ECLI:NL:RBZWB:2024:120

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/02/411323 FA/RK 23-3093
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging zorgregeling in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van een zorgregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Erkens, verzocht om de zorgregeling voor hun minderjarige kind, [minderjarige], te wijzigen, zodat het kind in de oneven weken bij haar zou verblijven. De man, vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver, verzet zich tegen deze wijziging en verzoekt de rechtbank de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of het verzoek af te wijzen. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 4 december 2023, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden een affectieve relatie tussen partijen is geweest, waaruit [minderjarige] is geboren. De rechtbank heeft eerder verschillende beschikkingen gedaan met betrekking tot de zorgregeling, waarbij de huidige regeling op 5 februari 2020 is vastgesteld. De vrouw stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat de huidige regeling niet meer in het belang van [minderjarige] is. De man daarentegen is van mening dat de huidige regeling stabiliteit biedt en dat wijziging niet in het belang van het kind is.

Na beoordeling van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling, concludeert de rechtbank dat de huidige zorgregeling, die in het ouderschapsplan van 24 november 2022 is vastgelegd, in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af, omdat de communicatie tussen partijen nog steeds gebrekkig is en er geen basis is voor een co-ouderschap. De rechtbank benadrukt dat partijen in de toekomst in onderling overleg moeten blijven treden over de zorgregeling, met het belang van [minderjarige] voor ogen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/411323 FA/RK 23-3093
Datum uitspraak: 10 januari 2024
beschikking betreffende wijziging zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. drs. M. Erkens te Wateringen,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 5 juli 2023 ingekomen verzoek tot het wijzigen van een zorgregeling, met bijlagen;
- het F2-formulier van mr. Klaver d.d. 11 juli 2023;
- het F9-formulier van mr. Erkens d.d. 30 november 2023, met bijlagen;
- het op 29 november 2023 ingekomen verweerschrift met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 4 december 2023. Bij die behandeling
zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [plaats] op [geboortedag] 2016.
2.2
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 april 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van 13 april 2017 tot 13 oktober 2017. De ondertoezichtstelling is tot 13 oktober 2021 steeds verlengd.
2.4
Bij beschikking van 5 september 2017 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg zijn partijen gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.5
Bij beschikking van 17 september 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man vastgesteld. Daarnaast is bij genoemde beschikking bepaald dat de vrouw en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar afwisselend in de ene week van vrijdag 18.00 uur tot en met maandag 18.00 uur en in de andere week van zondag 18.00 uur tot en met dinsdag 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te bepalen.
2.6
Bij beschikking van 13 december 2019 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de voornoemde zorgregeling gewijzigd, in die zin dat een voorlopige zorgregeling geldt waarbij – kort samengevat – de vader [minderjarige] de ene week op vrijdag om 09.00 uur naar het kinderdagverblijf (KDV) brengt en de moeder haar om 13.00 uur ophaalt, vervolgens brengt de moeder [minderjarige] de eerstvolgende maandag om 13.00 uur naar het KDV, waar de vader haar aan het eind van de middag zal ophalen; de andere week zal de vader [minderjarige] op maandagochtend om 09.00 uur naar het KDV brengen en zal de moeder [minderjarige] om 13.00 uur ophalen, vervolgens zal de moeder [minderjarige] op woensdag om 13.00 uur naar het KDV brengen, waar de vader [minderjarige] aan het eind van de middag zal ophalen.
2.7
Bij beschikking van 5 februari 2020 heeft de kinderrechter, onder wijziging van de voorlopige zorgregeling zoals bepaald bij beschikking van 13 december 2019, ingevolge artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een definitieve zorgregeling bepaald op grond waarvan de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de volgende wijze:
- de ene week vanaf maandag 15:15 uur, waarbij de moeder [minderjarige] uit school haalt, tot woensdag 8:45 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar school brengt;
- de andere week vanaf vrijdag 15:15 uur, waarbij de moeder [minderjarige] uit school haalt, tot maandag 8:45 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar school brengt;
- de vakanties en feestdagen worden evenredig tussen partijen verdeeld, nader in onderling overleg te bepalen.
