ECLI:NL:RBZWB:2024:123

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/02/395441 / HA ZA 22-119 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht handschrift in civiele procedure tussen Worklinq BV en HAF Kabelwerken BV

In deze civiele procedure tussen Worklinq BV in liquidatie en HAF Kabelwerken BV, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 een eindvonnis gewezen. Worklinq vorderde betaling voor werkzaamheden die zij zou hebben verricht, terwijl HAF stelde dat deze werkzaamheden al contant waren betaald. HAF overhandigde betaalbewijzen, waartegen Worklinq bezwaar maakte, onder andere door te betwisten dat de handtekeningen op de betaalbewijzen van de heer [naam 1] waren. De rechtbank had eerder een deskundige benoemd om de handtekeningen te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de handtekeningen op de betaalbewijzen zeer waarschijnlijk door [naam 1] zijn gezet. Worklinq betwistte de conclusies van de deskundige en voerde aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de deskundige zijn onderzoek op een zorgvuldige manier had uitgevoerd en dat de conclusies overtuigend waren. De rechtbank volgde de conclusie van de deskundige dat HAF de werkzaamheden had betaald, wat betekende dat de vordering van Worklinq werd afgewezen. Daarnaast werd Worklinq veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van HAF werden vastgesteld op € 11.683,50. In reconventie werd de vordering van HAF tot terugbetaling van een borg van € 3.000,00 toegewezen, en ook hier werd Worklinq veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/395441 / HA ZA 22-119
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WORKLINQ BV IN LIQUIDATIE,
gevestigd te Tilburg,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. A. Smeekes te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAF KABELWERKEN BV,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. W.M.H. Weijmans te Gemert.
Partijen zullen hierna ‘Worklinq’ en ‘HAF’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2023,
- het deskundigenbericht van 31 augustus 2023,
- de conclusie na deskundigenbericht van HAF,
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Worklinq.
1.2.
Ten slotte is beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

in conventie
Inleiding
2.1.
Worklinq vordert van HAF betaling van werkzaamheden. HAF stelt dat zij deze werkzaamheden al contant heeft betaald. Ter onderbouwing van die stelling heeft HAF onder andere betaalbewijzen overgelegd. Het zijn facturen met de nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] met daarop een handtekening die volgens HAF van de heer [naam 1] van Worklinq is. Worklinq betwist de juistheid van deze betaalbewijzen en dat de heer [naam 1] de handtekeningen daarop heeft geplaatst.
2.2.
In het tussenvonnis van 21 december 2022 is overwogen dat HAF moet bewijzen dat zij de werkzaamheden heeft betaald waarvan Worklinq betaling vordert. De rechtbank heeft HAF vervolgens toegelaten te bewijzen dat de handtekeningen op de betaalbewijzen van de heer [naam 1] zijn en overwogen dat daarvoor een deskundigenbericht noodzakelijk is, uit te voeren door een handschriftdeskundige.
2.3.
In het tussenvonnis van 15 februari 2023 is vervolgens de heer [naam 2] tot deskundige benoemd.
Het deskundigenbericht
2.4.
De heer [naam 2] (hierna: de deskundige) heeft het aan hem opgedragen onderzoek verricht en op 31 augustus 2023 een rapport uitgebracht. De deskundige heeft twee hypotheses onderzocht: “H1 De in het geding zijnde handtekeningen zijn door [naam 1] op de facturen met de nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] geplaatst. H2 De in het geding zijnde handtekeningen zijn niet door [naam 1] , maar door een andere persoon op de facturen met de nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] geplaatst.” Op pagina 16 van het rapport concludeert de deskundige: “De uit de onderzoeksresultaten in deze zaak voortvloeiende conclusie luidt als volgt: De onderzoeksbevindingen zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer hypothese H1 juist is, dan wanneer hypothese H2 juist is.”
2.5.
HAF kan zich vinden in de conclusie van de deskundige. Worklinq kan zich niet verenigen met de conclusie van de deskundige en betwist de juistheid daarvan. Daarnaast voert Worklinq aan dat het onderzoek en het rapport niet zorgvuldig zijn en tegenstrijdige en onjuiste uitgangspunten hanteren. Zij blijft erbij dat de handtekeningen op de betaalbewijzen niet echt zijn. De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.
