ECLI:NL:RBZWB:2024:138

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22/1237
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om teruggaaf van omzetbelasting na verbouwing van een locatie met niet-aannemelijk gemaakte belaste prestaties

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar en de teruggaafbeschikking van de inspecteur van 4 februari 2022 beoordeeld. Belanghebbende had over het derde kwartaal van 2017 een bedrag van € 1.595 aan omzetbelasting voldaan en verzocht om een aanvullende teruggaaf. De inspecteur verklaarde het bezwaar gegrond en wees een gedeeltelijke teruggaaf toe, maar belanghebbende ging in beroep tegen deze beslissing.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij btw-belaste prestaties verrichtte aan de bibliotheek, de stadswinkel, de muziekschool en het buurthuis op het moment van de ingebruikname van de ruimten. De rechtbank concludeert dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat belanghebbende niet kan aantonen dat de inspecteur toezeggingen heeft gedaan die haar recht gaven op een grotere teruggaaf.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar, omdat de inspecteur al een teruggaaf had verleend. Het beroep wordt voor het overige ongegrond verklaard, wat betekent dat belanghebbende geen aanvullende teruggaaf van omzetbelasting ontvangt en ook geen vergoeding van proceskosten krijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1237

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar en de teruggaafbeschikking van de inspecteur van 4 februari 2022.
1.2.
Belanghebbende heeft over het derde kwartaal 2017 een bedrag van € 1.595 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. Tegen de voldoening op aangifte heeft zij bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij om een aanvullende teruggaaf gevraagd. De inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard en het verzoek om aanvullende teruggaaf gedeeltelijk toegewezen en daarbij een te ontvangen bedrag aan belastingrente vastgesteld. Hiertegen heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld. De inspecteur heeft ingestemd met prorogatie voor zover het beroep betrekking heeft op de beschikking waarbij de aanvullende teruggaaf gedeeltelijk is toegewezen.
1.1.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en mr. [inspecteur 4] . Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De gemachtigde is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 oktober 2023 naar het [adres] , [postcode] [plaats 2] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Aangezien uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekende brief op 12 oktober 2023 op dit adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs is aan de gedingstukken toegevoegd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een (aanvullende) teruggaaf omzetbelasting. In het bijzonder beoordeelt zij of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij btw-belaste prestaties verrichtte aan de bibliotheek, de stadswinkel, de muziekschool en het buurthuis op het tijdstip waarop zij aan deze instellingen ruimten ging verhuren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een (aanvullende) teruggaaf omzetbelasting omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij de ingebruikname van de ruimten die zij verhuurde aan de bibliotheek, de stadswinkel, de muziekschool en het buurthuis, btw-belaste prestaties verrichtte. Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op een grotere teruggaaf dan reeds aan belanghebbende is toegekend bij uitspraak op bezwaar. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

[complex]
4. Belanghebbende is opgericht op [datum] 2015 met als doel de bouw en de ontwikkeling van het [complex] te [plaats 3] , een voormalig [locatie] . Na de verbouwing van het [locatie] bevinden zich in dit gebouw onder meer een aantal woningen, een bibliotheek, een stadswinkel, een muziekschool, een buurthuis, een kinderdagverblijf en horeca. Tevens zijn op het terrein van het complex nieuwe seniorenwoningen gebouwd. Belanghebbende is ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1965 (Wet OB).
4.1.
Op 20 november 2015 heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten met de gemeente Tilburg. In deze overeenkomst is overeengekomen dat partijen (belanghebbende als verhuurder en de gemeente als huurder) met betrekking tot een deel van het verbouwde [locatie] een huurovereenkomst (casco-plus-verhuur) zullen aangaan voor 30 jaar. Op 21 juli 2016 heeft belanghebbende die huurovereenkomst (casco-plus-verhuur) gesloten met de gemeente Tilburg, die zal ingaan op het moment waarop de verbouwings- en renovatiewerkzaamheden door belanghebbende zijn afgerond. In de overeenkomst staat dat over de huur (€ 175.000 per jaar) geen omzetbelasting wordt berekend. Overeengekomen wordt dat de gemeente de ruimten in het verbouwde [locatie] zal onderverhuren aan de bibliotheek, de stadswinkel en het buurthuis.
