ECLI:NL:RBZWB:2024:1237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
10501108 CV EXPL 23-1799
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en tegenvordering in het kader van een overeenkomst van opdracht voor boekhoudkundige en fiscale werkzaamheden

In deze zaak vordert de eiser, een maatschap, betaling van openstaande facturen van in totaal € 4.738,33 van de gedaagde, een bedrijf. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen overeenkomst van opdracht is en dat het in rekening gebrachte loon niet redelijk is. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, gebaseerd op een opdrachtbevestiging van 17 april 2018. De kantonrechter kwalificeert deze overeenkomst als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser grotendeels toe, maar vermindert het te betalen bedrag met € 150,00 op basis van een redelijke berekening van het loon voor de verrichte werkzaamheden. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld, terwijl de tegenvordering van de gedaagde wordt afgewezen. De eiser heeft recht op de wettelijke handelsrente over het openstaande bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige voldoening.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10501108 \ CV EXPL 23-1799
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
MAATSCHAP [eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
verwerende partij tegen de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] , M.H.O.D.N. [bedrijf],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
eisende partij met een tegenvordering,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: Met Recht Juridisch.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het er om of [gedaagde] de openstaande facturen van in totaal € 4.738,33 moet betalen. Volgens [gedaagde] is dit niet het geval. Zo bestaat er naar zijn mening geen overeenkomst met [eiser] , en voor zover die wel bestaat is er geen redelijk loon overeengekomen. Het loon dat [eiser] in rekening heeft gebracht voor de verrichte werkzaamheden is niet redelijk. Omdat [gedaagde] vindt dat hij via andere facturen al teveel heeft betaald, vordert hij terugbetaling van een bedrag van € 2.400,00.
1.2.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] tot betaling van de facturen
grotendeels toewijzen. [eiser] hoeft geen bedrag aan [gedaagde] terug te betalen. De kantonrechter zal hieronder in het vonnis uitleggen waarom dat zo is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 mei 2023
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties
- de mondelinge behandeling van 1 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de op die mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [gedaagde] .

3.De feiten

3.1.
Sinds 2014 verricht [naam 1] (hierna: [naam 1] ) boekhoudkundige en fiscale werkzaamheden voor [gedaagde] . Eerst bood [naam 1] zijn diensten aan uit hoofde van zijn [eenmanszaak] . [naam 1] heeft toen werkzaamheden verricht tegen een uurtarief van € 50,00 exclusief btw.
3.2.
Begin 2018 is [naam 1] in dienst gekomen van [eiser] als fiscalist. [naam 1] is gedurende het dienstverband bij [eiser] werkzaamheden voor de onderneming van [gedaagde] blijven verrichten.
3.3
Op 17 april 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde] een opdrachtbevestiging gestuurd.
Hierin staat, voor zover van belang voor de beoordeling in deze zaak, vermeld:

Deze brief is bedoeld om, mede ter voorkoming van misverstanden, de voorwaarden van de aan ons verstrekte opdracht alsmede de aard en de beperkingen van onze werkzaamheden vast te leggen.
Opdracht
U heeft ons de opdracht gegeven uw fiscaal rapport op te stellen. U heeft derhalve geen opdracht verstrekt tot het samenstellen van een jaarrekening. Om die reden zullen wij volstaan met een fiscaal rapport, bestaande uit aangiftegegevens, een balans en winst-en verliesrekening.
(…)
Werkzaamheden
Wij hebben er alle vertrouwen in te kunnen rekenen op volledige medewerking van u en vertrouwen erop dat u alle vastleggingen, documentatie en andere informatie die in het kader van het opstellen van de aangifte benodigd zijn, beschikbaar zal stellen.
(…)
Honorarium
Ons honorarium is gebaseerd op de tijdsbesteding van onze medewerkers belast met deze opdracht en de te maken kosten. De individuele uurtarieven zijn in overeenstemming met de mate van verantwoordelijkheid en de vereiste ervaring en bekwaamheid van elk der teamleden. Wij zullen declareren naar gelang de werkzaamheden vorderen.”
3.4
Op 22 mei 2018 heeft [eiser] een eerste factuur voor verrichtte werkzaamheden gestuurd ten bedrage van € 745,66. [gedaagde] heeft deze factuur betaald. Ook de facturen van 24 augustus 2018 (€ 657,94 ), 13 september 2018 (€ 19,97), 16 oktober 2018 (€ 399,30), 23 november 2018 (€ 526,35), 17 december 2018 (€ 1.976,23) en 22 januari 2019 (€ 995,23) zijn door [gedaagde] voldaan.
3.5
Op 6 september 2018 heeft [gedaagde] aan het mailadres van [naam 1] bij [eiser] opdracht gegeven om de loonbetaling te regelen voor een nieuwe medewerker, [naam 2] en op 11 juni 2019 is de ‘back up minipak’ naar datzelfde mailadres verzonden.
3.6
[gedaagde] heeft de factuur van 28 februari 2019 deels voldaan. Het restant van deze factuur en de facturen van 10 mei 2019 (2 facturen), 28 mei 2019, 18 juni 2019,
20 september 2019, 3 december 2019, 9 januari 2020 en 6 maart 2020 van in totaal een bedrag van € 4.738,33 heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.
3.7
[naam 1] is niet langer werkzaam bij [eiser] . Op dit moment verricht [naam 1] via [B.V.] onder meer boekhoudkundige werkzaamheden voor [gedaagde] .