De kern van (het merendeel van) de bezwaren van Worklinq tegen het deskundigenrapport is dat de deskundige de handtekeningen op de betaalbewijzen primair heeft vergeleken met het vergelijkingsmateriaal dat door HAF aan de deskundige ter beschikking is gesteld (V22 – V42). De rechtbank begrijpt deze bezwaren zo dat Worklinq stelt dat wanneer de handtekeningen vergeleken waren met het vergelijkingsmateriaal van Worklinq (V1 – V21) de conclusie van de deskundige anders zou zijn geweest, namelijk dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de handtekeningen op de betaalbewijzen niet door de heer [naam 1] zijn geplaatst.
2.7.
Uit het deskundigenrapport volgt dat de deskundige de handtekeningen op de betaalbewijzen inderdaad in eerste instantie heeft vergeleken met het vergelijkingsmateriaal van HAF. De deskundige overweegt hierover op pagina 6 van het rapport: “De handtekening in het paspoort van [naam 1] is de enige handtekening, die op een brondocument voorkomt en waarvan de kenmerken een objectief uitgangspunt bij de interne vergelijking met de andere vergelijkingshandtekeningen kunnen vormen. Deze interne vergelijking is noodzakelijk, omdat niet zonder meer ervan mag worden uitgegaan dat de handtekeningen op de door HAF Kabelwerken B.V. afgegeven documenten ook daadwerkelijk door [naam 1] op deze documenten zijn geplaatst. De resultaten van de interne vergelijking tonen aan dat handtekening in het paspoort van [naam 1] in alle voor het bepalen van het schrijverschap relevante kenmerken overeenkomt met de handtekeningen op de uitleenovereenkomsten V22 – V42, terwijl ten opzichte van de handtekeningen V1 – V21 significante afwijkingen optreden. (…) [D]e betwiste handtekeningen zullen daarom in eerste instantie met de handtekeningen V22 – V43 worden vergeleken.” V43 is het paspoort van de heer [naam 1].
2.7.1.
Anders dat Worklinq stelt, is haar vergelijkingsmateriaal dus niet buiten beschouwing gelaten of ter zijde geschoven omdat dat niet of onvoldoende representatief zou zijn. Op pagina 17 van het rapport schrijft de deskundige verder nog: “De handtekeningen V1 – V21 zijn echter niet van het onderzoek uitgesloten.”
2.7.2.
Daarnaast stelt Worklinq ten onrechte dat (alleen) de snelheid waarmee de handtekeningen op haar vergelijkingsmateriaal is gezet en het feit dat het vergelijkingsmateriaal van Worklinq kopieën betrof de redenen waren om de handtekeningen op de betaalbewijzen in eerste instantie met het vergelijkingsmateriaal van HAF te vergelijken. De deskundige heeft eerst vergeleken met het vergelijkingsmateriaal van HAF vanwege de overeenkomsten tussen dat vergelijkingsmateriaal en het paspoort van de heer [naam 1] (en de afwijkingen met dat van Worklinq). Daarbij heeft de deskundige op meer kenmerken gelet dan alleen de snelheid waarmee de handtekeningen zijn geplaatst.
2.8.
De motivering van de deskundige voor het in eerste instantie vergelijken van de handtekeningen op de betaalbewijzen met het vergelijkingsmateriaal van HAF en niet met dat van Worklinq komt de rechtbank overtuigend voor. Daarbij geldt dat de interne vergelijking van de deskundige en de conclusie die hij daaruit trekt bij uitstek het terrein betreffen waarop de deskundige deskundig is. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de deskundigheid van de deskundige. Worklinq heeft ook niet aangevoerd dat hier aanleiding toe bestaat. Dat betekent dat de rechtbank de conclusie van de deskundige op dit punt zal volgen en dat de bezwaren van Worklinq hiertegen reeds om die reden worden gepasseerd. Daarnaast geldt ten aanzien van afzonderlijke bezwaren nog het volgende.
2.8.1.
Worklinq stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat haar handtekening kennelijk in de loop der tijd is veranderd en inmiddels langzamer wordt gezet. Om die reden, zo begrijpt de rechtbank, had de deskundige in eerste instantie met haar vergelijkingsmateriaal moeten vergelijken. Maar uit het rapport blijkt dat bewegingssnelheid slechts één van de kenmerken is waarop de deskundige heeft gelet.
2.8.2.
