In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezamenlijk gezag over een minderjarig kind. De man, vertegenwoordigd door mr. I. de Dobbelaere-Woets, en de vrouw, vertegenwoordigd door mr. F.J.I. van den Branden, hebben gezamenlijk verzocht om het ouderlijk gezag over hun kind, geboren op [geboortedag] 2021. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd over het verzoek.
De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 23 maart 2023, partijen verwezen naar (jeugd)hulpverlening. Echter, na ontvangst van een e-mail van Kind in Scheiding Zeeland, waarin werd aangegeven dat de zaak oneigenlijk was verwezen, heeft de rechtbank besloten de beslissing op het verzoek aan te houden. De vrouw heeft vervolgens aangegeven niet langer verweer te voeren tegen het verzoek van de man om gezamenlijk gezag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende informatie beschikbaar is om een beslissing te nemen. Aangezien partijen overeenstemming hebben bereikt en er geen belangen van het kind zijn die zich tegen toewijzing verzetten, heeft de rechtbank het verzoek van de man toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct effect heeft zonder dat een hoger beroep hoeft te worden afgewacht.
De rechtbank heeft bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kind, en deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Van Ginneke.