ECLI:NL:RBZWB:2024:1293
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de daaruit voortvloeiende aanslagen
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 november 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 269.000 per 1 januari 2021. Tegelijkertijd werd aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd, evenals de aanslag watersysteemheffing gebouwd van het waterschap Brabantse Delta. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 behandeld, waarbij de plaatsvervangend gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft geconstateerd dat de termijn voor het doen van uitspraak langer heeft geduurd dan gebruikelijk, maar heeft dit gecommuniceerd aan de partijen. Belanghebbende, eigenaar van de woning, betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze maximaal € 222.000 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde van € 269.000.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende niet slaagt. De waarde van de woning is vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de heffingsambtenaar een taxatiematrix heeft gebruikt die op 21 december 2023 door [taxateur] is opgemaakt. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.