ECLI:NL:RBZWB:2024:1391

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
C/02/395566 / FA RK 22-1123
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
  • A. van de Kraats
  • E. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake ontbinding geregistreerd partnerschap en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2024 een eindbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de zorgregeling voor een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.A. Grosfeld, verzocht om eenhoofdig gezag over de minderjarige en een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.C. Odekerken, verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen en een co-ouderschapsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2024 zijn de verzoeken van beide partijen besproken, waarbij ook een vertegenwoordiger van de raad en jeugdbeschermers aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een conflictueuze relatie tussen de ouders bestaat, wat de communicatie bemoeilijkt. De rechtbank heeft de zorgen van de vrouw over haar veiligheid en die van de minderjarige besproken, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde onveilige situatie. De rechtbank heeft besloten tot een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de minderjarige in de even weken bij de man verblijft en in de oneven weken bij de vrouw. De rechtbank heeft ook de inschrijving van de minderjarige in de Basisregistratie Personen (Brp) op het adres van de man bepaald, en de vrouw toestemming verleend om een paspoort voor de minderjarige aan te vragen.

Daarnaast is de kinderbijdrage vastgesteld op € 194 per maand, die de vrouw aan de man moet betalen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/395566 / FA RK 22-1123
Datum uitspraak: 27 februari 2024
Nadere beschikking betreffende ontbinding geregistreerd partnerschap
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.J.A. Grosfeld,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.J.C. Odekerken.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van 26 september 2023 en alle daarin vermelde stukken;
  • de beschikking van 23 november 2023 en alle daarin vermelde stukken;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna de raad), van 20 september 2023;
  • de brieven van mr. Odekerken van 7 november 2023, 12 november 2023, 5 januari 2024, 12 januari 2024 en 15 januari 2024, al dan niet met bijlagen;
  • de brieven van mr. Grosfeld van 7 november 2023, 8 januari 2024 en 10 januari 2024,
al dan niet met bijlagen.
1.2. De nog voorliggende verzoeken zijn besproken op de mondelinge behandeling van 16 januari 2024. Bij die gelegenheid waren aanwezig partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordiger van de raad en twee jeugdbeschermers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant (hierna de GI).

2.De feiten

2.1.
In voormelde beschikking van 26 september 2023 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021,
voorlopiggerechtigd zijn tot contact met elkaar op de in die beschikking vermelde wijze en is bepaald dat de man met ingang van 1 september 2023
voorlopigten behoeve van de minderjarige een bijdrage van € 154,= per maand aan de vrouw moet voldoen.
2.2.
In voormelde beschikking van 23 november 2023 is beslist, samengevat, over een gebruiksvergoeding, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen en de vergoedingsrechten.
2.3.
Verder is in de beschikking van 23 november 2023 iedere verdere beslissing aangehouden op:
- het verzoek van de vrouw, zoals in de beschikking van 26 september 2023 vermeld in rechtsoverweging 3.1. onder II., III. en IV.;
- het verzoek van de man, zoals in de beschikking van 26 september 2023 vermeld in rechtsoverweging 3.2. onder a., b. en c.;
- de aanvullende verzoeken van partijen, zoals in de beschikking van 26 september 2023 vermeld in rechtsoverweging 3.3. onder 1, 2, 3
(gelezen dient te worden: 4),5 en 6.
2.4.
Bij beschikking van 10 oktober 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 oktober 2023 tot 10 oktober 2024.
2.5.
De rechtbank heeft de Basisregistratie personen (hierna Brp) geraadpleegd. Daaruit blijkt dat de beschikking van 26 september 2023 tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen op 11 oktober 2023 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.De verzoeken

3.1.
Aan de rechtbank liggen nu nog de volgende verzoeken voor.
3.2.
Van de zijde van de vrouw, samengevat:
- bepaling dat voortaan aan haar alleen het gezag over de minderjarige toekomt;
- bepaling dat de minderjarige haar hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken conform haar voorstel als vermeld onder VI. van haar brief van 10 januari 2024;
- bepaling dat de vrouw een paspoort voor [minderjarige] en de man een identiteitskaart voor [minderjarige] kan aanvragen en dat vervangende toestemming hiervoor wordt verleend;
- bepaling dat [minderjarige] wordt bijgeschreven op de polis ziektekostenverzekering van de vrouw;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage voor de minderjarige van € 373,= met ingang van de datum van de beschikking;
- de man te veroordelen om de onder VIII. van haar brief van 10 januari 2024 genoemde documenten van de echtelijke woning aan haar af te geven, op straffe van een dwangsom.
