam. De minderjarigen zijn vanwege hun belaste verleden gebaat bij stabiliteit, rust en zekerheid. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging hetgeen [minderjarige 1] in zijn brief heeft opgeschreven, namelijk dat hij geen vertrouwen meer in de man heeft en op dit moment geen contact met de man wenst. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw gelet op al het voorgaande toewijzen en de afspraken ten aanzien van de omgang tussen de man en de minderjarigen zoals deze zijn neergelegd in het aan de beschikking van [datum] 2021 van de rechtbank Gelderland gehechte ouderschapsplan van 16 juni 2021 wijzigen, in die zin dat er geen omgangsregeling meer geldt tussen de man en de minderjarigen.
4.14
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk toegezegd dat, mocht de man toch weer verschijnen in het leven van de vrouw en de minderjarigen, zij openstaat voor contact tussen de man en de minderjarigen mits dat contact plaatsvindt op een wijze die aansluit bij de behoeftes van de minderjarigen.
4.15
Uitvoerbaar bij voorraad
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beëindigt het gezamenlijk ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en bepaalt dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
5.2
wijzigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van [datum] 2021 en het daaraan gehechte ouderschapsplan (door partijen ondertekend op 16 juni 2021) voor wat betreft de omgangsregeling en bepaalt dat er geen omgangsregeling meer geldt tussen de man en de minderjarigen;
5.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2024 in tegenwoordigheid van mr. de Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.