In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema, had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 13 km per uur te hard op de N57 Serooskerkseweg op 22 juni 2022. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. C. de Meer.
De gemachtigde voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, omdat de officier van justitie de betrokkene niet had gehoord, maar enkel de mogelijkheid had geboden om schriftelijk het beroep aan te vullen. De kantonrechter oordeelde dat deze gang van zaken in strijd was met de wet, maar dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en de foto in het dossier. De kantonrechter verwierp het verzoek om de boete te matigen met 25% en verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, terwijl het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures, maar bevestigt ook dat de vaststelling van de gedraging voldoende was onderbouwd. De kantonrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, aangezien de inleidende boetebeschikking in stand bleef.