3.3.
Van de zijde van de man, samengevat:
- bepaling dat de minderjarige haar hoofdverblijf zal hebben bij hem;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen in zijn brief van 5 januari 2024 en 7 november 2023;
- vaststelling van een door de vrouw aan hem te betalen onderhoudsbijdrage voor de minderjarige van € 703,= per maand met ingang van de datum van de beschikking;
- te bepalen, althans voor recht te verklaren, dat [minderjarige] op de zorgverzekeringspolis van de man bijgeschreven zal blijven;
- te bepalen, althans voor recht te verklaren, dat de man een paspoort voor [minderjarige] en de vrouw een identiteitskaart voor [minderjarige] kan aanvragen en dat beide partijen elkaar overeenkomstig toestemming hiervoor dienen te verlenen.

4.De nadere beoordeling

Gezag, hoofdverblijf en zorgregeling
4.1.
In de beschikking van 26 september 2023 is bepaald dat de man en [minderjarige] , totdat partijen in onderling overleg anders zullen zijn overeengekomen of anders zal zijn beslist, voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- iedere week van vrijdag 12.00 uur tot zaterdag 17.00 uur, waarbij de man [minderjarige] (vóór het slaapje) ophaalt bij het kinderdagverblijf en op zaterdag om 17.00 uur terugbrengt naar de vrouw en – indien [minderjarige] op vrijdag niet naar het kinderdagverblijf gaat – de man [minderjarige] op vrijdag om 9.00 uur bij de vrouw ophaalt;
- iedere maandag van 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man [minderjarige] (vóór het slaapje) ophaalt bij het kinderdagverblijf en om 18.00 uur terugbrengt naar de vrouw en – indien [minderjarige] niet naar het kinderdagverblijf gaat – de man [minderjarige] om 12.00 uur bij de vrouw ophaalt;
- iedere woensdag van 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man [minderjarige] (vóór het slaapje) ophaalt bij het kinderdagverblijf en om 18.00 uur terugbrengt naar de vrouw en – indien [minderjarige] niet naar het kinderdagverblijf gaat – de man [minderjarige] om 12.00 uur bij de vrouw ophaalt.
4.2.
Bij rapport van 20 september 2023 heeft de raad na een onderzoek in haar rapport, naast voormelde ondertoezichtstelling, het volgende advies uitgebracht. De raad acht als eindpunt een verdeling van de zorg- en opvoedtaken in het belang van [minderjarige] , waarbij [minderjarige] in de even weken van maandagmiddag tot woensdagochtend bij haar vader is, waarbij hij haar op maandag ophaalt van de kinderopvang en op woensdagochtend naar de kinderopvang brengt, alsmede in de oneven weken van vrijdagmiddag tot woensdagochtend, waarbij vader haar op vrijdag ophaalt van de kinderopvang en op woensdagochtend naar de kinderopvang brengt. Tevens heeft de raad een opbouw om tot deze zorgregeling te komen voorgesteld. Met deze zorgregeling kan [minderjarige] met beide ouders een band opbouwen. Enkel de zorgen die moeder uit zouden een uitbreiding van de regeling in de weg staan, maar deze zorgen worden gedurende het raadsonderzoek niet bevestigd en ook de hulpverlening ziet geen contra-indicaties voor uitbreiding van de regeling. De zorgen die beide ouders uiten dienen binnen de hulpverlening en middels de ondertoezichtstelling opgepakt te worden. Bij de geadviseerde zorgregeling is rekening gehouden met de leeftijd van [minderjarige] en het feit dat zij haar beide ouders niet te lang kan missen. Ook is ervoor gezorgd dat er niet te veel wisselingen voor haar zijn en dat de overdrachten tussen ouders beperkt worden. De raad adviseert in het rapport het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar moeder vast te stellen, omdat [minderjarige] sinds mei 2022 met haar in de echtelijke woning verblijft en een beperkte contactregeling met haar vader heeft gehad. Tot slot formuleert de raad een voorstel voor de verdeling van de vakanties en feestdagen.
4.3.
