ECLI:NL:RBZWB:2024:1217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
C/02/417879 / JE RK 24-39
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en communicatie tussen ouders

Op 16 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] door het ontbreken van contact met haar vader, [vader], en de verstoorde verstandhouding tussen de ouders, [moeder] en [vader]. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] en is bezorgd over de veiligheid van haar dochter in relatie tot de vader. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 16 februari 2024 gehouden, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de hulpverlening vanuit het vrijwillig kader niet toereikend is gebleken en dat er intensieve begeleiding nodig is om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad toegewezen en [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, met ingang van 16 februari 2024 tot 16 februari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/417879 / JE RK 24-39
Datum uitspraak: 16 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.I. Dierkx te Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
  • de gecertificeerde instelling
  • [de vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 8 januari 2024.
Op 15 februari 2024 is een brief met producties ontvangen van mr. Dierkx, met dagtekening 14 februari 2024. In totaal bedraagt deze brief met producties 152 pagina’s. Wegens strijd met de driedagen termijn zoals opgenomen in artikel 1.10 van het procesreglement en strijd met het beginsel van een goede procesorde, kan dit stuk niet in zijn geheel worden toegelaten als processtuk. Nadat mr. Dierkx mondeling heeft toegelicht dat het hem in essentie enkel gaat om productie 4, meer specifiek twee pagina’s hiervan, is besloten enkel de brief met productie 4 toe te laten als processtuk.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan het verzoek ten grondslag dat de hulpverlening vanuit het vrijwillig kader volledig is vastgelopen. Dat heeft ertoe geleid dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd wegens het ontbreken van (onbelast) contact met haar vader. Hierdoor is het voor haar niet mogelijk om een eigen beeld te vormen over wie haar vader is. Het is goed dat de moeder aan statusvoorlichting heeft gedaan, maar dit moet ook opgevolgd worden en dat is nu nog onvoldoende duidelijk. Tussen de ouders is sprake van strijd, wantrouwen en een gebrek aan communicatie. Er is strakke regievoering nodig door iemand die sturing kan aanbieden aan beide ouders. Onderdeel hiervan zal de inzet van IPT bij beide ouders thuis zijn om aan de zijde van vader zicht te krijgen op zijn opvoedvaardigheden en aan de zijde van moeder om haar te ondersteunen in het geven van statusvoorlichting en emotionele toestemming aan [minderjarige] voor het contact met de vader. Beide ouders moeten stappen gaan zetten en kijken wat zij zelf kunnen doen om de situatie te verbeteren. De moeder uit zorgen dat contact met de vader een reactie zal doen ontstaan bij [minderjarige] . Dat zal naar alle waarschijnlijkheid ook gebeuren, maar de GI kan hierbij helpen en de juiste acties uitzetten. Wegens de complexiteit van de situatie is een termijn van twaalf maanden nodig.
4.2.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. Samengevat wordt naar voren gebracht dat de moeder zich niet gehoord voelt. Zowel door [jeugdhulpverlening] als door de Raad is niet zorgvuldig gehandeld en haar zorgen over de vader (ontstaan uit eigen ervaringen en uitlatingen van de vader) worden niet serieus genomen. De focus lijkt enkel gelegd te worden op het zo snel mogelijk laten plaatsvinden van contact tussen [minderjarige] en de vader, terwijl de moeder serieuze zorgen heeft geuit. Door deze handelswijze is er wantrouwen ontstaan vanuit de moeder richting hulpverleningsinstanties. Er is onvoldoende onderzoek gedaan om er nu van uit te gaan dat de vader de veiligheid van [minderjarige] kan waarborgen en dat er contact tussen hen kan plaatsvinden. De moeder vreest dat de vader als onbekende in het leven van [minderjarige] komt en dat hij het niet aan kan en/of niet op pedagogisch niveau bij [minderjarige] kan aansluiten. Zij wil [minderjarige] beschermen hiervoor en de stabiliteit en rust die zij heeft opgebouwd, intact laten. Het gaat goed met [minderjarige] en er zijn geen zorgen, de moeder wil dat zo laten. Primair wordt daarom verzocht om een afwijzing van het verzoek. Subsidiair wordt verzocht het verzoek slechts toe te wijzen voor de duur van drie maanden en meer subsidiair voor zes maanden. De primaire doelstelling van de ondertoezichtstelling zou het contact tussen [minderjarige] en de vader zijn. Enkele maanden zou voldoende duidelijk moeten zijn om te zien wat het contact met [minderjarige] doet. Er zou dan wel met fluwelen handschoenen gehandeld moeten worden en zicht verkregen moeten worden op de situatie van de vader.
4.3.
De vader heeft uitgelegd dat hij er alles aan wil doen en heeft willen doen om er te zijn voor [minderjarige] . De vader heeft een zoon die de helft van de tijd bij hem is. Hij begrijpt daarom de zorg of hij een goede vader zou zijn niet. Hij is teleurgesteld dat hij en de moeder er niet samen uit komen. Hij staat open voor hulpverlening en wil meewerken aan de ondertoezichtstelling.
4.4.