4.2.
Op 1 juli 2017 is het verbouwde [locatie] in gebruik genomen door onder meer de stadswinkel, het buurthuis en de bibliotheek.
4.3.
Belanghebbende heeft op 26 januari 2018 samen met [b.v.] een nieuwe overeenkomst met de gemeente Tilburg ondertekend, een zogenaamde Service Level Agreement (SLA), met betrekking tot de stadswinkel. De daarin vermelde ingangsdatum is 1 juli 2017. In artikel 1.4.2. van deze overeenkomst is vermeld:
“ [complex] is van mening dat het gebruik als overeengekomen niet kwalificeert als (van BTW vrijgestelde) verhuur van onroerend goed. Derhalve is over de gebruiksvergoeding BTW verschuldigd.”
4.4.
Op 14 maart 2018 en op 27 maart 2018 heeft belanghebbende samen met [b.v.] vergelijkbare SLA’s ondertekend met respectievelijk [het buurthuis] en de bibliotheek (de bibliotheek). De ingangsdatum is 1 juli 2017. In de artikelen 1.4.2 en 1.4.3. van deze overeenkomsten is onder meer het volgende vermeld:
“ [complex] is van mening dat het gebruik als overeengekomen niet kwalificeert als (van BTW vrijgestelde) verhuur van onroerend goed. Derhalve is over de gebruiksvergoeding BTW verschuldigd. (…) Mocht later vast komen te staan dat het gebruik als overeengekomen toch kwalificeert als verhuur van onroerend goed, dan wordt bij deze, voor zover mogelijk, vanaf de ingangsdatum van deze overeenkomst (…) geopteerd voor BTW belaste verhuur zoals bedoeld in artikel 11 lid 1 aanhef onder b, onderdeel 5 van de Wet op de Omzetbelasting. (…)”
4.5.
Op 4 september 2018 heeft belanghebbende een garantieovereenkomst met de gemeente Tilburg gesloten. In onderdeel 15 van de considerans bij deze overeenkomst is bepaald dat de eerdere huurovereenkomst uit 2016 wordt vernietigd met terugwerkende kracht. Verder wordt overeengekomen dat de gemeente Tilburg garant staat voor de betalingen in verband met de hiervoor vermelde SLA’s tot een bedrag van € 175.000 per jaar.
Procesverloop in hoofdlijnen
4.6.
Op 13 januari 2017 heeft belanghebbende verzocht om overleg met de inspecteur in verband met het [complex] . Op 6 juni 2017 heeft een bezichtiging van het [complex] plaatsgevonden door de inspecteur en de gemachtigde.
4.7.
Belanghebbende heeft op 4 mei 2017 en 23 juni 2017 aan de inspecteur gemeld dat zal worden afgeweken van de oorspronkelijke huurovereenkomst met de gemeente Tilburg en dat er nieuwe overeenkomsten (SLA’s) zullen worden gesloten met de huurders zelf. Op 24 juli 2017 heeft belanghebbende de ongetekende SLA’s aan de inspecteur verzonden en daarbij gesteld dat volgens haar geen sprake is van verhuur, maar een btw-belaste gebruikersvergoeding. Per e-mail van 12 oktober 2017 heeft de inspecteur aan de gemachtigde gemeld dat de in de SLA’s overeengekomen prestaties volgens hem voor de omzetbelasting kwalificeren als verhuur.
4.8.
Op 30 oktober 2017 heeft de voldoening op aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2017 plaatsgevonden en op 8 december 2017 heeft de inspecteur het pro-formabezwaarschrift tegen deze voldoening op aangifte ontvangen. De motivering van het bezwaar met bijgevoegd een Excel-bestand met daarin een berekening van de aftrekbare voorbelasting is door de inspecteur ontvangen op 29 juni 2018.
4.9.
Op 3 juli 2018 heeft de gemachtigde de ondertekende SLA’s aan de inspecteur gezonden. Een tweede bezichtiging van het [complex] door de inspecteur heeft plaatsgevonden op 6 juli 2018.
4.10.