De vrouw heeft uitvoerig gereageerd op het raadsrapport. Deze reactie is bij het raadsrapport gevoegd. Ook bij brieven van 7 november 2023, 8 januari 2024 en 10 januari 2024 heeft de vrouw haar mening kenbaar gemaakt. Volgens haar dient het raadsrapport buiten beschouwing te worden gelaten, want het is onzorgvuldig en ondeugdelijk tot stand gekomen. Zij heeft daarbij haar standpunt herhaald dat haar primaire verzoek is dat de contactregeling met de man beperkt dient te worden tot tweemaal per week gedurende drie uur per keer, namelijk op maandag van 15.00 tot 18.00 uur en op woensdag 15.00 tot 18.00 uur. Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat de man en [minderjarige] contact met elkaar hebben gedurende drie dagdelen, van 12.00 tot 18.00 uur, op maandag, woensdag en vrijdag. Deze regeling kan worden voortgezet vanaf het moment dat [minderjarige] naar school zal gaan. Ook verzoekt zij te bepalen dat de contactregeling met de man geen doorgang vindt gedurende één week in de kerstvakantie en gedurende twee weken in zomervakantie. Co-ouderschap is volgens de vrouw niet mogelijk, want daarvoor is een intensieve communicatie op ouderniveau essentieel.
Ter onderbouwing van haar verzoek om haar het eenhoofdig gezag toe te kennen betoogt zij dat sprake is van een conflictueuze relatie tussen partijen en het onmogelijk is om zelfs maar tot een minimale vorm van onderling overleg te komen. Er bestaat een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] bij het voortduren van het gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken. Ten aanzien van het regelen van bepaalde zaken voor [minderjarige] staat in het rapport ook al vermeld dat partijen daar zelf niet uitkomen, met als voorbeeld de gang van zaken rondom het identiteitsbewijs. Als er iets voor [minderjarige] geregeld moet worden, werpt de man zoveel eisen, voorwaarden en obstakels op dat er een impasse ontstaat en er uiteindelijk niets voor [minderjarige] geregeld kan worden. Daarom vraagt de vrouw vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort en bijschrijving op haar zorgpolis.
Ook op de mondelinge behandeling benadrukt zij dat de man voortdurend de strijd met haar blijft opzoeken. Hij creëert situaties door feiten te verdraaien en de waarheid geweld aan te doen. De wisselmomenten verlopen problematisch en zij heeft zorgen over de veiligheid van [minderjarige] . Gelet op alle ingebrachte stukken is er reden tot nader onderzoek naar het (psychisch) gewelddadige en intimiderende karakter en gedrag van de man. Zij beroept zich op het Verdrag van Istanbul in verband met het psychisch geweld dat heeft plaatsgevonden tijdens de relatie. De aanwezigheid van die dwingende controle is vaak verhuld en verborgen en schuilt achter een masker van welwillende vriendelijkheid, maar de man vertoont richting de vrouw een heel ander beeld. Zij heeft erop gewezen dat er nog steeds geen onderzoek is gedaan naar het partnergeweld, zoals via de MASIC methode.
4.4.
De man heeft ook uitvoerig gereageerd op het raadsrapport. Deze reactie is bij het raadsrapport gevoegd. Ook bij brieven van 7 november 2023, 5 januari 2024, 12 januari 2024 en 15 januari 2024 heeft de man zijn mening gegeven. De man verzoekt nu, primair, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en een (beperkte) zorgregeling van [minderjarige] met de vrouw vast te stellen, namelijk in de oneven weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij hij [minderjarige] op vrijdag naar de vrouw brengt en de vrouw [minderjarige] op zondag naar hem terugbrengt. Subsidiair verzoekt hij een co-ouderschapsregeling met een 50/50 verdeling. In dit voorstel verblijft [minderjarige] in de even week op maandag, dinsdag en woensdag tot 13.00 uur bij hem, waarna hij haar naar het kinderdagverblijf brengt en de vrouw [minderjarige] daar ophaalt vanaf 17.00 uur. Bij een opvangvrije dag brengt de man [minderjarige] naar de vrouw om 13.00 uur. Zodra [minderjarige] naar de basisschool gaat, verblijft [minderjarige] bij hem tot 17.00 uur, waarna hij [minderjarige] naar de vrouw brengt. Van donderdag tot en met zondag verblijft [minderjarige] vervolgens bij de vrouw. In de oneven week brengt de vrouw [minderjarige] op maandag om 8.30 uur naar de man en zodra [minderjarige] naar de basisschool gaat, brengt de vrouw [minderjarige] in de ochtend naar school. [minderjarige] verblijft dan tot woensdag 13.00 uur bij de man, waarbij hij [minderjarige] naar de kinderopvang of school brengt en de vrouw [minderjarige] bij de opvang of school ophaalt om 17.00 uur. Van donderdag tot vrijdag 17.00 uur verblijft [minderjarige] bij de vrouw, waarna zij [minderjarige] naar de man brengt en [minderjarige] bij hem verblijft tot en met zondag, waarna de regeling voor de even weken weer begint.
