ECLI:NL:RBZWB:2024:1367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418739 / JE RK 24-186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een ongeboren kind in het kader van verslavingsproblematiek van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, te weten bij de opa moederszijde, voor de duur van negen maanden. De moeder, die zwanger is van het ongeboren kind, heeft ingestemd met het verzoek, maar heeft ook haar zorgen geuit over de termijn van de uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van het ongeboren kind, vooral door de verslavingsproblematiek van de moeder. De moeder is verslaafd aan cocaïne en heroïne, wat een onveilige situatie creëert voor het ongeboren kind. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van het ongeboren kind is om deze als reeds geboren aan te merken, zodat de nodige beschermende maatregelen kunnen worden getroffen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en de uithuisplaatsing voor negen maanden goedgekeurd, met de mogelijkheid voor de moeder om te werken aan haar verslavingsproblematiek en de zorg voor haar kind.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat de veiligheid en ontwikkeling van het ongeboren kind voorop staan en dat er geen risico's genomen mogen worden met betrekking tot de opvoeding en verzorging van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/418739 / JE RK 24-186 (ondertoezichtstelling)
C/02/419376 / JE RK 24-313 (uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 20 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[het ongeboren kind],
hierna te noemen: het ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] , verblijvende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann.
De kinderrechter merkt als informant aan:
  • de gecertificeerde instelling
  • de heer [naam 1] , opa moederszijde.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 1 februari 2024;
  • het aanvullende verzoekschrift van de Raad, binnengekomen bij de rechtbank op 16 februari 2024, met als bijlage het rapport van de Raad van 14 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • de heer [naam 1] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger van het ongeboren kind. De verwachte bevallingsdatum is [datum] 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van het ongeboren kind in een netwerkpleeggezin, te weten bij de heer [naam 1] , voor de duur van negen maanden. Daarbij verzoekt de Raad om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Namens de Raad is ter onderbouwing van de verzoeken het volgende aangevoerd.
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van het ongeboren kind, omdat de moeder door haar verslavingsproblematiek (van in ieder geval cocaïne en heroïne) een onveilige situatie heeft gecreëerd voor het ongeboren kind om in op te groeien. Het ongeboren kind is nog voordat zij is geboren belast met verslavingsproblematiek en de mogelijke gevolgen hiervan op zowel korte als lange termijn. De moeder is op dit moment bereid, maar onvoldoende in staat, onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat zij dermate verslaafd is dat intensieve, langdurige behandeling nodig zal zijn om deze problematiek aan te pakken. Ondertussen acht de Raad de moeder niet capabel om de zorg en veiligheid van het ongeboren kind te waarborgen, gezien de moeder door haar gebruik onbetrouwbaar is in daad en woord. De Raad verzoekt het ongeboren kind als reeds geboren aan te merken. De Raad acht een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar passend, omdat langdurige hulpverlening voor de moeder noodzakelijk zal zijn. Tevens zal gedurende de ondertoezichtstelling gekeken worden wat de rol van de biologische vader van het kindje kan zijn.
Een machtiging uithuisplaatsing is na de geboorte noodzakelijk, omdat gebleken is dat de moeder door haar verslaving niet volledig betrouwbaar is in het nakomen van afspraken, het tijdig aangeven dat zij hulp nodig heeft en zelfs bewust ervoor heeft gekozen hulpverlening te ontlopen om drugs te kunnen gebruiken. De moeder toont door haar gedrag bij herhaling dat zij zelfstandig geen veilige plek kan bieden voor het ongeboren kind om in op te groeien zolang zij verslaafd is. Voor de duur van de uithuisplaatsing binnen het informeel netwerkpleeggezin, bij opa moederszijde, adviseert de Raad een periode van negen maanden, omdat de moeder in deze periode behandeling kan volgen en kan werken aan het stabiliseren van haar leven. Gelet op de hardnekkigheid van de verslaving is niet de verwachting dat zij binnen een kortere periode in staat zal zijn de zorg voor het ongeboren kindje op zich te nemen.

5.Het standpunt van de belanghebbende

5.1.
Door en namens de moeder is op de mondelinge behandeling verklaard dat zij het eens is met het verzoek tot een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder geeft aan dat het kindje [naam 2] zal gaan heten. Zij erkent dat zij geen goede dingen heeft gedaan, maar zij heeft niet altijd de goede hulp gekregen, wanneer zij daarom vroeg. Die hulp is haar nu aangeboden en zij zal ambulant worden behandeld. Volgens haar staat niet vast dat [naam 2] na de geboorte nadelige gevolgen zal ondervinden van de drugsverslaving. De moeder vindt een termijn van negen maanden voor de uithuisplaatsing lang.

6.Het standpunt van de informanten

6.1.
De netwerkpleegouder, de heer [naam 1], heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij dag en nacht de verantwoordelijkheid zal nemen voor het kindje. Hij vindt het ook belangrijk dat de moeder binding krijgt met het kindje. In samenspraak met de GI kan dit de juiste vorm krijgen. Hij is zich ervan bewust dat, indien de moeder een terugval in haar drugsverslaving krijgt, hij dit direct dient te melden en hij zal dit dan ook doen. De veiligheid van het kindje is gewaarborgd.
6.2.
De vertegenwoordiger van de GI heeft op de mondelinge behandeling de moeder en de heer [naam 1] gecomplimenteerd. Zij constateert dat door de zorgen die er zijn over het ongeboren kind er nabijheid is gekomen tussen de moeder en haar vader. Er zijn veiligheidsafspraken gemaakt met de heer [naam 1]. Alle betrokkenen zijn daar goed van doordrongen, want het gaat hier om een zeer kwetsbaar, nu nog ongeboren, kind. Het vrijwillig kader is in deze situatie ontoereikend, zodat deze maatregelen nodig zijn om te zorgen dat het kindje goed terecht gaat komen. De GI beschikt over de mogelijkheden om de benodigde hulpverlening direct in te zetten en zij roept de moeder en de heer [naam 1] op om daarvan gebruik te maken. Terugval bij een verslaving is mogelijk, maar er is nu een vangnet beschikbaar. Er is al zicht op een (vaste) jeugdbeschermer die de ondertoezichtstelling gaat uitvoeren.

