In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 28 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 433.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 315.000 zou moeten zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet is verschenen op de zitting, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van de belanghebbende in overweging genomen, waaronder de vergelijking van de woning met referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 433.000 correct was, en dat de referentiewoningen niet voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 415.000, en het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslag OZB verlaagd moeten worden. De heffingsambtenaar is ook verplicht om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten, aangezien de belanghebbende geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.