Volgens de man is aan de criteria voor eenhoofdig gezag niet voldaan. Mede in dat kader schetst hij meerdere gebeurtenissen die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan, waaronder de wijze van communiceren door de vrouw, het eenzijdig aanpassen van het contract bij de kinderopvang en het stelselmatige vertragen van de procedure, waardoor ook de uitbreiding van de zorgregeling niet van de grond komt. De vrouw weigert hem te voorzien van belangrijke informatie over [minderjarige] en zij komt de afspraken die daarover met de GI zijn gemaakt niet na, terwijl de man deze afspraken wel nakomt. Hierdoor blijft de vrouw haar macht uitoefenen, komt de man geen stap verder en is hij ten einde raad. Hij verzoekt de verdeling van alle vakanties, feestdagen en bijzondere dagen tot in detail vast te leggen, alsmede de overdrachten. Daarbij is noodzakelijk dat [minderjarige] wordt weggebracht door de ouder bij wie zij verbleef naar de ouder bij wie zij gaat verblijven. Aangezien de vrouw ook haar eigen koers blijft varen nu er een ondertoezichtstelling is, is dat een reden om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man te bepalen.
Op de mondelinge behandeling heeft de man zijn standpunten gehandhaafd.
4.5.
Namens de GI is op de mondelinge behandeling het volgende, samengevat, naar voren gebracht. De GI heeft ouders aangemeld bij [jeugdorganisatie] voor opvoedondersteuning. Daarin zal onderzocht worden welke vorm van ouderschap bij ouders passend en mogelijk is. Ook kan [jeugdorganisatie] het MASIC interview afnemen in verband met het door de vrouw gestelde psychisch partnergeweld. De GI heeft behoefte aan een duidelijke uitspraak en kaders van de rechtbank over het hoofdverblijf en de zorgregeling. Vanuit de eerder plaatsgevonden hulpverlening en de gesprekken van de GI met de man en met de kinderopvang van [minderjarige] zijn er geen zorgen gebleken omtrent verblijf van [minderjarige] bij de man. De GI benadrukt dat het onderzoek bij [jeugdorganisatie] niet is gericht op het gezag en de zorgregeling, maar het betreft hulpverlening voor ouders waarbij onderzocht wordt welke vorm van ouderschap voor ouders het meest passend is met het oog op de toekomst, zodat dit voor [minderjarige] en voor ouders rust zal brengen. Er is geen draagvlak bij ouders om met elkaar te gaan samenwerken en er zal worden gestart met individuele hulpverlening, waarbij als ouderschapsvorm parallel solo ouderschap in beeld kan komen. De GI acht het verder belangrijk dat er een identiteitsbewijs voor [minderjarige] komt en een beslissing over de inschrijving op de zorgverzekeringspolis.
4.6.
Namens de raad is op de mondelinge behandeling verklaard dat de lijn van de GI wordt ondersteund, waaronder het MASIC interview bij [jeugdorganisatie] en het onderzoek naar de meest passende ouderschapsvorm. De raad benoemt daarbij het toewerken naar parallel solo ouderschap. Door de strijd bij ouders zijn er veel zorgen over de emotionele schade die dit kan hebben voor [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat er een gelijkwaardige rol van de ouders komt, zodat er een veilige hechting tot stand komt. Dat kan door co-ouderschap, maar wel met een opbouw daarin. Ook de raad is van mening dat er een eindbeschikking dient te komen over het gezag, het hoofdverblijf en de zorgregeling, anders worden de te nemen stappen gestagneerd door de juridische strijd.
4.7.
De rechtbank ziet in de voortdurende strijd van partijen en de standpunten van partijen aanleiding om nu een definitieve beslissing te geven op alle voorliggende verzoeken.
De regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.8.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de zorgen van de vrouw over haar veiligheid en die van [minderjarige] bespreken. Duidelijk naar voren is gekomen dat de vrouw de relatie met de man kenmerkt als een relatie waarin psychisch geweld heeft plaatsgevonden in de vorm van intieme terreur, waarbij de man er onder meer op uit was om haar te isoleren, manipuleren en controleren, en dat deze situatie nu nog voortduurt, zodat de situatie voor [minderjarige] (ook) niet veilig is. De man weerspreekt dit betoog van de vrouw. De rechtbank overweegt, in navolging van de visie van de raad en de GI op de mondelinge behandeling, dat hetgeen de vrouw aanvoert ziet op de relatie tussen partijen als (ex-)partners en niet op de relatie tussen [minderjarige] en haar vader. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, anders dan zij zelf stelt, geen bewijs heeft aangedragen voor de genoemde gedragingen van de man. Daarbij komt dat, indien al sprake zou zijn geweest van psychisch geweld, de duur niet dusdanig zwaar is dat sprake is van situatie als bedoeld in de criteria van het Verdrag van Istanbul. Immers uit het relaas van de vrouw volgt dat het door haar omschreven psychische geweld heeft plaatsgevonden in een periode van anderhalf jaar, namelijk de periode vanaf de zwangerschap tot het feitelijke uiteengaan van partijen. Over de relatie voorafgaand aan de zwangerschap heeft de vrouw aangegeven dat sprake was een goede relatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende geconcretiseerd waarom sprake is van een onveilige situatie voor [minderjarige] bij de man. Uit wat de vrouw naar voren heeft gebracht blijkt dat partijen op een aantal punten verschillend denken over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Echter, uit de verslagen van de hulpverlening en het raadsrapport komt geen beeld naar voren van een vader die niet voor zijn kind zou kunnen zorgen.
4.9.
Gelet op het voorgaande en met in achtneming van de visie daarover van de raad en de GI zal de rechtbank uitgaan van gelijkwaardigheid in zorgverdeling, waarbij de overdrachtscontacten tussen partijen zoveel mogelijk beperkt dienen te worden om onbelast contact te bevorderen en aldus dienen plaats te vinden bij de kinderopvang. De rechtbank acht het in dit kader in het belang van [minderjarige] dat zij op maandagochtend, woensdag en vrijdagochtend naar de kinderopvang blijft gaan. Ook wordt rekening gehouden met de nog jonge leeftijd van [minderjarige] , waarbij zij behoefte heeft aan frequent contact met haar beide ouders.
4.10.
Dit leidt tot de volgende reguliere zorgregeling.
Met ingang van de datum van deze beschikking:
In de even week is [minderjarige] :
  • bij de man vanaf maandag 13.00 uur waarbij hij haar ophaalt van het kinderdagverblijf tot woensdagochtend waarbij hij haar naar het kinderdagverblijf brengt;
  • bij de vrouw vanaf woensdag 17.00 uur waarbij zij haar ophaalt van het kinderdagverblijf tot maandagochtend in de oneven week, waarbij zij [minderjarige] naar het kinderdagverblijf brengt.
In de oneven week is [minderjarige] :
  • bij de man vanaf maandag 13.00 uur waarbij hij haar ophaalt van het kinderdagverblijf tot woensdagochtend waarbij hij naar het kinderdagverblijf brengt;
  • bij de vrouw vanaf woensdag 17.00 uur waarbij zij haar ophaalt van het kinderdagverblijf tot vrijdagochtend, waarbij zij [minderjarige] naar het kinderdagverblijf brengt;
  • bij de man vanaf vrijdag 13.00 uur waarbij hij haar ophaalt van het kinderdagverblijf tot zaterdag 17.00 uur waarbij hij haar naar de vrouw brengt;
  • bij de vrouw vanaf zaterdag 17.00 uur tot maandagochtend in de even week waarbij zij haar naar het kinderdagverblijf brengt.
Indien het kinderdagverblijf gesloten is dan vindt het wisselmoment op die dag plaats om 12.00 uur, waarbij de ouder bij wie [minderjarige] op dat moment als laatste verbleef haar brengt naar de ouder bij wie zij gaat verblijven.