7.De beoordeling

7.1.
In artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een kind reeds als geboren wordt aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert. Derhalve kan een ongeboren kind, indien tevens aan de voorwaarden van artikel 1:255 en 1:265b lid 2 BW is voldaan, onder toezicht worden gesteld van een GI en - zodra het is geboren - uit huis worden geplaatst.
7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
7.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de Raad de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7.4.
De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van het nu nog ongeboren kind is dat zij al als geboren wordt aangemerkt.
7.5.
Uit de overgelegde stukken en de bespreking op de mondelinge behandeling blijkt dat er ernstige zorgen zijn over het nu nog ongeboren kind. Door toedoen van moeders verslaving en haar onvermogen hier weerstand aan te bieden heeft het kind op dit moment geen eerlijke kans om veilig, gezond en beschermd op te groeien. Er is recent nog sprake geweest van een terugval en ook daaruit blijkt dat de moeder geen realistisch beeld heeft over haar verslaving in verhouding tot haar rol als moeder. Zij is niet in staat gebleken haar woorden om te zetten in daden. Verder komt met de aanstaande geboorte veel op de moeder af en is het onvoorspelbaar hoe zij daarop zal reageren in relatie tot haar drugsverslaving. De verwachting is dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het ongeboren kind binnen een voor dit kind aanvaardbare termijn weer zelf zal kunnen dragen. De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom het ongeboren kind onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
7.6.
De doelen binnen de ondertoezichtstelling omvatten onder meer dat de moeder wordt behandeld voor haar verslavingsproblematiek. Daarbij kan ook sprake zijn van een behandeling voor de verwerking van trauma uit haar verleden. De moeder is langere periode clean, waarbij zij aantoont niet langer te gebruiken en te beschikken over gezonde copingstrategieën. Het kind groeit op in een stabiele, veilige en gezonde omgeving. Het kind en de moeder hebben contact onder toezicht en ontvangen begeleiding van de hulpverlening, waarbij de mate en frequentie van het contact mede wordt bepaald door een externe partij. Tot slot heeft de moeder zicht op hereniging met het ongeboren kind wanneer zij een gezonde, stabiele en veilige omgeving kan bieden om in op te groeien.
7.7.
Aangezien het voorgaande nog niet aan de orde is, is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van het nu nog ongeboren kind - met ingang van de dag van de geboorte - noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter is zich er van bewust dat een uithuisplaatsing een zeer ingrijpende maatregel is, maar het belang van de veiligheid en de ontwikkeling van het nog ongeboren kind staat hierbij voorop. Een pasgeborene is volledig afhankelijk van zijn opvoeder(s). Dienaangaande mogen geen risico’s genomen worden. De moeder is vanwege haar verslavingsproblematiek (nog) niet in staat om de opvoeding en verzorging van het ongeboren kind zelfstandig te dragen en haar veiligheid te waarborgen. Gebleken is dat moeder door haar verslaving niet volledig betrouwbaar is in het nakomen van afspraken, tijdig aangeven dat zij hulp nodig heeft en zelfs bewust ervoor kiest hulpverlening te ontlopen om drugs te kunnen gebruiken. De heer [naam 1] heeft zich in het screeningsgesprek met de Raad alsook op de mondelinge behandeling bereid verklaard zich te zullen houden aan veiligheidsafspraken gericht op het welzijn van zijn nog ongeboren kleinkind. Bij plaatsing in het informele netwerk kan ook de hechting en moeder-kind relatie vorm worden gegeven.
7.8.
De kinderrechter acht de verzochte termijn van negen maanden voor de machtiging tot uithuisplaatsing passend. Evenals de Raad verwacht de kinderrechter, gelet op de duur en hardnekkigheid van de verslaving van de moeder, niet dat zij eerder dan negen maanden na de geboorte in staat zal zijn de zorg voor haar kindje volledig op zich te nemen. Deze termijn geeft bovendien de mogelijkheid om toe te werken naar zelfstandig ouderschap van de moeder en daaraan gekoppeld een gefaseerde afbouw. Indien de moeder een terugval in haar drugsgebruik zal hebben, is echter ook de opvang van het kindje gewaarborgd.
7.9.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
7.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
merkt het ongeboren kind aan als al geboren;
8.2.
stelt het ongeboren kind onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 20 februari 2024 tot 20 februari 2025;
8.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van het nog ongeboren kind in een netwerkpleeggezin, te weten bij de heer [naam 1] (opa moederszijde), voor de duur van negen maanden, met ingang van de dag van de geboorte van het nu nog ongeboren kind, dus in ieder geval tot 20 november 2024;
8.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024 door mr. Struijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Tillie als griffier, en op schrift gesteld op 27 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.