2.8
Partijen hebben op 24 november 2022 een ouderschapsplan ondertekend. Hierin hebben partijen omtrent de zorgregeling opgenomen dat [minderjarige] in de oneven week bij de moeder is vanaf maandag 15:15 uur tot en met woensdag 08:45 uur. Vervolgens is [minderjarige] dan tot en met vrijdagmiddag 15:15 uur bij de vader en gaat ze het oneven weekend naar de moeder. Dit duurt tot en met maandagochtend 08.45 uur in de even week. In de even week is ze volledig bij de vader, tot de maandag in de oneven week. Voorts hebben de partijen in het ouderschapsplan nadere invulling gegeven aan de evenredige verdeling van de vakanties en feestdagen en afspraken gemaakt over communicatie, opvoeding en opvoedstijl.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
de beschikking van de rechtbank van 5 februari 2020 wat betreft de reguliere zorgregeling als volgt te wijzigen:
[minderjarige] verblijft bij de moeder in de oneven weken vanaf maandag 08:45 uur tot en met maandag 08:45 uur.
De vakantieregeling blijft ongewijzigd.
3.2
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw tot wijziging van de zorgregeling en verzoekt de rechtbank de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing. De door de kinderrechter ingevolge artikel 1265g BW vastgestelde zorgregeling geldt, nu de ondertoezichtstelling van [minderjarige] per 13 oktober 2021 is geëindigd, op grond van artikel 1:265g lid 3 BW als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, tweede lid onder a, dan wel artikel 1:377a, tweede lid BW. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dat geval beproeft de rechtbank gelet op het vijfde lid van artikel 1:253a eerst een vergelijk tussen de ouders voordat zij een beslissing neemt.
4.2
Ten aanzien van de door de vrouw aan haar verzoek ten grondslag gelegde wijziging van omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt. De kinderrechter heeft bij beschikking van 5 februari 2020 voornoemde definitieve zorgregeling vastgesteld. Een evenredige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken werd ten tijde van deze beschikking niet in het belang van [minderjarige] geacht gelet op de onrust die er bestond vanwege het gebrek aan vertrouwen en positieve communicatie tussen partijen. Het lukte partijen niet om samen beslissingen te nemen over [minderjarige] en haar emotionele toestemming te geven voor een onbelast contact met de andere ouder. Daarbij komt dat er meer zorgen waren over de situatie van de moeder dan die van de vader. Ook werd gezien dat [minderjarige] behoefte had aan duidelijkheid en structuur. Er speelde veel tussen partijen en partijen zijn de afgelopen jaren vrijwel onafgebroken in procedures omtrent [minderjarige] verwikkeld geweest. Uit de overlegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling blijkt dat er sindsdien diverse positieve ontwikkelingen zijn geweest. Zo is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] per 13 oktober 2021 geëindigd en zijn verschillende ingezette hulpverleningstrajecten inmiddels afgerond. Partijen zijn daarnaast tot nadere afspraken gekomen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , welke zijn vastgelegd in het ouderschapsplan van 24 november 2022. Daarin hebben partijen ook de eerder door de kinderrechter vastgestelde definitieve zorgregeling opgenomen in die zin dat [minderjarige] thans in de oneven week bij de moeder is vanaf maandag 15:15 uur tot en met woensdag 8:45 uur. Vervolgens is [minderjarige] dan tot en met vrijdagmiddag 15:15 uur bij de vader en gaat ze het oneven weekend naar de moeder. Dit duurt tot en met maandagochtend in de even week. In de even week is ze volledig bij de vader, tot de maandag in de oneven week. Voorts hebben de partijen in het ouderschapsplan nadere invulling gegeven aan de evenredige verdeling van de vakanties en feestdagen en afspraken gemaakt over communicatie, opvoeding en opvoedstijl. De rechtbank begrijpt aldus dat partijen er de afgelopen periode in zijn geslaagd om op deze wijze uitvoering te geven aan deze zorgregeling en dat de zij stappen hebben gezet waardoor er geen ondertoezichtstelling meer is en een iets stabielere situatie voor [minderjarige] is ontstaan. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat er in die zin sprake is van een wijziging van omstandigheden. Dit betekent dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