Namens de GI is toegelicht dat er sprake is van een wachtlijst, waardoor de eerste inzet vanuit een instroomteam geboden zal worden. Een termijn van drie of zes maanden voor de ondertoezichtstelling wordt echt als te kort gezien. Er moet eerst gewerkt worden aan een veiligheidsplan en gelet op de zorgvuldigheid waarmee gehandeld moet worden en het tempo van [minderjarige] dat gevolgd moet worden, staat de GI achter het verzoek voor de termijn van twaalf maanden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van het verzoek en de mondelinge behandeling van 16 februari 2024 stelt de kinderrechter vast dat er voldaan wordt aan de gronden voor een ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW). De kinderrechter zal uitleggen waarom zij tot deze conclusie komt.
5.2.
[minderjarige] wordt in haar ontwikkeling bedreigd doordat er geen enkel contact is met haar vader, zij pas recent is geïnformeerd over wie haar vader is en de opvolging hiervan nog onduidelijk en onzeker is en daarnaast omdat de verstandhouding tussen de vader en de moeder ernstig verstoord is. De vader heeft via een rechterlijke procedure in 2022 vervangende toestemming gekregen om [minderjarige] te erkennen. De erkenning zelf heeft afgelopen november plaatsgevonden. De moeder heeft [minderjarige] vervolgens na het gesprek met de raadsonderzoeker in oktober 2023 geïnformeerd over wie haar vader is. Het is nog onbekend op welke manier deze statusvoorlichting een vervolg zal krijgen. In dezelfde gerechtelijke procedure als hiervoor benoemd zijn de ouders verwezen voor jeugdhulpverlening, met het oog op de onderlinge communicatie en de contactopbouw tussen [minderjarige] en de vader. Helaas is dit traject niet succesvol gebleken. Er is sprake van veel wantrouwen en spanning tussen de ouders, hetgeen een communicatie en samenwerking in de weg staat. De angst en paniek die de moeder ervaart voor het idee van contact tussen [minderjarige] en de vader staat ook de mogelijkheden voor contact tussen de vader en [minderjarige] tot op heden in de weg. De moeder heeft ernstige zorgen over de vader en zijn situatie, maar voelt zich hier niet in gehoord. Door de hulpverlening, maar ook door het raadsonderzoek, zijn deze zorgen nog altijd niet weggenomen. Het vrijwillig kader is tot op heden dus onvoldoende toereikend gebleken om de situatie te verbeteren.
5.3.
Hoewel er weinig zicht is op de opvoedingsvaardigheden van de vader, vindt de kinderrechter het wel belangrijk dat [minderjarige] de kans wordt geboden om een eigen beeld te vormen van haar vader. Dat kan op een veilige manier gebeuren door middel van begeleide contacten, waarbij het tempo dat [minderjarige] aankan leidend is en waarbij met beide ouders in gesprek is gegaan. Tegelijkertijd is het nodig dat beide ouders ondersteuning krijgen. De moeder heeft zichzelf al aangemeld voor individuele hulpverlening, hetgeen positief is. Daarnaast ondersteunt de kinderrechter het advies van de Raad voor inzet van IPT voor beide ouders. De moeder voor haar zorgen rondom het idee van de rol van vader in het leven van [minderjarige] en het geven van emotionele toestemming aan [minderjarige] voor dit contact, en de vader om meer zicht te krijgen op zijn opvoedvaardigheden. Daarnaast is het belangrijk dat zij als ouders een manier vinden om met elkaar te kunnen communiceren en overleggen. De Raad adviseert om hier pas op in te zetten nadat is gewerkt aan de contactopbouw tussen [minderjarige] en de vader. Binnen het vrijwillig kader is niet te verwachten dat de hulpverlening voldoende geaccepteerd en benut wordt, gelet op de meest recente ervaring. Om die reden zal de kinderrechter het verzoek van de Raad toewijzen en [minderjarige] onder toezicht stellen. Dit zal zij, gelet op de complexiteit van de situatie en de stappen die gezet moeten worden, doen voor de duur van twaalf maanden. Binnen deze tijd kan, onder intensieve, zorgvuldige begeleiding van een regievoerder en professionele contactbegeleider, gewerkt worden aan de door de Raad opgestelde doelen, te weten:
- [minderjarige] ervaart ruimte om de band met beide ouders te onderhouden en haar
loyaliteit naar beide ouders positief vorm te geven;
- Ouders zijn in staat om voldoende vertrouwen in elkaar te stellen om een
ongedwongen contact tussen [minderjarige] en haar vader te laten bestaan, zonder dat
dit wordt afgebroken;
- Ouders accepteren, om bovenstaande te bereiken, benodigde hulpverlening en
houden zich aan gemaakte (hulpverlenings) afspraken.
De kinderrechter benadrukt hierbij dat het van belang is dat er goed met beide ouders gecommuniceerd wordt, waarbij geluisterd wordt naar ieders verhaal en zorgen en deze in acht worden genomen.
5.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 16 februari 2024 tot 16 februari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vvan Ginneke als griffier, en op schrift gesteld op 23 februari 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.