Worklinq refereert aan de mondelinge behandeling, waarop door partijen is aangegeven dat hun samenwerking niet op papier is gezet. Dit zou zich niet verhouden met de uitleenovereenkomsten die HAF als vergelijkingsmateriaal heeft overgelegd. De deskundige concludeert dat de handtekeningen op de uitleenovereenkomsten “in alle voor het bepalen van het schrijverschap relevante kenmerken” overeenkomen met de handtekening op het paspoort van de heer [naam 1]. Dat de handtekening op het paspoort van de heer [naam 1] is, staat tussen partijen vast. Voor zover Worklinq dus heeft willen betogen dat de uitleenovereenkomsten (of de handtekeningen daarop) zijn vervalst, wordt die stelling gepasseerd.
2.9.
Ten aanzien van het onderzoek van de deskundige van de verschillende handtekeningen betwist Worklinq de bevinding in het rapport dat haar handtekeningen (V1 – V21) langzamer zijn gezet dan de handtekeningen op de betaalbewijzen. Daarnaast stelt zij dat niet uit het rapport blijkt hoe de deskundige dat heeft vastgesteld. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Op pagina 7 van het rapport heeft de deskundige toegelicht welke methoden en technieken zijn toegepast om de handtekeningen op de betaalbewijzen en het vergelijkingsmateriaal te onderzoeken. Op pagina 9 staan de verschillende stadia van het onderzoek beschreven en vervolgens staat op pagina 10 op welke kenmerken de deskundige heeft gelet. Op die manier heeft de deskundige (meer dan) voldoende toegelicht en inzichtelijk gemaakt hoe hij de handtekeningen heeft onderzocht en hoe hij tot zijn bevindingen is gekomen, waaronder die ten aanzien van de bewegingssnelheid.
2.10.
Worklinq maakt verder opmerkingen over verwijzingen van de deskundige naar ‘de ondertekeningswijze van [naam 1] in het jaar 2014’. Uit de context van die zinsnede en het verdere rapport blijkt dat de deskundige hiermee steeds de handtekeningen op de betaalbewijzen bedoelt en dus de ondertekeningswijze van de heer [naam 1] in 2016. Wat Worklinq in dit kader heeft aangevoerd, kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
2.11.
Voor zover Worklinq ook heeft willen betogen dat de deskundige over onvoldoende onderzoeksmateriaal beschikte en haar dus om meer vergelijkingsmateriaal had moeten vragen, wordt daaraan voorbij gegaan. In het rapport op pagina 5 staat: “Het vergelijkingsmateriaal bestaat uit 42 handtekeningen in originele inktafzetting en een fotokopie van een handtekening in een paspoort die zowel door de heer [naam 1] als door HAF Kabelwerken B.V. zijn overgelegd. De omvang van het vergelijkingsmateriaal voldoet aan de eisen om de representativiteit en de variatiebreedte van de kenmerken in de ondertekeningswijze van [naam 1] te kunnen beoordelen.” Op pagina 18 in het rapport staat verder: “(…) het paspoort is het enige brondocument, waarop een handtekening voorkomt (…). Tezamen met de handtekeningen V22 – V42 is de omvang van het vergelijkingsmateriaal ruim voldoende om het onderzoek te kunnen uitvoeren.”
2.12.
Op de overige opmerkingen die Worklinq maakt, is door de deskundige gereageerd op pagina’s 16, 17 en 18 van het rapport als antwoord op vragen die Worklinq aan de deskundige heeft gesteld. De rechtbank acht die antwoorden overtuigend en in lijn met de overige inhoud van het rapport. Aan deze opmerkingen van Worklinq gaat de rechtbank daarom eveneens voorbij.
2.13.
Wat Worklinq tot slot nog aanvoert tegen de eindconclusie van de deskundige is gebaseerd op haar bezwaar tegen de vergelijking door de deskundige van de handtekeningen op de betaalbewijzen met het vergelijkingsmateriaal van HAF. Zoals hiervoor is overwogen, is de motivering van de deskundige hiervoor overtuigend en wordt dat uitgangspunt door de rechtbank gevolgd. De conclusies van het rapport en de motivering daarvan acht de rechtbank eveneens overtuigend. Anders dan Worklinq stelt, is van tegenstrijdige of onjuiste uitgangspunten in het deskundigenrapport niet gebleken. Daarnaast is het rapport procedureel juist tot stand gekomen en is hoor en wederhoor toegepast. Het rapport is dus zorgvuldig tot stand gekomen. Overige zwaarwegende of steekhoudende argumenten van Worklinq tegen het deskundigenrapport ontbreken. De rechtbank zal daarom alle conclusies van de deskundige volgen en deze overnemen.