Op 24 augustus 2018 heeft de gemachtigde aan de inspecteur gemeld dat het [complex] zal worden verkocht. Daarna heeft divers overleg en correspondentie plaatsgevonden met betrekking tot de verkoop.
4.11.
De bezwaarprocedure is vervolgd door middel van een e-mail van 9 juli 2020 van de inspecteur aan de gemachtigde, waarin de inspecteur stelt dat het “
punt van discussie inmiddels is geconcentreerd tot de toetsing van de activiteiten van [het buurthuis] en de indeling naar verhuur of verhuur plus”. Volgens de inspecteur kwalificeren de prestaties van belanghebbende zoals overeengekomen in de SLA van het buurthuis voor de omzetbelasting als vrijgestelde huur. Tevens heeft de inspecteur in deze e-mail een reactie gegeven op de door de gemachtigde overgelegde berekening van 29 juni 2018.
4.12.
Vanaf 14 september 2020 heeft diverse keren overleg plaatsgevonden tussen de inspecteur en de gemachtigde. Ook heeft de gemachtigde aanvullende informatie aangeleverd. In een brief van 12 juli 2021 heeft de inspecteur aangegeven dat hij in zijn berekening bij de e-mail van 9 juli 2020 ten onrechte de grondoppervlakten van de stadswinkel en de muziekschool en een deel van de gangen had gekwalificeerd als ‘belaste’ vloeroppervlakten. Op 26 oktober 2021 heeft de gemachtigde twee Excel-bestanden aan de inspecteur verzonden: een bestand met een nieuwe berekening en een bestand met een overzicht van de facturen van de (ver)bouwkosten.
4.13.
Op 20 december 2021 heeft de inspecteur de motivering van het bezwaar aan belanghebbende verzonden. Daarin heeft de inspecteur aangegeven dat hij in de situatie van belanghebbende niet kan beoordelen of het feitelijke gebruik op moment van ingebruikname van de onroerende zaak daadwerkelijk afwijkt van de oorspronkelijke bestemming van de onroerende zaak (waarbij hij wijst op het feit dat de SLA’s pas zijn aangepast nadat het pand in gebruik is genomen en in ieder geval ná de tijdvakken waarop het bezwaar ziet). Verder heeft de inspecteur aangegeven dat sommige ruimten/delen van het [complex] (die niet in geschil zijn) blijkbaar altijd al een belaste bestemming hadden. Dit betekent dat de aftrek van voorbelasting die ziet op deze delen/ruimten al eerder had moeten worden geclaimd en daarom strikt genomen niet in het derde of vierde kwartaal van 2017 kan worden verleend. Echter om redenen van doelmatigheid heeft de inspecteur de voorbelasting die ziet op deze delen toch in de beschikking over het derde kwartaal 2017 meegenomen. Ook heeft de inspecteur gesteld dat op grond van de twee excelbestanden van belanghebbende (met daarin een overzicht van facturen uit 2015 tot en met 2017) het niet mogelijk is om de kosten te kunnen splitsen of überhaupt toe te rekenen aan belaste prestaties maar heeft hij toch een gedeeltelijke teruggaaf van de voorbelasting toegekend, omdat hij ervan uit gaat dat uiteindelijk sprake is van belaste verhuur aan de horeca en de bibliotheek en omdat de inspecteur aannemelijk acht dat er kosten zijn gemaakt voor de verbouwing van de ‘oudbouw’, ook al zijn deze kosten niet duidelijk toegerekend en onderbouwd. Daarbij heeft de inspecteur enkel rekening gehouden met de btw op de facturen die in het tijdvak 2017 in rekening zijn gebracht door de aannemer, omdat de inspecteur ervan uitgaat dat deze facturen in ieder geval zien op de bouw van het [complex] en waarvoor bovendien aannemelijk is dat het uitbreidings- dan wel verbeteringswerkzaamheden betreft die op het moment van ingebruikneming van het complex voor herziening in aanmerking komen. Verder heeft de inspecteur bij het vaststellen van de pro rata aftrek de vloeroppervlakten die behoren bij de horeca en de bibliotheek toegerekend aan de btw-belaste prestaties van belanghebbende. De inspecteur heeft het bezwaar daarom gegrond verklaard en een recht op teruggaaf van voorbelasting van € 99.333 bij beschikking vastgesteld. De inspecteur heeft op 4 februari 2022 overeenkomstig deze motivering uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij (impliciet) een teruggaafbeschikking vastgesteld.

