In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 februari 2024 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van drie maanden, gezien de zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben hun bezorgdheid geuit over de ondertoezichtstelling en pleiten voor afwijzing van het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de kinderen gehoord, waarbij zij hun mening over de situatie hebben gegeven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de gemoedstoestand van [minderjarige 3], die onder andere automutilatie en suïcidale gedachten heeft geuit. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak, aangezien de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De kinderrechter heeft besloten de voorlopige ondertoezichtstelling te verlengen, zodat er meer zicht kan komen op de gezinssituatie en de hulpbehoeften van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.