De bewijsopdracht
2.14.
HAF stelt dat zij met het deskundigenrapport geslaagd is in haar bewijsopdracht. Worklinq is het daar niet mee eens. De rechtbank overweegt als volgt.
2.15.
Met het deskundigenrapport is voldoende aannemelijk geworden dat de heer [naam 1] zijn handtekening op de betaalbewijzen heeft gezet. Daarmee leveren de betaalbewijzen dwingend bewijs op in de zin van artikel 157 lid 2 Rv, wat betekent dat de rechtbank verplicht is de inhoud daarvan als waar aan te nemen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat HAF de betreffende werkzaamheden inderdaad heeft betaald. In zoverre is HAF geslaagd in haar bewijsopdracht. Het staat Worklinq vrij om tegenbewijs te leveren. Een aanbod daartoe heeft zij niet gedaan. Voor zover uit het algemene bewijsaanbod in de dagvaarding ook een aanbod tot tegenbewijs zou moeten worden begrepen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Worklinq heeft daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen. Wat Worklinq aanvoert om te onderbouwen dat HAF, ondanks het deskundigenrapport, niet is geslaagd in haar bewijsopdracht, is onvoldoende om de juistheid van de betaalbewijzen te ontzenuwen. Worklinq herhaalt slechts wat zij eerder in de procedure heeft ingebracht tegen de betaalbewijzen en de stelling van HAF dat contant is betaald. Worklinq wijst onder andere opnieuw op de verschillen tussen de betaalbewijzen en de facturen van Worklinq, op de bankbetalingen die in dezelfde periode zouden hebben plaatsgevonden en de momenten waarop contant zou zijn betaald. Die omstandigheden, ook als de juistheid daarvan komt vast te staan, zijn onvoldoende om de betaalbewijzen in twijfel te trekken. Niet valt immers in te zien waarom de heer [naam 1] betaalbewijzen zou ondertekenen als de betreffende facturen niet (volledig) zouden zijn betaald.
Conclusie
2.16.
Omdat is komen vast te staan dat HAF de werkzaamheden heeft betaald waarvan Worklinq betaling vordert, zal de vordering van Worklinq tot betaling van die werkzaamheden worden afgewezen.
2.17.
Omdat de hoofdvordering van Worklinq wordt afgewezen, zullen ook de nevenvorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
2.18.
Worklinq is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van HAF als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- kosten deskundige
3.206,50
- salaris advocaat
5.640,00
(3,00 punten × tarief V € 1.880,00)
Totaal
11.683,50
2.19.
HAF heeft bij conclusie van antwoord verzocht om minimaal 2,5 punten aan salaris advocaat toe te kennen omdat Worklinq volgens HAF misbruik van procesrecht maakt. Voor zover HAF daarmee heeft verzocht om 1,5 punt extra toe te kennen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het enkele feit dat in deze procedure is komen vast te staan dat de heer [naam 1] de betaalbewijzen heeft ondertekend is onvoldoende om misbruik van procesrecht aan te nemen.
2.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
2.21.
In het vonnis van 21 december 2022 is overwogen dat de vordering van HAF tot terugbetaling van de borg van € 3.000,00 in beginsel toewijsbaar is. De beslissing hierover is aangehouden, omdat Worklinq een beroep op verrekening heeft gedaan met haar gestelde vordering in conventie. Zoals hiervoor in conventie is overwogen, zal die vordering van Worklinq worden afgewezen. Haar beroep op verrekening slaagt daarom niet. De vordering van HAF zal daarom worden toegewezen.
2.22.
Worklinq is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van HAF vastgesteld op € 1.016,00 aan salaris advocaat (2,00 punten x tarief I € 508,00).
2.23.
De nakosten zijn onderdeel van de gevorderde proceskosten en toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. Worklinq zal daarom tevens worden veroordeeld in de nakosten op de wijze zoals in de beslissing wordt vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van Worklinq af,
3.2.
veroordeelt Worklinq in de proceskosten, aan de zijde van HAF tot dit vonnis vastgesteld op € 11.683,50,
in reconventie
3.3.
veroordeelt Worklinq om aan HAF te betalen een bedrag van € 3.000,00,
3.4.
veroordeelt Worklinq in de proceskosten, aan de zijde van HAF tot dit vonnis vastgesteld op € 1.016,00,
in conventie en in reconventie
3.5.
veroordeelt Worklinq in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 271,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Worklinq niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.