ECLI:NL:RBZWB:2024:1329

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/02/411718 / FA RK 23-3280
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen, kinderrechter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling in afwachting van contactherstel tussen moeder en minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F. Pool, verzocht om een omgangsregeling waarbij zij en haar kind, geboren in 2014, om de twee weken gedurende twee uur contact met elkaar zouden hebben. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, voerde verweer en vroeg om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 10 januari 2024, waarbij de moeder, de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag van de moeder in 2017 was beëindigd en dat de GI sindsdien als voogd fungeert. De rechtbank oordeelde dat er momenteel onvoldoende basis is voor een omgangsregeling, gezien de emotionele en sociale ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over de omgangsregeling aan te houden tot 18 juni 2024, om de betrokken partijen de gelegenheid te geven om gesprekken te voeren over contactherstel. Tevens is een informatieregeling toegewezen, waarbij de pleegouders de moeder schriftelijk op de hoogte moeten houden van belangrijke zaken met betrekking tot het kind.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/411718 / FA RK 23-3280
datum uitspraak: 20 februari 2024
beschikking betreffende vaststelling van een omgangsregeling
in de zaak van
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] , advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
tegen
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[de pleegouders] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna te noemen: de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 4 juli 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het e-mailbericht van de GI van 21 november 2023;
- het op 3 januari 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen.
1.2
Het verzoek is behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen mr. Pool als advocaat van de moeder, twee medewerksters namens de GI en de pleegouders. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2. De feiten
2.1
Het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] is beëindigd bij beschikking van 10 augustus 2017 van de rechtbank Gelderland. De GI is bij die beschikking benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont bij de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. te bepalen dat [minderjarige] en de moeder een keer in de twee weken voor de duur van twee uur recht hebben op omgang met elkaar, waarbij de omgang wordt opgebouwd zoals opgenomen in het opbouwschema van het verzoekschrift onder punt 21, dan wel een omgangsregeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. vast te stellen dat de moeder eens per drie maanden door de pleegouders op deugdelijke wijze schriftelijk wordt geïnformeerd over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] , en met name betreffende diens (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school en, tevens door de pleegouders digitale foto’s van [minderjarige] over worden gelegd.
Subsidiair:
III. de zaak aan te houden en een onderzoek door de Raad te gelasten naar welke mogelijkheden er zijn voor omgang tussen de moeder (en haar man) en [minderjarige] en op welke wijze aan deze omgangsregeling het beste inhoud kan worden gegeven.
3.2
De GI voert verweer tegen het verzoek van de moeder en verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat er al lange tijd geen omgang heeft plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige] wegens voor de moeder onbekende reden. In 2018 was er sprake van omgang tussen de moeder en [minderjarige] gedurende een keer per zes weken. Later is dit afgeschaald naar een keer per tien weken en vervolgens naar een keer per jaar. Er is een aantal jaar ook geen vaste jeugdzorgwerker betrokken geweest en er is onvoldoende gewerkt aan omgang tussen de moeder en [minderjarige] . Volgens de moeder sluit de verzochte opbouwregeling ten aanzien van de omgang aan bij de behoefte van [minderjarige] . Zo vindt volgens het door de moeder beschreven opbouwschema het eerste fysieke contact plaats na tien maanden. De moeder heeft al jaren weinig zicht op [minderjarige] , maar zij wil haar focus leggen op het heden. De moeder acht het noodzakelijk dat er duidelijkheid ontstaat over het tempo om toe te werken naar omgang. Zij heeft zelf ook verantwoordelijkheid en er dient duidelijkheid te komen over wat zij nodig heeft. Hulp om tips te krijgen voor bij een fysiek contact behoort tot de mogelijkheden. Er dient wederzijds vertrouwen en transparantie te zijn en daarbij is duidelijkheid van belang. De moeder heeft de bereidheid om mee te werken aan een opbouwregeling tot omgang met [minderjarige] , maar onduidelijk is of alle gesprekken met de hulpverlening fysiek dienen plaats te vinden. Ten aanzien van de informatieregeling wordt het verweer van de GI gevolgd, te weten dat er al sprake is van informatievoorziening. Het is goed om vaste momenten af te spreken, bijvoorbeeld ieder eerste dag van ieder kwartaal.
4.2
Door de GI is naar voren gebracht dat [minderjarige] goede stappen maakt, maar met momenten gaat het niet goed met haar. Op dit moment gaat het door alle wisselingen met haar niet goed op school. In 2021 is er voor het laatst fysiek contact geweest tussen de GI en de moeder. De eerste stap tot contactherstel is dat de moeder kaarten en foto’s stuurt naar [minderjarige] en bezien kan worden hoe zij hierop reageert. Voorafgaand aan voornoemde stap dienen er gesprekken gevoerd te worden met de GI, de moeder en de pleegouders. Het voeren van gesprekken lijkt moeilijk voor de moeder door de afstand, maar deze gesprekken zijn bedoeld om uiteindelijk toe te werken naar contact. Voorkeur van de GI is om die gesprekken in de woonomgeving van [minderjarige] te hebben. Er is onvoldoende vertrouwen in de bereidheid van de moeder. Het is moeilijk hulpverlening op afstand in te zetten. De moeder wenst voorts geen hulpverlening, omdat zij in de veronderstelling is dat er niets met haar aan de hand is. De verantwoordelijkheid ligt bij de moeder om afspraken tot het voeren van gesprekken na te komen. De moeder wil niet in gesprek met de pleegouders. Een aanhouding van de beslissing heeft niet de voorkeur van de GI. Voor wat de GI betreft is het akkoord met de informatieregeling, zoals verzocht. De moeder krijgt nu al per e-mail, brief en Whatsapp informatie. Het is welkom als daaraan een dag en tijd wordt gekoppeld. Dat verzoek mag dan ook worden toegewezen.
