ECLI:NL:RBZWB:2024:1394

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418520 / FA RK 24-416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de zorgregeling en toevertrouwing van een minderjarige

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.J.I. van den Branden, verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de toevertrouwing van hun minderjarige kind aan haar. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. de Houck, verzocht om afwijzing van deze verzoeken en om toevertrouwing van het kind aan hem. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2024 werd duidelijk dat de communicatie tussen partijen moeizaam verliep en dat mediation niet was geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsmacht bij haar ligt, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen en het kind in Nederland is. De rechtbank heeft besloten dat de vrouw de zorg voor het kind toekomt, maar dat de man recht heeft op contact met het kind gedurende twee dagen per week. Tevens is er een verwijzing naar een (jeugd)hulpverleningstraject gedaan, omdat ouders ondersteuning nodig hebben in hun omgang met elkaar en de zorg voor hun kind. De rechtbank heeft ook de afspraken over de woning en de kinderbijdrage vastgelegd. De man is gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning, terwijl de vrouw zich per direct uitschrijft van het adres. De man zal een bijdrage van € 25,- per maand betalen voor de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/418520 / FA RK 24-416
beschikking d.d. 5 maart 2024 betreffende vaststelling voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. de Houck te Terneuzen.
Ouders van de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de raad.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 30 januari 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 15 februari 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief van 16 februari 2024 van mr. van den Branden, met nadere producties;
- de brief van 19 februari 2024 van mr. van den Branden, met nadere producties;
- het F-formulier van 21 februari 2024 van mr. de Houck;
- het bericht van het mediationbureau van 27 februari 2024.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 21 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was aanwezig een vertegenwoordiger van de raad. Ook was, met toestemming van alle aanwezigen, aanwezig mr. M.R. Kapteijn, mediator, in verband met de pilot “piketmediator op zitting” bij deze rechtbank.
1.3. De zaak is na de mondelinge behandeling voor een periode van twee weken aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan mediation in het kader van de hiervoor in 1.2. vermelde pilot.

2.De verzoeken

2.1.
De vrouw verzoekt bij beschikking voor de duur van het geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan het [adres] te [plaats] en de zich daarin bevindende inboedel met bevel aan de man de woning te verlaten en niet meer te betreden;
- het minderjarige kind van partijen, [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats] , aan de vrouw toe te vertrouwen;
- de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 200,= per maand als voorlopige bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige zoon van partijen [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, althans tot betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank zal vaststellen, steeds bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
2.2.
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt de rechtbank, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek tot toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw af te wijzen, althans te bepalen dat [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats] aan de man wordt toevertrouwd;
- het verzoek van de vrouw tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning af te wijzen en te bepalen dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] en de daarin bevindende inboedelgoederen, met bevel aan de vrouw de echtelijke woning niet meer te betreden;
- de vrouw niet ontvankelijk te verklaren voor wat betreft haar verzoek tot vaststelling van een door hem te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van
€ 200,= per maand, althans dit verzoek af te wijzen;
- een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] waarbij [minderjarige] telkens om de 2 dagen en 2 nachten bij de man verblijft voor de duur van 2 dagen en 2 nachten, althans een regeling als de rechtbank in goede justitie vaststelt;
2.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.