4.3
De rechtbank stelt vervolgens vast dat partijen niet tot een vergelijk omtrent een wijziging van de zorgregeling komen vanwege hun uiteenlopende visies. De vrouw is van mening dat de situatie van [minderjarige] en de verstandhouding tussen partijen de afgelopen tijd zodanig is verbeterd dat nu tot een verdere uitbreiding van de zorgregeling kan worden overgegaan. Zij vindt dat nu tot een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken moet worden gekomen in die zin dat [minderjarige] afwisselend de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijft. De vrouw staat ervoor open als de Raad daar eerst nader onderzoek naar gaat doen. Zij acht deze wijziging ook in het belang van [minderjarige] , omdat zij de wisseling in de oneven week in de huidige regeling te onrustig vindt voor [minderjarige] . De vrouw stelt dat de wisseling in de oneven week hier debet aan is. De vrouw stelt dat [minderjarige] ook nu nog klem zit tussen de ouders en daarom gebaat is bij een duidelijke scheiding tussen de opvoedsituatie bij de man en de opvoedsituatie bij de vrouw. De man voert verweer tegen de door de vrouw verzochte wijziging van de zorgregeling. Hij acht de door de vrouw voorgestelde wijziging van de zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] . Hij voert hiertoe aan dat het juist ten behoeve van de rust voor [minderjarige] van belang is om de huidige regeling te handhaven. Hij stelt dat het fragiele evenwicht dat is bereikt na jaren van onrust bestendigd moet worden door de huidige regeling in stand te laten. Hij vindt dat de huidige situatie [minderjarige] na jaren van procedures en onrust tussen partijen eindelijk enige rust en stabiliteit biedt en daarom gehandhaafd moet worden. De man stelt dat [minderjarige] nog steeds erg klem zit tussen de ouders, met name vanwege de negatieve uitspraken die de vrouw over de man en zijn gezin in het bijzijn van [minderjarige] uit. Ook de communicatie tussen partijen is nog steeds zeer gebrekkig en de vrouw komt geregeld de door partijen in het ouderschapsplan neergelegde afspraken niet na. De man vindt het belangrijk dat er nu (eindelijk) rust gaat ontstaan voor [minderjarige] en daarvoor is het van belang dat de huidige situatie niet weer gewijzigd wordt. Hij voert hiertoe aan dat de kinderrechter de huidige zorgregeling in het belang van [minderjarige] heeft geoordeeld en dat ook de eerder betrokken kindercoach heeft geadviseerd deze zorgregeling te handhaven, zodat er langdurig stabiliteit voor [minderjarige] kan gaan ontstaan. De man is gelet daarop ook van mening dat het niet in het belang van [minderjarige] is om weer een nieuw onderzoek op te starten of een bijzondere curator te benoemen. Dit zorgt opnieuw voor onrust en de vele onderzoeken en ingezette hulpverlening hebben in het verleden telkens tot dezelfde conclusies geleid.
4.4
De vertegenwoordigster van de Raad heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven op basis van de ingediende stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling geen advies te kunnen geven over de vraag of een wijziging van de zorgregeling op dit moment in het belang van [minderjarige] is. Voor beide standpunten van de ouders is iets te zeggen. Als de rechtbank nader advies zou willen van de Raad, dan zou de Raad eerst nader onderzoek moeten verrichten, maar de Raad geeft aan dat daarbij wel in aanmerking genomen moet worden dat dit belastend kan zijn en [minderjarige] mogelijk opnieuw onrust bezorgt. Daarbij komt dat er de afgelopen jaren al erg veel onderzoek is verricht en veel hulpverlening is ingezet. De Raad ziet op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht wel dat de communicatie tussen partijen niet zodanig is verbeterd dat een co-ouderschap op dit moment passend is. De Raad heeft verder opgemerkt dat [minderjarige] in de huidige procedure niet wordt gehoord en geen steun van een neutrale derde heeft. Het zou daarom wellicht een idee zijn om een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen.