4.3
Door de medewerkster van de Raad is geadviseerd om op dit moment geen omgangsregeling vast te leggen, omdat dit nu niet in het belang van [minderjarige] is. Alle partijen hebben de wil om te werken aan contact tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder wil contact met [minderjarige] , maar dit lukt niet. Door de GI is gewerkt aan het bewerkstelligen van contact tussen de moeder en [minderjarige] onder voorwaarden welke door de Raad wordt ondersteund. De regie dient bij de GI te blijven, omdat het belang van [minderjarige] vooropgesteld dient te worden. De moeder dient de gemaakte afspraken in het kader van een omgangsregeling na te komen. [minderjarige] mag inderdaad niet worden teleurgesteld. Er lijkt sprake te zijn van onmacht aan de zijde van de moeder. Daarnaast dient de moeder geholpen te worden om tot gesprekken te komen, zoals naar de pleegmoeder toe gaan voor een afspraak. Verder dient onderzocht te worden of andere hulpverlening noodzakelijk is. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij de moeder. Aanhouding van het verzoek van de moeder zorgt voor een stip aan de horizon. Daarom is het advies op dit moment om de beslissing over het verzoek aan te houden om over zes maanden te bekijken wat de stand van zaken dan is. In de komende periode krijgt de moeder dan de gelegenheid om te laten zien wat haar mogelijkheden zijn om te komen tot een reëel herstel van het contact. Er is geen noodzaak voor een raadsonderzoek. Bij de GI is voldoende kennis en expertise om een omgangsregeling tot stand te brengen. Wel moet de GI zich actiever opstellen en zo nodig zelfs op huisbezoek bij de moeder te gaan. Het verzoek ten aanzien van de informatieregeling kan, gezien de instemming van de GI en de pleegouders, worden toegewezen.
4.4
Door de pleegouders is aangegeven dat het op zich wel goed gaat met [minderjarige] . De zaken om haar heen vragen veel aandacht. Zij is erg actief met sporten, zoals paardrijden en judo. [minderjarige] heeft veel afspraken met de hulpverlening, onder meer rondom haar school. [minderjarige] is op de hoogte dat de pleegouders haar pleegouders zijn. [minderjarige] heeft foto’s van haar biologische ouders op haar slaapkamer. Zij heeft een band met haar vader. Zij ziet hem eens in de acht weken. Ook de moeder heeft haar aandacht. Zo heeft zij om een recente foto van de moeder gevraagd. Aan [minderjarige] is door de pleegouders verteld dat er gesprekken worden gevoerd om te werken aan contact tussen haar en de moeder. De pleegouders denken dat [minderjarige] toe is om een kaart van de moeder te ontvangen. Van belang is dat indien er fysieke contacten zijn tussen de moeder en [minderjarige] , dat de moeder de afspraken nakomt. [minderjarige] mag niet worden teleurgesteld. De pleegouders hebben de bereidheid om met de moeder te spreken over een omgangsregeling. De pleegouders achten een aanhouding van het verzoek niet in het belang van [minderjarige] , omdat er nu duidelijkheid dient te komen. Er is veel hulpverlening ingezet en [minderjarige] ziet steeds nieuwe gezichten. De pleegouders verstrekken al informatie aan de moeder. Op zich is er geen bezwaar tegen om dat een keer per kwartaal te doen.
4.5
De rechtbank overweegt als volgt.
4.6
Het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] is gebaseerd op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 1:377a, eerste lid, van het BW is bepaald dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met het kind. Op grond van het tweede lid van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang volgens het derde lid van voornoemd artikel slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
d. indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.7
Het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een informatieregeling is gebaseerd op artikel 1:377b van het BW. Op grond van artikel 1:377b, eerste lid, van het BW is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan de rechter indien het belang van het kind zulks vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft. Volgens het derde lid van voornoemd artikel is artikel 377e BW van overeenkomstige toepassing.