Motivering

Vooraf: geen heropening van het onderzoek
5. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten. De gemachtigde heeft in een brief van 21 december 2023 aan de rechtbank gesteld dat hij via een e-mail van de Belastingdienst op de hoogte is gekomen van het feit dat in deze zaak een zitting heeft plaatsgevonden, maar dat hij geen uitnodiging voor die zitting heeft ontvangen. De na de zitting ontvangen brief van de gemachtigde merkt de rechtbank aan als een verzoek om heropening van het onderzoek. De rechtbank ziet, gelet op het procesverloop als beschreven in 1.2, in die brief geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. De brief wordt dan ook buiten beschouwing gelaten, maar wel opgenomen in het dossier. [1]
Met betrekking tot de uitspraak op het bezwaar tegen de voldoening op aangifte
6. De inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar per saldo een teruggaaf van omzetbelasting toegekend. Dit betekent dat het op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting van € 1.592 reeds op grond van de uitspraak op bezwaar geheel aan belanghebbende moet worden teruggegeven. Belanghebbende heeft daarom geen belang meer bij het beroep voor zover het betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
Met betrekking tot de teruggaafbeschikking
7. Hoofdregel is dat de aftrek van voorbelasting plaatsvindt overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan belanghebbende in rekening is gebracht. [2] Vaststaat dat belanghebbende in de verbouwingsfase van het complex geen voorbelasting in verband met die verbouwing voor wat betreft de ruimten die zouden worden gebruikt voor de bibliotheek, de stadswinkel en het buurthuis in aftrek heeft gebracht. Dat is terecht omdat uit de in 4.1 vermelde overeenkomsten blijkt dat die ruimten niet waren bestemd voor met omzetbelasting belaste verhuur.
7.1.
Van de hiervoor in 7 vermelde hoofdregel wordt afgeweken indien op het tijdstip waarop belanghebbende de goederen of diensten (in dit geval voor zover de verbouwing betrekking had op de voor de bibliotheek, de stadswinkel en het buurthuis bestemde ruimten) gaat gebruiken, blijkt dat de belasting ter zake voor een kleiner gedeelte in aftrek is gebracht dan waartoe belanghebbende op grond van het gebruik is gerechtigd. [3] Niet in geschil is dat die ingebruikname plaatsvond in op 1 juli 2017. Belanghebbende heeft aan haar verzoek om aftrek van voorbelasting de in 4.3 en 4.4 weergegeven SLA’s ten grondslag gelegd. Zij heeft echter niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat die SLA’s eerder zijn overeengekomen dan de daarin vermelde data, die ruimschoots liggen na de datum waarop de ruimten voor de bibliotheek, de stadswinkel en het buurthuis in gebruik zijn genomen. De rechtbank moet er daarom vanuit gaan dat op 1 juli 2017 de in 4.1 vermelde overeenkomsten nog van kracht waren. Voor wat betreft de aftrek van voorbelasting wijkt daarom naar het oordeel van de rechtbank de situatie op 1 juli 2017 niet af van de situatie daarvoor. Voor een afwijking van de in 7 vermelde hoofdregel is dan dus geen reden. De rechtbank merkt verder op dat belanghebbende met betrekking tot de muziekschool in het geheel geen overeenkomst heeft overgelegd, zodat belanghebbende reeds daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf 1 juli 2017 btw-belaste prestaties is gaan verrichten aan de muziekschool.
7.2.
Hetgeen hiervoor in de onderdelen 7 en 7.1. is overwogen, leidt tot het oordeel dat belanghebbende in het derde kwartaal 2017 geen recht heeft op aftrek van voorbelasting die betrekking heeft op de goederen en diensten die zij heeft afgenomen in verband met de verbouwing van de ruimten voor de muziekschool, de bibliotheek, de stadswinkel en het buurthuis.
7.3.