Met ingang van juni 2024 (weeknummer 24, startend op maandag 10 juni 2024):Bovenstaande regeling loopt door met als enkele wijziging dat [minderjarige] in de oneven week niet tot zaterdag 17.00 uur bij de man verblijft maar tot woensdag in de even week, waarbij de man [minderjarige] naar het kinderdagverblijf brengt.
Met ingang van 11 april 2025 ( [minderjarige] gaat naar de basisschool):
De wisselmomenten vinden plaats bij het brengen naar en ophalen van school of de buitenschoolse opvang (hierna de bso).
4.11.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties neemt de rechtbank in aanmerking dat [minderjarige] totdat zij naar de basisschool zal gaan ( 11 april 2025) geen schoolvakanties heeft en partijen dus ook niet gebonden zijn aan de schoolvakanties om een eventuele vakantie te boeken. Dit betekent dat ieder van partijen in de zomerperiode van 2024, ingaande 1 juli 2024, gerechtigd is tot één week vakantie met [minderjarige] alsook in de winterperiode van 2024-2025 gerechtigd is tot één week vakantie met [minderjarige] . Buiten deze vakanties geldt de reguliere zorgregeling.
4.12.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties met ingang van 11 april 2025 ( [minderjarige] gaat naar de basisschool) beslist de rechtbank tot de volgende regeling:
  • Meivakantie: bij wie [minderjarige] op de vrijdag na school/bso voorafgaande aan de vakantie verblijft, daar verblijft zij ook de eerste week van de meivakantie tot de daaropvolgende vrijdag 12.00 uur, waarna zij de tweede week van de meivakantie bij de andere ouder verblijft.
  • Zomervakantie: in de even jaren verblijft [minderjarige] de eerste twee weken bij de man, dan twee weken bij de vrouw, dan een week bij de man en dan een week bij de vrouw. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] de eerste twee weken bij de vrouw, dan twee weken bij de man, dan een week bij de vrouw en dan een week bij de man. De week loopt van maandag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur.
  • Herfstvakantie en krokusvakantie in een schooljaar: in de schooljaren beginnend in een even jaar verblijft [minderjarige] beide vakanties bij de man. In de schooljaren beginnend in een oneven jaar verblijft [minderjarige] beide vakanties bij de vrouw. De week loopt van maandag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur.
  • Kerstvakantie: in de schooljaren beginnend in een even jaar verblijft [minderjarige] de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw. In de schooljaren beginnend in een oneven jaar verblijft [minderjarige] de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man. De week loopt van maandag 12.00 uur tot zondag 17.00.
  • Op feestdagen, met uitzondering van de kerstdagen en oud en nieuw (zie hiervoor), en verjaardagen loopt de reguliere zorgregeling door.
  • Moederdag: indien dit niet in het weekend van de vrouw valt, dan verblijft [minderjarige] vanaf de dag ervoor (zaterdag) 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vrouw.
  • Vaderdag: indien dit niet in het weekend van de man valt, dan verblijft [minderjarige] vanaf de dag ervoor (zaterdag) 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man.
Het gezag
4.13.
De rechtbank overweegt over het verzoek van de vrouw aangaande toekenning van het eenhoofdig gezag aan haar als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding in stand blijft. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin het noodzakelijk is dat slechts een van de ouders het gezag uitoefent. Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan gezamenlijk gezag worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat niet voldaan is aan de gronden voor wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar het eenhoofdig gezag bij de vrouw. Hoewel het klip en klaar is dat het bij ouders al geruime tijd ontbreekt aan een constructieve communicatie, is recent een ondertoezichtstelling uitgesproken om de situatie in het belang van [minderjarige] te verbeteren en dienen partijen hun medewerking te verlenen aan de in te zetten hulpverlening, te weten opvoedondersteuning bij [jeugdorganisatie]. Op dit moment staan partijen nog aan het begin van dit traject om vast te stellen wat de meest passende ouderschapsvorm na de scheiding is. Ook is niet gebleken dat de man op enige wijze misbruik heeft gemaakt van het gezag op basis waarvan wijziging van het gezag op dit moment noodzakelijk of in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag afwijzen.
Het hoofdverblijf dan wel de inschrijving in de Brp
4.14.