4.8
Uit de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken is voor de rechtbank voldoende vast komen te staan dat de GI eerder een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] heeft vastgesteld welke inmiddels is geschorst, omdat de moeder onvoldoende in staat is gebleken de gemaakte afspraken na te komen. [minderjarige] werd belast met persoonlijke problematiek van de moeder. De GI merkte dat de omgang niet in het belang was van de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder is in het verleden onvoldoende in staat gebleken de belangen van [minderjarige] voorop te stellen ten opzichte van haar eigen belangen. Tevens was er tussen de moeder en de GI en de pleegouders geen fijne samenwerking, wat maakte dat er onvoldoende emotionele toestemming van de moeder was richting [minderjarige] voor haar verblijf binnen het perspectief biedend pleeggezin van de pleegouders. Mede hierdoor is haar verblijfadres nog steeds geheim. In 2021 zijn de mogelijkheden van contactherstel onderzocht. [minderjarige] is een beschadigd meisje. Zij is gebaat bij trauma sensitieve aanpak. De GI is zich ervan bewust dat de moeder in de afgelopen jaren weinig betrokken is geweest in het contact met [minderjarige] , wat maakt dat de GI onvoldoende kan inschatten wat in dit verband de behoeften van [minderjarige] zijn. Hierover dient er tussen de GI, de moeder en de pleegouders een gesprek plaats te vinden zodat gewerkt kan worden aan contactherstel, maar dit stagneert omdat de moeder onvoldoende meewerkt aan het maken van een afspraak in de woonomgeving van [minderjarige] . De pleegouders willen ook met de moeder hierover in gesprek. Een dergelijk gesprek heeft in 2021 slechts eenmaal fysiek plaatsgevonden bij Sterk Huis. Daarna heeft eenmaal via MS Teams een gesprek plaatsgevonden, dat door de moeder vroegtijdig is beëindigd, omdat zij wilde dat eerst over een fysiek contact zou worden besproken. De GI vindt het belangrijk om de veiligheid in te schatten, afspraken met de moeder en haar partner te maken en de moeder verder inhoudelijk te informeren over wat [minderjarige] nodig heeft in het contact met de moeder en wat hiervoor een passende opbouw is. Verder is het belangrijk dat de moeder emotionele toestemming kan geven richting [minderjarige] voor haar verblijf bij de pleegouders. De pleegouders dienen betrokken te zijn in de aanloopgesprekken met de moeder om een inschatting te maken van de dynamiek van de afspraken. De verdere samenwerking verloopt moeizaam.
4.9
Bij de mondelinge behandeling is met alle betrokkenen gesproken over de wijze waarop iedereen actief kan meewerken aan het vlot trekken van de situatie. De rechtbank volgt in dit verband, ondanks de oppositie van de GI en de pleegouders, het advies van de Raad om een beslissing over deze zaak voor zes maanden aan te houden. Aldus krijgen de moeder, de GI en de pleegouders de gelegenheid om gesprekken met elkaar te voeren waarbij bekeken kan worden hoe de moeder omgang met [minderjarige] kan krijgen. Daarbij is ook besproken dat de GI huisbezoeken bij de moeder gaat afleggen en ook dat de moeder zelf gesprekken gaat voeren op een door de GI te bepalen locatie. Wellicht kan in de komende periode ook een begin worden gemaakt met het sturen van kaarten door de moeder aan [minderjarige] . Bij dit alles wordt een flexibele houding van iedereen verwacht.
4.1
De rechtbank zal de beslissing op het verzoek van de moeder dan ook voor zes maanden aanhouden tot na te noemen pro forma datum. Zij verwacht dat de GI, de (advocaat van de) moeder en de pleegouders haar voor die datum zullen informeren omtrent het verloop van de gesprekken en het toewerken naar contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . Voorts wordt aan hen verzocht om daarbij aan te geven of zij een nadere mondelinge behandeling van het verzoek betreffende de omgang wensen of dat zij instemmen met een verdere schriftelijke afdoening.
4.11
Bij de mondelinge behandeling hebben de GI en de pleegouders verklaard dat het verzoek ten aanzien van de verzochte informatieregeling kan worden toegewezen. Van informatieverstrekking is nu al sprake, aldus de GI en de pleegouders. De Raad adviseert om dit verzoek toe te wijzen. De rechtbank zal dat verzoek daarom als na te melden toewijzen. Deze toewijzing houdt in dat de pleegouders, al dan niet door tussenkomst van de GI, gehouden zijn om in de eerste week van een kwartaal de moeder op deugdelijke wijze schriftelijk (e-mail) te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] , en met name betreffende diens (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school en met bijvoeging van digitale foto’s van haar.
4.12
Dit betekent dat als volgt wordt beslist. De rechtbank behoudt zich ten aanzien van het restverzoek iedere verdere beslissing voor.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de moeder in de eerste week van ieder kwartaal door de pleegouders, al dan niet door tussenkomst van de GI, op deugdelijke wijze schriftelijk (e-mail) wordt geïnformeerd over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] , en met name betreffende diens (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school en met bijvoeging van digitale foto’s van haar, met afwijzing van wat in dit verband meer of anders is verzocht;
5.2
houdt aan de beslissing op het verzoek van de moeder met betrekking tot de omgangsregeling tot
dinsdag 18 juni 2024 PRO FORMA, in afwachting van nader bericht van partijen zoals overwogen in 4.10 en behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Can, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.