De rechtbank heeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de inspecteur tot een te laag bedrag teruggaaf van voorbelasting heeft gegeven aangezien, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, belanghebbende in het geheel geen recht heeft op enige aftrek van voorbelasting in verband met de ingebruikname van de onderhavige ruimten op 1 juli 2017. Verder leidt de rechtbank uit de motivering van de uitspraak op bezwaar af dat de inspecteur, hoewel belanghebbende (ook volgens de inspecteur) niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij formeel recht had op een (aanvullende) teruggaaf van omzetbelasting over het derde kwartaal 2017 en belanghebbende haar verzoek ook materieel onvoldoende had onderbouwd, toch uit coulance enige teruggaaf heeft verleend die hem nog redelijk voorkwam. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee al een hogere teruggaaf verkregen dan waar zij recht op had.
7.4.
Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Belanghebbende heeft gesteld dat zij op grond van de e-mail van de inspecteur van 9 juli 2020 erop mocht vertrouwen dat de discussie enkel nog over de kwalificatie van de prestaties aan het buurthuis ging en dat de inspecteur verder de standpunten en de berekening van belanghebbende zou volgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende aan de e-mail van de inspecteur van 9 juli 2020 echter niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de inspecteur het in alles (buiten het geschil over de kwalificatie van de prestaties aan het buurthuis) met haar eens was. Uit een e-mail van de inspecteur van 12 oktober 2017 volgt dat de inspecteur tijdens een vooroverleg reeds een duidelijke visie met betrekking tot de SLA’s heeft gegeven, waarin hij aangeeft dat volgens hem sprake is van vrijgestelde verhuur van onroerende zaken en niet van verhuur-plus. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat met de betreffende zinsnede in de e-mail van 9 juli 2020 is bedoeld dat de inspecteur ervan uitging dat belanghebbende het buiten de kwalificatie van de prestaties aan het buurthuis juist met de inspecteur eens was. Uit de latere brief van de inspecteur van 12 juli 2021 volgt dat de inspecteur dacht dat belanghebbende het met name niet eens was met het standpunt van de inspecteur op het punt van de toerekening van het terras en de kwalificatie van de verhuurprestatie van belanghebbende aan het buurthuis en dat belanghebbende daarom de bezwaarschriften had ingediend. Ook verzoekt de inspecteur bij e-mails van 10 december 2020 en 26 april 2021 om een onderbouwing van de geclaimde voorbelasting, de onverdichte grootboekrekeningen voorbelasting over het tijdvak 2017 en een aantal facturen. Vervolgens geeft de inspecteur in zijn brief van 12 juli 2021 aan dat hij in zijn berekening bij de e-mail van 9 juli 2020 ten onrechte de grondoppervlakten van de stadswinkel en de muziekschool en een deel van de gangen had gekwalificeerd als belaste vloeroppervlakten. De inspecteur komt dus voorafgaand aan de motivering van het bezwaar van 20 december 2021 al op zijn eerdere berekening terug en laat merken dat hij nog steeds van mening is dat de prestaties aan de muziekschool en de stadswinkel btw-vrijgesteld zijn. Wel heeft de inspecteur in de loop van de bezwaarbehandeling aangegeven dat hij van mening is dat uiteindelijk sprake is van btw-belaste prestaties (namelijk btw-belaste verhuur) aan de bibliotheek (en [b.v.] ) en op grond hiervan een teruggaaf van voorbelasting vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar. Uit niets blijkt dat de inspecteur heeft toegezegd dat de prestaties aan het buurthuis, de muziekschool of de stadswinkel wel btw-belast zouden zijn, dat de berekeningen van belanghebbende zonder nadere controle zouden worden gevolgd of dat anderszins aan alle voorwaarden voor (herziening van aftrek dan wel) teruggaaf van belasting zou zijn voldaan.
Belastingrente
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de vergoeding van de belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de teruggaaf volgt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen aanvullende teruggaaf omzetbelasting krijgt. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar; en
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. S.A.J. Bastiaansen, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 11 januari 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Vanwege afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak getekend door mr. S.A.J. Bastiaansen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2.16, derde en vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2024.
2.Artikel 15, lid 4, eerste volzin, Wet OB.
3.Artikel 15, lid 4, tweede volzin, Wet OB.