Gelet op de beslissing tot gelijkwaardige verdeling van de zorg zou het (formele) hoofdverblijf van [minderjarige] zowel bij de vrouw als de man kunnen worden bepaald, maar feitelijk maakt het voor [minderjarige] niet uit. De rechtbank overweegt dat vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw dan wel de man geen recht doet aan de gelijkwaardige rol die partijen in het kader van de 50/50 verdeling van de zorgtaken zullen vervullen. Het gaat feitelijk alleen om de vraag bij wie van de ouders [minderjarige] ingeschreven zal staan in de Brp. De rechtbank leest het verzoek van beide partijen aldus dat zij ook ieder verzoeken om de inschrijving van [minderjarige] op hun adres. De rechtbank zal bepalen dat [minderjarige] wordt ingeschreven op het adres van de man. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vrouw meermalen richting de hulpverlening, de GI, de man en de rechtbank heeft aangegeven dat zij zich niet veilig voelt om de man te informeren over [minderjarige] omdat alles wat zij dan zegt door de man tegen haar wordt gebruikt. Laatstelijk heeft zij dit in haar e-mailbericht aan de jeugdbeschermer van 15 januari 2024 vermeld. De rechtbank heeft daarentegen in diverse e-mailberichten gezien dat de man wel bereid is om de vrouw te informeren over [minderjarige] . Daarbij benadrukt de rechtbank dat de man de taak heeft om de vrouw op respectvolle en neutrale wijze te berichten over door de GI vastgestelde zaken/onderwerpen aangaande [minderjarige] en dat hij de GI, conform afspraak, meeneemt in de mailwisseling, zodat de GI dit kan monitoren.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank de door ieder van partijen ingediende verzoeken over het hoofdverblijf van [minderjarige] zal afwijzen.
De inschrijving op de zorgverzekeringspolis
4.15.
De rechtbank ziet aanleiding om de situatie te behouden zoals deze is, namelijk inschrijving van [minderjarige] op de zorgverzekeringspolis van de man. Het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
Het paspoort en de identiteitskaart van [minderjarige]
4.16.
Partijen zijn het erover eens dat ieder van partijen over een identiteitsbewijs van [minderjarige] dient te beschikken. Dit betekent dat zij over en weer toestemming dienen te verlenen om dit aan te vragen. In beginsel is niet relevant wie welk identiteitsbewijs aanvraagt. Immers, de ene ouder dient het paspoort aan de andere ouder af te geven indien dat nodig is voor een vakantie buiten de Europese Unie. Voor het overige zijn een paspoort en identiteitskaart gelijkwaardig aan elkaar. Gelet op de discussie van partijen hierover ziet de rechtbank toch aanleiding om een beslissing op de verzoeken te nemen. Aan de vrouw zal vervangende toestemming worden verleend om een paspoort voor [minderjarige] aan te vragen en aan de man zal vervangende toestemming worden verleend om een identiteitskaart voor [minderjarige] aan te vragen. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen, onder gelijktijdige afwijzing van het verzoek van de man.
De kinderbijdrage
Ingangsdatum
4.17.
Partijen zijn het er over eens dat de gewijzigde kinderbijdrage kan ingaan op de datum van deze beschikking. De rechtbank zal partijen volgen en van deze ingangsdatum uitgaan.
Behoefte van [minderjarige]
4.18.
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.19.
Tussen partijen staat vast dat de behoefte van [minderjarige] in 2022 € 830,= per maand bedroeg en dat deze behoefte, rekening houdend met de wettelijke indexering in 2023, € 858,= per maand bedroeg. Deze behoefte bedraagt in 2024 € 911,= per maand.
4.20.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behoefte te verhogen in verband met kinderopvangkosten. Uit de gedingstukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het niet langer eens zijn over de hoogte van deze opvangkosten. Onder verwijzing naar de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie kan de behoefte gecorrigeerd worden met bijzondere kosten die ten behoeve van de minderjarige worden voldaan, waaronder hoge kinderopvangkosten in verband met verwerving van inkomsten, en die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en welke bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. De rechtbank ziet geen aanleiding om de netto opvangkosten te betrekken bij de behoefte van [minderjarige] gelet op de hoogte van de basisbehoefte en de hoogte van het inkomen van beide ouders.
4.21.
Vervolgens dient beoordeeld te worden in welke verhouding de behoefte van [minderjarige] tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van kinderen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2024 bij inkomens vanaf € 2.065,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,=)].