4.Het geschil

de vordering
4.1.
[eiser] vordert een bedrag van € 6.702,52, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van 10,50% per jaar over € 4.738,33 vanaf 13 februari 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. [eiser] vordert ook dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. [eiser] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen en wil dat [eiser] in de proceskosten wordt veroordeeld.
de tegenvordering
4.3.
[eiser tegenvordering] vordert om [verweerder tegenvordering] een bewijsopdracht te geven voor al hetgeen door hen is gevorderd en hetgeen door [eiser tegenvordering] naar professionele maatstaven en redelijkheid verschuldigd is, meer specifiek – na concretisering in de spreekaantekeningen – [verweerder tegenvordering] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.4000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag vanwege onverschuldigde betaling. [eiser tegenvordering] vordert ook dat [verweerder tegenvordering] in de proceskosten wordt veroordeeld.
4.4.
[verweerder tegenvordering] voert verweer, in het bijzonder tegen de eiswijziging op zitting. [verweerder tegenvordering] vindt dat de vordering van [eiser tegenvordering] moet worden afgewezen en wil dat [eiser tegenvordering] in de proceskosten wordt veroordeeld.

5.De beoordeling

de vordering
Totstandkoming overeenkomst
5.1.
[eiser] heeft gesteld dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, hetgeen blijkt uit de opdrachtbevestiging. [gedaagde] heeft betwist dat er een zuivere overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Volgens hem is sprake van een verlengde duurovereenkomst met [naam 1] . Daarnaast beroept [gedaagde] zich op dwaling. Volgens [gedaagde] was de overeenkomst niet tot stand gekomen bij een juiste voorstelling van zaken.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding daarvan. Aanbod en aanvaarding zijn wilsverklaringen die in iedere vorm kunnen geschieden en ook in een of meer gedragingen besloten kunnen liggen (artikel 3:37 BW). Of er sprake is van een aanvaarding van een aanbod waardoor een overeenkomst tot stand is gekomen, (overeenkomstig de artikelen 3:33 en 3:35 BW) is afhankelijk van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen - overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen - hebben afgeleid. De aanbod en aanvaarding zijn vormvrij.
5.3.
Allereerst is door [gedaagde] op de mondelinge behandeling gesteld dat hij wist dat [naam 1] in dienst ging bij [eiser] en dat [naam 1] uit hoofde van dienstverlening van [eiser] werkzaamheden ging uitvoeren. Zodoende kan er dus geen sprake zijn van een verlengde duurovereenkomst.
5.4.
Daarnaast heeft [eiser] bij brief van 17 april 2018 [eiser] een opdrachtbevestiging aan [gedaagde] gestuurd. Weliswaar heeft [gedaagde] betwist dat hij deze opdrachtbevestiging heeft ontvangen, maar hij heeft wel erkend dat [eiser] (fiscale) werkzaamheden ten behoeve van zijn eenmanszaak heeft verricht. [gedaagde] heeft de eerste factuur van 22 mei 2018 van [eiser] , waarin (voor de (fiscale) diensten van [naam 1] ) een uurtarief van € 145,00 is opgenomen, ook betaald. [eiser] mocht er dan ook vanuit gaan dat [gedaagde] daarmee het aanbod om (fiscale) werkzaamheden te gaan verrichten voor zijn eenmanszaak heeft aanvaard. Gelet op wat hiervoor is overwogen oordeelt de kantonrechter dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen.
5.5.
De kantonrechter kwalificeert de overeenkomst als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Er is namelijk sprake van een overeenkomst waarbij de ene partij zich jegens de andere partij ertoe verbindt anders dan op grond van een arbeids-overeenkomst werkzaamheden te verrichten die bestaan in iets anders dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het (doen)vervoeren van personen of zaken.