ECLI:NL:RBZWB:2024:1350
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Kort geding
- M. Mulders
- Rechtspraak.nl
Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen erfgenamen
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde was gelegd op de rekening van eiser bij ING Bank N.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M.A. Lensen, vorderde de opheffing van het beslag, stellende dat het beslag ondeugdelijk was en dat er geen spoedeisend belang was. Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M. Boiten, voerde verweer en stelde dat eiser geen belang had bij opheffing omdat het beslag al was beperkt tot € 35.000,00.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de nalatenschap van haar moeder beneficiair had aanvaard en dat er een testament was waarin eiser tot enig erfgenaam was benoemd. Gedaagde had een legaat van vijftig procent van de nalatenschap gekregen. De rechtbank oordeelde dat het beslag nietig was omdat niet was gebleken dat de dagvaarding in de bodemprocedure aan ING Bank N.V. was betekend. Gedaagde had echter stukken overgelegd waaruit bleek dat de dagvaarding wel degelijk was betekend.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van gedaagde summierlijk ondeugdelijk was, omdat de stellingen van gedaagde onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat het belang van eiser bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van gedaagde om het beslag te handhaven. De voorzieningenrechter heeft daarom het beslag opgeheven en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.