NBI en draagkracht van de vrouw
4.22.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een arbeidscontract heeft van 24 uur per week en dat uit de door haar overgelegde salarisspecificaties over oktober en november 2023 (productie 126) en berekening (productie 129) blijkt dat haar belastbaar loon € 60.358,= per jaar bedraagt. Rekening houdend met de eveneens in de berekening vermelde heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting), de verschuldigde inkomstenbelasting en premies becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 3.858,= per maand. De rechtbank merkt op dat het niet noodzakelijk is dat de vrouw haar salarisspecificatie over december 2023 overlegt, omdat in de berekening al het bedrag van de 13de maand is betrokken.
De draagkracht van de vrouw is dan volgens de formule € 1.002,= per maand.
NBI en draagkracht van de man
4.23.
Voor de vaststelling van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken gegevens.
Gelet op een gelijke verdeling van de zorg voor [minderjarige] zal de rechtbank voor de berekening, evenals bij de vrouw, uitgaan van een inkomen op basis van 24 arbeidsuren per week en, in zijn geval, twee dagen ouderschapsverlof. Op basis van de door hem overgelegde berekening (productie 93) bedraagt zijn belastbaar loon dan € 39.443,= per jaar. Aangezien de rechtbank beslist dat [minderjarige] bij hem zal worden ingeschreven, kan de man aanspraak maken op het kindgebonden budget ter hoogte van € 5.064,= per jaar. Dit betekent dat de rechtbank de door de man overgelegde berekening zal overnemen, waarin het huidige NBI van de man is becijferd op € 3.399,= per maand.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 776,= per maand.
Draagkrachtvergelijking en zorgkorting
4.24.
De verdeling van de kosten van [minderjarige] over de onderhoudsplichtigen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [minderjarige] , oftewel:
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 1.002 / € 1.778 x € 911 = € 513,=
het aandeel van de man bedraagt: € 776 / € 1.778 x € 911 = € 398,=.
4.25.
Gelet op de gelijkwaardige zorgverdeling geldt een zorgkorting van 35%. Nu de behoefte € 911,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 319,= per maand. Het aandeel van de vrouw wordt verminderd met dit bedrag. Dit resulteert in een kinderbijdrage van € 194,= per maand.
4.26.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de vrouw aan de man te betalen kinderbijdrage met ingang van de datum van deze beschikking - en dus onder wijziging van de bij beschikking van 26 september 2023 vastgestelde (voorlopige) bijdrage - vaststellen op € 194,= per maand. Omdat [minderjarige] op het adres van de man ingeschreven zal staan in de Brp, dient de man de eigen bijdrage in de kosten van de kinderopvang te voldoen.
4.27.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Afgifte van diverse stukken van de echtelijke woning
4.28.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen om de onder VIII. van haar brief van 10 januari 2024 genoemde documenten in originele staat aan haar af te geven, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat de man daar niet aan voldoet, binnen veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking. Het gaat om de volgende documenten:
• Statistische berekeningen
• Sonderingsrapport met funderingsadvies
• Funderingstekening
• Vloertekeningen
• Heipaal detailtekening
• Staal-/kapconstructie berekening
• Energieprestatie
• Overzicht RC waarden
• Ventilatieberekening
• Berekening verhouding tussen gebruiksoppervlakten en verblijfsgebieden
• Daglichtoppervlakteberekening
• Dakkapel vergunning voor de kamer boven de garage.
Zij onderbouwt haar verzoek met de stelling dat de woning aan haar is toebedeeld, maar dat de documenten niet in de woning liggen. Zij wenst wel over deze documenten te beschikken.
4.29.
De man betwist de genoemde stukken in zijn bezit te hebben. Volgens hem zijn deze in de woning achtergebleven, omdat de stukken bij de woning horen.
4.30.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen, omdat zij haar stelling dat deze documenten in het bezit zijn van de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.
Proceskosten
4.31.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, in de Basisregistratie personen staat ingeschreven op het adres van de man;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw, de man en genoemde minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar volgens de regeling zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 4.10, 4.11 en 4.12:
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw - ter vervanging van de toestemming van de man - toestemming om een paspoort ten behoeve van genoemde minderjarige aan te vragen;
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, de man - ter vervanging van de toestemming van de vrouw - toestemming om een identiteitskaart ten behoeve van genoemde minderjarige aan te vragen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de man bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 194,= (honderdvierennegentig euro) per maand;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Meyboom, Van de Kraats en Jurkovich, en, in tegenwoordigheid van mr. Tllie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.