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het beroep op dwaling (ter zake het uurtarief) niet slagen, nog daargelaten dat er aan dit beroep geen uitdrukkelijke juridische consequenties zijn verbonden. Voor zover [gedaagde] heeft gesteld dat hij er op mocht vertrouwen dat het door [naam 1] gehanteerde uurtarief van € 50,00 per uur gehandhaafd zou worden voor de te verrichte werkzaamheden door [naam 1] , heeft [gedaagde] nagelaten dit nader te onderbouwen. Dat had wel op zijn weg gelegen. Nergens blijkt uit dat [naam 1] – met wie [gedaagde] naar eigen zeggen zeer vriendschappelijk omgaat – bij zijn overstap naar [eiser] zou hebben toegezegd dat hij voor een uurtarief van € 50,00 zou blijven werken. Sterker nog, ter zitting verklaart [gedaagde] dat de overstap van [naam 1] naar [eiser] slechts zijdelings is besproken tussen hen. Dat [naam 1] ook in dienst van [eiser] al zijn werkzaamheden voor een tarief van € 50,00 zou uitvoeren, volgt ook niet uit de opdrachtbevestiging van [eiser] . Hierin is namelijk bepaald dat de individuele uurtarieven in overeenstemming zijn met de mate van verantwoordelijkheid en de vereiste ervaring en bekwaamheid van elk der teamleden. Er is geen uurtarief (van € 50,00 exclusief btw) genoemd. Dat [gedaagde] niet op de hoogte was van het uurtarief dat door [eiser] werd gehanteerd kan de kantonrechter niet volgen, omdat [gedaagde] door betaling van de factuur van 22 mei 2018 van [eiser] ervan op de hoogte was dan wel kon zijn dat er (voor door [naam 1] verrichtte werkzaamheden) een uurtarief van € 145,00 in rekening zou worden gebracht. [gedaagde] verklaart ook op zitting dat hij had gezien dat de eerste facturen van [eiser] – die hij heeft betaald – nogal hoog waren. Op dat moment had [gedaagde] de opdracht ook kunnen intrekken. In ieder geval kan niet gezegd worden dat [gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken had, laat staat dat kan worden vastgesteld dat [gedaagde] bij een juiste voorstelling van zaken niet met [eiser] had gecontracteerd. Dat [naam 1] uit naam van [naam 1] en Van Dijk in 2022 facturen aan [gedaagde] heeft verstuurd waarin een uurtarief staat vermeld van € 50,00, maakt dit niet anders. Het gaat daarbij immers om afspraken die [gedaagde] met [naam 1] heeft gemaakt, nadat de overeenkomst van opdracht tussen [gedaagde] en [eiser] is geëindigd.
Redelijk loon
5.7.
In de opdrachtbevestiging wordt geen concreet uurtarief genoemd voor de werkzaamheden die [eiser] zou gaan verrichten voor [gedaagde] . Hieruit volgt dat [eiser] -zoals ook ter zitting toegelicht- een wisselend uurtarief hanteert naar gelang de aard van de werkzaamheden en de deskundigheid van de werknemer. Feitelijk heeft [eiser] voor de (fiscale) werkzaamheden die door [naam 1] voor [gedaagde] zijn verricht een uurtarief van € 145,00 en later € 150,00 gehanteerd. Twee keer is een ander tarief gehanteerd (€ 165,00 en later € 170,00, maar dat zag op andersoortige fiscale werkzaamheden (“formaliteiten belasting, waaronder uitstelregeling”). Het gehanteerde tarief is volgens [eiser] een redelijk uurtarief voor een deskundig fiscalist zoals [naam 1] . Vast staat dat de werkzaamheden die [eiser] voor [gedaagde] heeft verricht niet louter fiscaal van aard waren. Een deel van die werkzaamheden zag op de boekhouding van het autobedrijf van [gedaagde] . Niet gebleken is dat partijen daarvoor een concreet uurloon hebben afgesproken.
5.8.
Nu partijen geen overstemming hebben bereikt over het exact in rekening te brengen uurtarief, dient het loon ingevolge het bepaalde in artikel 7:405 lid 2 BW primair op de gebruikelijke wijze te worden berekend, waarbij een belangrijk aanknopingspunt is gelegen in wat door beroepsgenoten in het algemeen voor de verrichtte werkzaamheden als beloning in rekening wordt gebracht. Indien er onvoldoende duidelijke aanknopingspunten bestaan om tot een nauwkeurige berekening op een gebruikelijke wijze te komen, zal een redelijk loon dienen te worden bepaald. Wat in een concreet geval als een redelijk loon heeft te gelden, zal onder meer afhangen van de aard en -zo nodig schattenderwijs te bepalen- omvang van de verrichtte werkzaamheden en wat in de desbetreffende branche in het algemeen gebruikelijk is.
5.9.
