ECLI:NL:RBZWB:2024:1248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
C/02/406582 / HA ZA 23-93 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldlening en de gevolgen van schuldoverneming in een civiele procedure

In deze civiele procedure vorderde [eiseres] B.V. van Friss Holding B.V. de terugbetaling van een geldlening van € 25.000,00, die op 25 september 2020 was verstrekt. De lening was bedoeld om een achterstand bij de Rabobank te dekken. [eiseres] stelde dat er geen termijn voor terugbetaling was afgesproken en dat Friss in verzuim was door niet terug te betalen na meerdere sommatiebrieven. Friss voerde verweer en stelde dat de terugbetaling pas moest plaatsvinden na volledige projectfinanciering. De rechtbank oordeelde dat Friss de lening moest terugbetalen, omdat er geen termijn was afgesproken en de lening opeisbaar was na de mededeling van [eiseres] tot opeising. De rechtbank verwierp het beroep van Friss op schuldoverneming, omdat dit niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank kende de wettelijke rente toe vanaf 23 december 2022 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.025,00. Friss werd ook veroordeeld in de proceskosten van € 2.535,22. Het vonnis werd uitgesproken op 21 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/406582 / HA ZA 23-93
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.I.A. Schuldink te Zwolle,
tegen
FRISS HOLDING B.V.,
te Prinsenbeek,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Friss,
advocaat: mr. H.K. Folkerts te Zundert.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 mei 2023;
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank besloten om vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is enig bestuurder en aandeelhouder van [eiseres] . De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en de vennootschap [B.V.] (hierna: [B.V.] ) zijn de bestuurders van Friss.
2.2.
In 2019 kreeg [eiseres] interesse in een duurzaam project van Friss. Partijen raakten vervolgens samen met twee andere partijen, waaronder RRE B.V. (hierna: RRE), in gesprek over een mogelijke samenwerking.
2.3.
Omdat Friss achterliep met de aflossing van een geldlening van de Rabobank en het beoogde project daardoor in gevaar kwam, hebben partijen op 25 september 2020 een mondelinge geldleningsovereenkomst gesloten. [eiseres] heeft op die dag een bedrag van € 25.000,00 aan Friss verstrekt door middel van een bankoverschrijving onder vermelding van
“Kortlopende lening t.b.v. debetstand Rabo-bank”(hierna: de geldlening)
.
2.4.
In de periode van eind december 2021 tot eind januari 2022 ontving [B.V.] via RRE in drie tranches een lening van € 200.000,00. Dit geld was bedoeld als werkkapitaal ten behoeve van (het project van) Friss.
2.5.
Bij e-mail van 17 februari 2021 heeft [naam 1] onder meer het volgende aan [naam 2] bericht (productie 7 dagvaarding):
‘(…)
Tevens voor het bedrag van 25K t.b.v. RABO-achterstand FRISS Holding was goedkeuring voor om dit bedrag terug te betalen aan [eiseres] B.V.
RRE zou het bedrag van 200K (minus inhoudingen) in gedeelten overgemaakt hebben naar jouw rekening bij de RABO-bank.
Kunnen bovenstaande bedragen overgemaakt worden of is het geld nog niet overgemaakt?
Hoor graag van je hoe de stand van zaken is.’
2.6.
Bij e-mail van 9 november 2022 is namens [eiseres] een sommatie aan Friss verstuurd, waarin zij verzoekt om terugbetaling van de geldlening van € 25.000,00 (productie 10 dagvaarding).
2.7.
Ook daarna zijn er namens [eiseres] nog diverse sommatiebrieven aan Friss verstuurd.