3.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht;
3.1.
Vanwege de Marokkaanse nationaliteit van de man heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft die beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt nu de gewone verblijfplaats van partijen en de minderjarige in Nederland is gelegen en dat Nederlands recht, als lex fori, op de verzoeken dient te worden toegepast.
Inhoudelijke beoordeling van de verzoeken;
Zorgregeling- en contactregeling
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt en dat partijen het erover eens zijn dat hiervoor hulpverlening is geïndiceerd.
Mediation
3.3.
Partijen hebben zich tijdens de mondelinge behandeling bereidt verklaard om over de voorlopige invulling van de zorgregeling gesprekken aan te gaan met de piketmediator mr. Kapteijn. De zaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst van deze mediation.
3.4.
Uit het bericht van het mediationbureau van 27 februari 2024 blijkt dat de mediation niet is geslaagd.
3.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, naar voren gebracht dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat er regelmatig contact is tussen [minderjarige] en de man. Op dit moment is er een dag in de week contact zonder overnachting. De man wenst dit uit te breiden naar de door hem verzochte regeling waarbij [minderjarige] telkens 2 dagen en 2 nachten bij hem verblijft voor de duur van 2 dagen en 2 nachten. De raad adviseert de uit te breiden naar een zorgregeling van 2 losse dagen in de week zonder overnachting. Deze regeling kan in de toekomst uitgebreid worden naar een ruimere regeling.
3.6.
Met de raad is de rechtbank van oordeel dat de huidige regeling kan worden uitgebreid. Er zijn geen contra indicaties aan de kant van de man waaruit blijkt dat dit niet mogelijk is. De man heeft ook onweersproken gesteld dat hij op dit moment beschikbaar is voor meer dagen.
3.7.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd is tot het hebben van contact met [minderjarige] gedurende twee losse dagen per week te weten op de dinsdag en donderdag. Vanaf april 2024 zal, in verband met wijziging van de dagen dat [minderjarige] naar de kinderopvang gaat, dit contact plaatsvinden op de dinsdag en vrijdag. Als de zorgregeling goed loopt dient er toegewerkt te worden naar een ruimere zorgregeling met, indien mogelijk, een overnachting.
Verwijzing Uniform Hulpaanbod
3.8.
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. Dit blijkt mede uit het feit dat de mediation over de voorlopige zorgregeling niet geslaagd is. De rechtbank vindt het, net als de raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarig kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarig kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 21 februari 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
3.9.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
3.10.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het (de) volgende resulta(a)t(en):
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; lichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan deze beschikking gehecht (bijlage 1).
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de rechtbank als volgt.
3.11.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaak-/rekestnummer 419241 / FA RK 24-756. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van 6 maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk tegen na te noemen familiekamerroldatum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
3.12.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot het kind.
3.13.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de raad. De raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
3.14.
Wanneer de raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
3.15.
Wanneer de raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de in de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummer 419241 / FA RK 24-756 een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vra(a)g(en):
- Welke zorgregeling van de man met de minderjarige komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
3.16.
Deze beschikking is een verzoek aan de raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
3.17.
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
Toevertrouwing
3.18.
Voorstaande zorgregeling heeft tot gevolg dat [minderjarige] merendeels bij de vrouw verblijft. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw om [minderjarige] aan haar toe te vertrouwen toewijzen onder afwijzing van het verzoek van de man.
Uitsluitend gebruik van de woning
3.19.
Tijdens de mondelinge mondeling hebben partijen een overeenkomst met afspraken overgelegd waaruit blijkt dat ze overeenstemming hebben bereikt over het uitsluitend gebruik van de woning aan het [adres] te [plaats] en de zich daarin bevindende inboedelgoederen;
3.20.
Partijen zijn overeengekomen dat:
- de man in de woning zal blijven wonen. De vrouw schrijft zich per direct uit van het adres;
- de man met ingang van 1 maart 2024 de huur en alle gebruikerslasten van de woning op zich zal nemen zonder verrekening met de vrouw;
- de man ook de aflossing van de achterstallige huur voor zijn rekening zal nemen conform de betalingsregeling met [woningcorporatie] , zonder verrekening met de vrouw;
- er geen verrekening zal plaatsvinden van de door de vrouw betaalde huur en gebruikerslasten over de maand februari 2024;
- de inboedelgoederen verdeeld worden conform de aan deze beschikking gehechte overeenkomst.
3.21.
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over het uitsluitend gebruik van de woning en de rechtbank dit niet ongegrond voorkomt, zal het verzoek overeenkomstig de afspraken worden toegewezen op onderstaande wijze.
Kinderbijdrage
3.22.
Na een schorsing van de mondelinge behandeling zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van de [minderjarige] .
3.23.
Partijen hebben afgesproken dat:
- de man met ingang van 1 maart 2024 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 25,- per maand;
- de man de bijdrage over de maanden maart tot en met mei 2024, in totaal een bedrag van € 75,-, voor 1 juni 2024 dient te betalen.
3.24.
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de kinderalimentatie en de rechtbank dit niet ongegrond voorkomt, zal het verzoek overeenkomstig de afspraken worden toegewezen op onderstaande wijze.

4.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat aan de vrouw wordt toevertrouwd de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023;
bepaalt dat de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, in het kader van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende twee losse dagen per week te weten op de dinsdag en donderdag. Vanaf april 2024 zal dit contact plaatsvinden op de dinsdag en vrijdag;
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk tegen de
familiekamerrol van 10 september 2024, of zoveel eerder als mogelijk is, in de
bodemprocedurebekend onder zaak-/rekestnummer 419241/ FA RK 24-756 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
verzoekt partijen in de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van partijen naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding
“UHA in VoVo met zaaknummer 418520 d.d. [datum] 2024”;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de raad;
verzoekt de raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van voornoemde bodemprocedure onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging. 3.15 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
bepaalt, met inachtneming van de afspraken zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.20. beschreven, dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning gelegen aan het [adres] te [plaats] , en beveelt de vrouw die woning te verlaten en deze verder niet te betreden;
verstaat dat de (inboedel)goederen verdeeld worden conform de aan deze beschikking gehechte overeenkomst;
bepaalt dat de man met ingang van 1 maart 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 25,- per maand;
verstaat dat de man bijdrage over de maanden maart 2024 tot en met mei 2024, in totaal een bedrag van € 75,-, vóór 1 juni 2024 dient te betalen;
bepaalt deze beschikking uitvoer bij voorraad voor wat betreft:
  • de toevertrouwing;
  • de zorgregeling;
  • het uitsluitend gebruik van de woning;
  • de kinderbijdrage;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..