Uit de door [eiser] verzonden facturen blijkt dat zij voor verschillende werkzaamheden andere tarieven heeft gehanteerd. Voor het verwerken van de loonadministratie heeft [eiser] - afhankelijk van het soort werkzaamheden - een uurtarief gehanteerd van tussen de € 50,00 en € 105,00. Door [gedaagde] is onvoldoende weersproken dat dergelijke tarieven ten behoeve van de loonadministratie gebruikelijk zijn in de branche, dan wel dat dit redelijke tarieven zijn voor dit soort werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn ook niet door [naam 1] uitgevoerd, zo begrijpt de kantonrechter, maar door andere medewerkers van [eiser] . Ten behoeve van de (overige) administratieve dienstverlening en fiscale werkzaamheden zijn telkens door [eiser] hoger tarieven gehanteerd (€ 145,00 en later € 150,00). Volgens [gedaagde] is een dergelijk uurtarief niet redelijk voor de verrichte werkzaamheden. De kantonrechter kan [gedaagde] hierin volgen waar het gaat om zuiver boekhoudkundige werkzaamheden. Ter zitting heeft [eiser] ook erkend dat het uurtarief voor [naam 1] is gebaseerd op fiscale werkzaamheden en dat het niet gebruikelijk is dat een fiscalist zoals [naam 1] op basis van zijn uurtarief boekhoudkundige werkzaamheden doet. Dat uurtarief ligt lager. [gedaagde] heeft een uurtarief van € 50,00 exclusief btw voor alle verrichte werkzaamheden genoemd als redelijk. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit geen redelijk uurtarief voor de diverse werkzaamheden. [gedaagde] heeft verklaard dat hij naast een professionele relatie ook een vriendschappelijke relatie met [naam 1] onderhoudt, zodat het aannemelijk is dat dit tarief (voor alle werkzaamheden) een gereduceerd tarief is. Ook is in voldoende mate vast komen te staan dat een uurtarief van € 50,00 exclusief btw (voor zowel fiscale als boekhoudkundige) werkzaamheden een lager tarief is dan in de branche gebruikelijk. Ter zitting is door [eiser] namelijk onweersproken gesteld dat het gebruikelijk loon voor een fiscalist € 150,00 exclusief btw is en voor boekhoudkundige werkzaamheden een gemiddeld uurtarief van € 100,00 exclusief btw. De kantonrechter zal daarom in redelijkheid het uurtarief voor de door [naam 1] verrichte boekhoudkundige werkzaamheden berekenen op basis van € 100,00 per uur. Voor de fiscale werkzaamheden wordt het in rekening gebrachte uurtarief van € 150,00 per uur als redelijk gezien.
5.1
Op de door [eiser] in rekening gebrachte facturen is blijkens de specificaties voor een bedrag van € 450,00 aan boekhoudkundige werkzaamheden in rekening gebracht. Indien uitgegaan wordt van een redelijk uurtarief van € 100,00 ex btw voor deze werkzaamheden komt dat neer op een vermindering van de facturen met een bedrag van € 150,00 ex btw (€ 181,50 incl. btw). Feitelijk betekent dit dat op gefactureerde bedragen voor boekhoudkundige werkzaamheden op de desbetreffende facturen 1/3 deel in mindering wordt gebracht. Er zal dan ook een bedrag van € 4.738,33 - € 181,50 = € 4.556,83 worden toegewezen.
Wettelijke handelsrente
5.11
Aan het verweer van [gedaagde] dat de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) moet worden toegepast zal de kantonrechter voorbij gaan. De vordering is immers gebaseerd op een handelsovereenkomst, aangezien deze tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van beroep of bedrijf of rechtspersonen.
De kantonrechter zal de vordering tot betaling van de vervallen (handels)rente toewijzen over de openstaande facturen, vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige voldoening. De wettelijke handelsrente moet (opnieuw) worden berekend over de openstaande bedragen met aftrek van de hierboven genoemde € 150,00 op de desbetreffende facturen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.12
[eiser] maakt ook aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (in de zin van artikel 6:2 BW) om het toepasselijke wettelijke tarief te bepalen aan de hand van de gevorderde hoofdsom. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag, te weten € 580,68.
5.13
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen.
  • hoofdsom € 4.556,83
  • buitengerechtelijke incassokosten € 580,68 +
---------------------
Totaal: € 5.137,51
Kosten van de procedure
5.14
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 113,30
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde € 678,00 ( 2 punten à € 339,00)
- nakosten € 135,00
------------------
Totaal: € 1.440,30
de (voorwaardelijke) tegenvordering
5.15