3.Het geschil

Standpunt [eiseres]
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. Friss te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 31 maart 2021;
b. Friss te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.025,00;
c. Friss te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de proceskosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] vindt dat Friss de geldlening direct moet terugbetalen. [eiseres] stelt dat zij op 17 februari 2021 aan Friss heeft medegedeeld dat zij tot opeising van de lening overgaat en daarna nog diverse keren een sommatiebrief aan Friss heeft gestuurd. Volgens [eiseres] zijn partijen geen termijn voor terugbetaling overeengekomen en moet Friss op grond van de wet de lening binnen zes weken na de mededeling tot opeising terugbetalen. Dit heeft zij niet gedaan. Dat partijen geen termijn voor terugbetaling zijn overeengekomen komt volgens [eiseres] ook omdat het een kortlopende lening was, die (snel) zou worden terugbetaald uit het kort daarna beschikbaar gestelde werkkapitaal van € 200.000,00.
Standpunt Friss
3.3.
Friss voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure. Friss voert aan dat de geldlening pas moest worden terugbetaald als de volledige projectfinanciering rond was. Het beschikbaar gestelde werkkapitaal betrof een eerste financiering voor het project en was uiteindelijk niet toereikend om de lening te voldoen. Friss verwijst verder naar een overeenkomst (productie 1 conclusie van antwoord) die [naam 2] als bestuurder van [B.V.] op 30 september 2021 heeft ondertekend. Zoals zij ter zitting toelichtte, is volgens Friss sprake van een geldige overeenkomst waaruit blijkt dat de geldlening van € 25.000,00 is overgenomen door de (nieuw) opgerichte vennootschap “Friss Exploitatie Sexbierum B.V.”
Wat beslist de rechtbank?
3.4.
De rechtbank beslist in dit vonnis dat Friss de geldlening van € 25.000,- aan [eiseres] moet terugbetalen, te vermeerderen met de (gewone) wettelijke rente en de kosten die [eiseres] vordert. Hierna licht de rechtbank toe hoe zij tot deze beslissing komt. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank daarbij voor zover nodig nader in.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert in deze procedure terugbetaling van de geldlening. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] een bedrag van € 25.000,00 aan Friss heeft geleend. Partijen zijn het er echter niet over eens of en wanneer de geldlening moet worden terugbetaald. Dat moet de rechtbank in deze zaak dus beoordelen.
De terugbetaling van de geldlening
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat Friss de geldlening aan [eiseres] moet terugbetalen en licht dit oordeel als volgt toe.
4.3.
Uit de stellingen van partijen volgt dat zij geen termijn voor terugbetaling van de geldlening zijn overeengekomen. Dat er andere afspraken zouden zijn gemaakt over het tijdstip van terugbetaling van de geldlening, heeft Friss niet (voldoende) gesteld of onderbouwd. Dit betekent dat Friss op grond van de wet de lening moet terugbetalen binnen zes weken nadat [eiseres] heeft medegedeeld tot opeising over te gaan (artikel 7:129e BW). De rechtbank stelt vast dat [eiseres] diverse sommatiebrieven heeft verstuurd en dat de genoemde termijn is verstreken, zodat de lening opeisbaar is.
4.4.
Aan het beroep van Friss op schuldoverneming gaat de rechtbank voorbij. Friss heeft dit (bevrijdende) verweer namelijk niet onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen. [eiseres] betwist immers gemotiveerd dat van schuldoverneming sprake is. Weliswaar verwijst Friss naar een overeenkomst waaruit de gestelde schuldoverneming zou volgen, maar dat is onvoldoende. Die overeenkomst is namelijk alleen door [naam 2] namens [B.V.] ondertekend en niet door de vier andere partijen die onder de overeenkomst vermeld staan (waaronder Friss Holding Sexbierum B.V. en [eiseres] ). Daaruit blijkt dus niet zonder meer dat er een overeenkomst tussen de betrokken partijen tot stand is gekomen. Dat ligt in lijn met de betwisting van [eiseres] . [eiseres] heeft namelijk ter zitting aangevoerd dat over de bedoelde overeenkomst slechts onderhandeld is, maar dat er vooraf voorwaarden zijn gesteld die niet zijn vervuld. Friss is bovendien ook niet ingegaan op de eisen die de wet aan schuldoverneming stelt (artikel 6:155 BW). Kortom, dit verweer van Friss faalt.
De wettelijke rente
4.5.
[eiseres] vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke handelsrente. De gevorderde handelsrente is niet toewijsbaar, omdat geen sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Daarvoor is namelijk in dit geval vereist dat de geldleningsovereenkomst “om baat” is gesloten. [1] Ter zitting heeft [eiseres] aangegeven dat niet is afgesproken dat er contractuele rente over de geldlening moest worden betaald. Dit betekent dat de geldleningsovereenkomst niet om baat is gesloten en dus niet als handelsovereenkomst kwalificeert.
4.6.
De rechtbank zal in plaats van de wettelijke handelsrente de wettelijke rente toewijzen (artikel 6:119 BW). [eiseres] vordert rente vanaf 31 maart 2021. Hoewel door Friss niet is betwist dat zij op 17 februari 2021 voor het eerst door [eiseres] is aangemaand, moet de rechtbank zelf nagaan wanneer het verzuim van Friss is ingetreden. De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van 17 februari 2021 (zie 2.5.) geen mededeling tot opeising van de geldlening bevat. De eerstvolgende e-mail die daarna is gestuurd dateert van 9 november 2022. Deze e-mail bevat wel een dergelijke mededeling. De rechtbank zal dan ook de wettelijke rente toewijzen vanaf 23 december 2022. Vanaf dat moment is de geldlening opeisbaar geworden en is Friss in verzuim.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
[eiseres] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Anders dan Friss betoogt, is aan de wettelijke eisen voor een vergoeding van deze kosten voldaan. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De rechtbank zal daarom de vordering van € 1.025,00 toewijzen.
De proceskosten
4.8.
Friss is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
109,22
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal
2.535,22
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Friss om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 23 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Friss om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.025,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt Friss in de proceskosten van € 2.535,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Friss niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt Friss tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Vlieger en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.

Voetnoten

1.Zie conclusie [naam 3] van 18 mei 2018, ECLI:NL:PHR:2018:513.