In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 23 januari 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding hebben ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam ontwricht is en dat zij geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over een ouderschapsplan. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding, een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind, en alimentatie. De man heeft eveneens om echtscheiding verzocht en een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.
De rechtbank heeft de verzoeken tot echtscheiding toegewezen, evenals het verzoek van de vrouw dat de minderjarige haar hoofdverblijf bij haar heeft. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de week bij de man verblijft. Daarnaast is er overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie, waarbij de man € 315 per maand aan de vrouw moet betalen voor de verzorging van de minderjarige. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld, waarbij de gemeenschap van goederen gelijkelijk wordt verdeeld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Sumner.