De kantonrechter zal eerst het verweer van [verweerder tegenvordering] met betrekking tot de wijziging van eis beoordelen. [eiser tegenvordering] heeft bij conclusie van antwoord in eerste instantie een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Die hield in dat [eiser tegenvordering] wilde dat aan [verweerder tegenvordering] een bewijsopdracht werd gegeven voor hetgeen [verweerder tegenvordering] gevorderd had en voor wat [eiser tegenvordering] naar professionele maatstaven en redelijkheid verschuldigd is geweest om [eiser tegenvordering] tot een juridisch houdbare eis in reconventie te laten komen. Vervolgens heeft [eiser tegenvordering] ter zitting zijn eis gewijzigd naar een (onvoorwaardelijke) eis om [verweerder tegenvordering] te veroordelen om een bedrag van € 2.400,00 te betalen uit hoofde van onverschuldigde betaling.
5.16
[verweerder tegenvordering] maakt bezwaar tegen de wijziging van eis. Enerzijds omdat niet aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan, nu deze wijziging mondeling heeft plaatsgevonden. Volgens [verweerder tegenvordering] moet het opnemen hiervan in een pleitnota worden aangemerkt als mondelinge wijziging. [verweerder tegenvordering] maakt ook bezwaar omdat zij zich hier niet op heeft kunnen voorbereiden. Anderzijds voert [verweerder tegenvordering] aan dat de hoogte van de wijziging niet is onderbouwd. Door [eiser tegenvordering] is gesteld dat het slechts om een concretisering van zijn eerdere eis in reconventie gaat.
5.17
De kantonrechter oordeelt dat nu door de griffier aantekening is gehouden van de ter zitting uitgesproken wijziging van eis en deze ook is opgenomen in de uitgeschreven pleitaantekeningen van de gemachtigde van [eiser tegenvordering] , afdoende voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste. De kantonrechter volgt [eiser tegenvordering] niet in zijn standpunt dat de eis ter zitting slechts een nadere concretisering is van zijn eerder ingestelde voorwaardelijke eis in reconventie. [eiser tegenvordering] komt ter zitting met een concreet bedrag dat hij terugvordert van [verweerder tegenvordering] uit hoofde van onverschuldigde betaling. Met [verweerder tegenvordering] is de kantonrechter van oordeel dat – ondanks dat [eiser tegenvordering] deze vordering enigszins heeft toegelicht ter zitting – [verweerder tegenvordering] in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer wordt benadeeld door deze (late) eiswijziging. Niets had er aan in de weg gestaan dat [eiser tegenvordering] eerder dan ter zitting een wijziging van eis had ingediend waarbij een concrete berekening aan de hand van de eerder door [eiser tegenvordering] betaalde facturen was gevoegd. De kantonrechter staat de wijziging van eis dan ook niet toe. Overigens geldt dat [eiser tegenvordering] zijn tegenvordering ook onvoldoende heeft onderbouwd en dat deze ook daarom niet kan worden toegewezen. De enkele stelling dat een bedrag van € 3.600,00 wel redelijk is voor anderhalf jaar dienstverlening is in ieder geval onvoldoende om vast te stellen dat [eiser tegenvordering] het gevorderde bedrag onverschuldigd heeft betaald.
5.18
De initieel ingediende voorwaardelijke eis in reconventie acht de kantonrechter ook niet toewijsbaar. In reconventie kan niet worden beslist dat in conventie een bewijsopdracht moet volgen. De kantonrechter acht zich bovendien in conventie voldoende geïnformeerd om tot een eindoordeel te komen.
5.19
[eiser tegenvordering] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [verweerder tegenvordering] als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde € 339,00 ( ½ x 2 punten à € 339,00)
- nakosten € 135,00
------------------
Totaal: € 474,00

6.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.137,51 (inclusief de buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van 10,50% per jaar over de openstaande facturen telkens vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.440,30 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
de (voorwaardelijke) tegenvordering
6.4.
wijst de vorderingen van [eiser tegenvordering] af,
6.5.
veroordeelt [eiser tegenvordering] in de proceskosten van € 474,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser tegenvordering] ook de kosten van betekening betalen,
6.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.