ECLI:NL:RBZWB:2024:1383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
AWB-22-5807
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.J.G. Eijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Oosterhout

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning in Oosterhout, vastgesteld op € 448.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 426.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de beroepsgronden van de belanghebbende, die onder andere aanvoerde dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40 van de Wet WOZ had gehandeld door niet alle gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt en dat de waarde was vastgesteld op basis van een taxatierapport dat door een deskundige taxateur was opgesteld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier had bepaald, rekening houdend met de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 gehandhaafd en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 blijft staan. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [b.v.] ),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Oosterhout), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 november 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 448.000 Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende onder andere de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oosterhout voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen als gemachtigde van belanghebbende [naam 1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam 2] en [taxateur 1] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning (bouwjaar 2000) met een oppervlakte van 148 m² exclusief de garage (21 m²) en balkon/ dakterras (8 m²) op een perceel van 219 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 426.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 448.000.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Formeel: artikel 40 Wet WOZ
5. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de door hem gevraagde informatie in bezwaar niet (volledig) is verstrekt, waardoor de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40 van de Wet WOZ heeft gehandeld. In dit geval gaat het om de grondstaffel, indexeringscijfers en inzichtelijkheid KOUDV-factoren.
5.1.
De heffingsambtenaar heeft hiertegen ingebracht dat belanghebbende bij de ontvangstbevestiging van het bezwaar een uitgebreid taxatieverslag heeft ontvangen. In het taxatieverslag wordt voor de grondstaffel en de inzichtelijkheid in de KOUDV-factoren verwezen naar de website van de heffingsambtenaar. Ter zitting is niet meer in geschil dat deze informatie te raadplegen is via de website en deze onderdelen in bezwaar volledig zijn verstrekt.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat er rekening is gehouden met de indexering. Uit het taxatieverslag blijkt namelijk dat er pas wordt geïndexeerd wanneer de verkopen van de referenties meer dan drie maanden van de waardepeildatum zijn gelegen. De verkoopdata van de referentiewoningen in bezwaar zijn binnen de drie maanden van de waardpeildatum gelegen. De rechtbank oordeelt daarom dat er geen sprake is van een schending van artikel 40 Wet WOZ.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
6.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
7. De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatierapport ten grondslag gelegd dat op 2 mei 2023 door [taxateur 1] is opgemaakt.
7.1.
In het taxatierapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 452.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats] . In het taxatierapport zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
7.2.
Volgens de heffingsambtenaar is voldoende aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde WOZ–waarde van € 448.000 niet te hoog is.
Vergelijkbaarheid van de referentiewoningen
8. Belanghebbende heeft de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen met de woning niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
De verschillen tussen de referentiewoningen en de woning
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar zichtbaar en voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. De heffingsambtenaar heeft de verkoopprijzen van de referentiewoningen geïndexeerd naar de waardepeildatum. De grondwaarde is bepaald op basis van een grondstaffel. Verder zijn aan de berging en balkon afzonderlijke waarden toegekend. Tevens is een correctie toegepast op afwijkende KOUDV-waarden, zoals voorzieningen factor 4. Vervolgens is voor de oppervlakte van de woning uitgegaan van de gemiddelde m²-prijs van de referentiewoningen.
9.1.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de voorzieningen. De heffingsambtenaar heeft de voorzieningen bovengemiddeld (factor 4) beoordeeld. Belanghebbende stelt dat de badkamer en het sanitair meer dan tien jaar oud zijn, waardoor de beoordeling niet hoger kan zijn dan gemiddeld (factor 3).
9.2.
De taxateur is van mening dat de voorzieningen bovengemiddeld zijn en heeft voor de beoordeling gebruik gemaakt van de verkoopinformatie bij de verkoop in 2018. Daarbij merkt de taxateur op dat de woning dateert uit 2000 en de voorzieningen op een later moment nog een keer zijn vervangen.
9.3.
De rechtbank overweegt dat de taxatie is verricht door een deskundige taxateur die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport. Gelet op de expertise van de taxateur beoordeelt de rechtbank de blote stelling van belanghebbende van onvoldoende gewicht.
9.4.
Belanghebbende heeft tegenover het door de heffingsambtenaar gehanteerde taxatierapport een eigen woningwaarderapport ingebracht, ondertekend door [taxateur 2] naar de waardepeildatum 1 januari 2021, waarin de waarde voor de woning is vastgesteld op € 426.000. Aan deze taxatie zijn de referentiewoningen [adres 2] , [adres 4] en [adres 5] ten grondslag gelegd.
9.5.
De rechtbank stelt vast dat uit het taxatierapport van belanghebbende niet blijkt wat de verschillen zijn tussen de referentiewoningen en de woning en ook niet hoe daarmee rekening is gehouden in de totstandkoming van de gestelde waarde. De rechtbank is daarom van oordeel dat het door belanghebbende ingediende taxatierapport een onvoldoende basis is voor het weerleggen van de gemiddelde m²-prijs die de heffingsambtenaar voor de woning heeft gebruikt.
9.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
10.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.G. Eijssen, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 6 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44