4.5
Ten aanzien van de vraag of de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] moet worden gewijzigd, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij het vooral belangrijk vinden dat [minderjarige] meer rust en stabiliteit krijgt. Zij verschillen echter van visie over hoe dat moet worden bereikt. Het is hen niet gelukt om hierover in onderling overleg tot overeenstemming te komen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, blijkt dat er na jaren van procederen een regeling in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tot stand is gekomen die in beginsel werkt voor [minderjarige] en partijen. Partijen hebben met de nodige hulpverlening stappen gezet ter verbetering van hun communicatie en de opvoeding van [minderjarige] en de zorgregeling in het ouderschapsplan nader geconcretiseerd. Tegelijkertijd wordt gezien dat de verhoudingen tussen partijen nog heel kwetsbaar zijn. Er is nog steeds sprake van wantrouwen, een gebrekkige communicatie en veel spanningen en verwijten tussen partijen. Dat [minderjarige] hier last van heeft, is niet geschil. Beide partijen benoemen ook dat [minderjarige] klem zit. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of een nieuwe wijziging van de zorgregeling de door beide partijen gewenste rust voor [minderjarige] zal brengen en in die zin in het belang van [minderjarige] wenselijk is. De vrouw stelt dat de doordeweekse wisseling in de week waarin [minderjarige] bij de vrouw verblijft debet is aan de onrust van [minderjarige] , maar zij heeft dit niet, althans onvoldoende, onderbouwd. In het licht van de betwisting door de man had dit wel op haar weg gelegen. De man stelt dat de onrust bij [minderjarige] voortvloeit uit de strijd tussen partijen. De rechtbank acht het op zichzelf voorstelbaar dat de wisselmomenten, gelet op de spanningen tussen partijen, voor [minderjarige] beladen zijn, maar het is de vraag of een nieuwe wijziging van de zorgregeling de voor [minderjarige] benodigde rust gaat brengen en in die zin de meest wenselijke oplossing is of dat het in de eerste plaats aan partijen is om zich in het belang van [minderjarige] verder in te zetten voor het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding en communicatie, zodat [minderjarige] de goedkeuring van haar beide ouders voelt om zich vrij tussen hen te bewegen en onbelast contact met hen kan hebben.
4.6
De rechtbank overweegt hiertoe dat partijen het er in beginsel over eens zijn dat het nu, na jaren van onrust en instabiliteit, relatief goed gaat met [minderjarige] , dat zij aan de huidige zorgregeling gewend is, dat deze zorgregeling haar duidelijkheid en stabiliteit geeft en dat zij de afgelopen periode iets meer rust en stabiliteit lijkt te ervaren. De wisselingen vinden zoveel mogelijk plaats bij school, waardoor er weinig directe confrontaties tussen partijen zijn. Tegelijkertijd zijn de verhoudingen tussen partijen nog steeds gespannen en brengt ook deze procedure nieuwe spanningen en onrust voor [minderjarige] met zich mee. De rechtbank acht het, gelet op het fragiele evenwicht en het loyaliteitsconflict waar [minderjarige] zich nog steeds in bevindt door de aanhoudende strijd tussen partijen, daarom het meest in het belang van [minderjarige] dat de rust en stabiliteit die nu bereikt is in ieder geval behouden blijft. De rechtbank acht daarbij ook van belang het standpunt van de Raad dat de communicatie tussen partijen niet zodanig verbeterd lijkt dat een co-ouderschap op dit moment passend is en het advies van de voorheen betrokken kindercoach om de huidige regeling te handhaven, zodat er langdurig stabiliteit voor [minderjarige] kan ontstaan. Ook een nieuw onderzoek door de Raad of de benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige] acht de rechtbank op dit moment niet aangewezen. Er is de afgelopen jaren al veel onderzoek gedaan en hulpverlening ingezet. Met het verrichten van nader onderzoek of het benoemen van een bijzondere curator bestaat het risico dat er een nieuw persoon in de strijd van partijen wordt betrokken en de spanningen tussen partijen en voor [minderjarige] als gevolg daarvan nog verder toenemen. Daarmee wordt het belang van [minderjarige] naar het oordeel van de rechtbank niet gediend. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de door de vrouw verzochte wijziging van de zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] geacht. De rechtbank zal het daartoe strekkende verzoek dan ook afwijzen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de ouders de door de rechtbank bij beschikking van 5 februari 2020 vastgestelde en de door partijen in het ouderschapsplan van 24 november 2022 nader geconcretiseerde zorgregeling zullen voortzetten op de wijze waarop deze thans wordt uitgevoerd.
4.7
De rechtbank overweegt tot slot nog dat het partijen vrij staat om, als zij de tijd daarvoor rijp achten en daartoe in staat zijn, nader in onderling overleg te treden over de regelingen met betrekking tot [minderjarige] . De rechtbank vraagt partijen met klem om in dat geval het belang van [minderjarige] voor ogen te blijven houden.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024 in tegenwoordigheid van mr. de Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.