ECLI:NL:RBZWB:2024:1415

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418643 / JE RK 24-174
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van haar ontwikkeling en behandeling

Op 19 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [de minderjarige] onvoldoende stabiel is om de noodzakelijke traumabehandeling ambulant te laten plaatsvinden, gezien haar persoonlijke problematiek. De minderjarige verblijft momenteel in een behandelgroep en heeft behoefte aan een veilige omgeving waar zij kan werken aan haar emotionele ontwikkeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2024 zijn de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad gehoord. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige], en dat de samenwerking tussen de moeder en de GI niet voldoende is om de noodzakelijke hulpverlening te waarborgen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen, met als doel de ontwikkeling van [de minderjarige] te beschermen en haar de benodigde traumabehandeling te bieden.

De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling gaat in op 19 februari 2024 en duurt tot 19 februari 2025, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [de minderjarige] en dat de GI de regie zal voeren over de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418643 / JE RK 24-174
Datum uitspraak: 19 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.J.M. Jansen.
De kinderrechter merkt als informante aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 30 januari 2024;
- het op 19 februari 2024 binnengekomen e-mailbericht, met bijlagen, van mr. Jansen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 februari 2024. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is [de minderjarige] niet verschenen voor een zogenoemd kindgesprek met de kinderrechter.
2. De feiten
2.1.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[de minderjarige] verblijft in de weekenden bij de moeder en de overige dagen bij de behandelgroep van [stichting] in [plaats].

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Bij de mondelinge behandeling heeft de Raad volhard in zijn verzoek. Er is sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] . In 2021 heeft de Raad onderzoek gedaan. De moeder heeft toestemming verleend voor een behandeling van [de minderjarige] bij [stichting]. De samenwerking tussen de moeder en [stichting] is in de tussenliggende periode niet verbeterd. Het afgelopen jaar is gezien dat de moeder ambivalent is ten aanzien van het verblijf van [de minderjarige] bij [stichting]. Het is in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk om traumabehandeling op te starten gedurende een verblijf van [de minderjarige] bij [stichting]. Vanuit deze situatie kan na traumabehandeling worden toegewerkt aan een thuisplaatsing van haar bij de moeder. Er is in de afgelopen periode veel gebeurd met de moeder. [de minderjarige] heeft hier last van. Daarnaast heeft [de minderjarige] kindeigenproblematiek waar de benodigde hulpverlening voor ingezet dient te worden. Er dient rust te komen in de situatie tussen de moeder en [stichting]. Van belang is dat de GI regie gaat voeren en samen met de moeder en [stichting] gaat kijken naar een oplossing. Daarnaast dient gekeken te worden naar de beste plek die geschikt is voor een behandeling voor [de minderjarige] .
4.2.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling betwist dat wordt voldaan aan het criterium voor een ondertoezichtstelling. De moeder verzoekt daarom om afwijzing van het verzoek. De moeder staat wel open voor hulpverlening. Zij heeft de bereidheid om hieraan mee te werken. [de minderjarige] is uitvoerig onderzocht, maar het behandeladvies wordt niet opgevolgd door [stichting]. De moeder wordt geconfronteerd met de nadelen van het leven op een behandelgroep, alwaar [de minderjarige] onder andere wordt gepest. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing is de moeder van menig dat zo’n maatregel niet noodzakelijk is, omdat de moeder al toestemming heeft verleend voor een verblijf van [de minderjarige] op een behandelgroep bij [stichting] voor de duur van een jaar. Uit de brief van de GZ-psycholoog blijkt dat de moeder sinds juli 2023 stabiel is. Mocht het voor de kinderrechter moeilijk zijn om een beslissing te nemen op het verzoek van de Raad, dan wordt verzocht om een deskundige te benoemen om te onderzoeken welke setting noodzakelijk is voor het verblijf van [de minderjarige] .
4.3.
De GI ondersteunt bij de mondelinge behandeling het verzoek van de Raad. Zij is beschikbaar om bij een toewijzing van het verzoek de ondertoezichtstelling uit te voeren. Er is niet per direct een vaste jeugdzorgwerker beschikbaar. Dit neemt echter niet weg dat snel aan de uitvoering van de maatregel zal worden begonnen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt als volgt.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , omdat zij onder meer wordt bedreigd in haar emotionele ontwikkeling. De moeder heeft in een transitie van vrouw naar man gezeten, maar is dit proces door haar beëindigd. Sinds juli 2023 is de moeder stabiel, maar de kinderrechter acht dit, gelet op haar problematiek, een prille ontwikkeling. [de minderjarige] verblijft sinds 23 januari 2023 op een behandelgroep van [stichting]. Zij heeft een bezoekregeling gehad met opa moederszijde. [de minderjarige] gaat om het weekend van vrijdag 18:00 uur tot zondag 19:00 uur naar de moeder. Op woensdagmiddag komt de moeder naar de groep. De noodzakelijk traumabehandeling komt niet van de grond, [de minderjarige] heeft last van de strijd tussen haar moeder en [stichting]. Haar (woon)perspectief is onduidelijk. De kinderrechter stelt vast dat er veel discussie is tussen de moeder en [stichting]. De moeder is op dit moment voldoende bereid maar onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat de persoonlijke problematiek van de moeder op haar ouderschap drukt en zij het lastig vindt om de opvoeding van [de minderjarige] aan derden over te laten. Omdat het de moeder onvoldoende lukt om tot een goede samenwerking te komen met [stichting] en duurzame afspraken te maken, kan de focus van hen beiden niet op de behandeling van [de minderjarige] worden gelegd. [de minderjarige] zit aldus klem tussen de moeder en haar behandelaren. De verwachting is dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen. In een vrijwillig kader is de hulpverlening onvoldoende van de grond gekomen, waardoor een ondertoezichtstelling noodzakelijk is geworden. Er dient zicht te komen op de systemische interactie en dynamiek tussen de moeder en [de minderjarige] . De kinderrechter acht een traumabehandeling op een behandelgroep noodzakelijk, zodat [de minderjarige] in rust, veiligheid, structuur aan zichzelf kan werken. Volgens de Raad zal de traumabehandeling in de meest gunstige scenario negen maanden duren. De kinderrechter acht de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek op dit moment onvoldoende stabiel om de traumabehandeling van [de minderjarige] ambulant plaats te laten vinden, ook met inzet van hulpverlening. Van belang is dat in het komend jaar duidelijkheid komt over het perspectief van [de minderjarige] .
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling.
5.5.
Tijdens de duur van die maatregel dient de GI onder meer te werken aan de volgende doelen:
- [de minderjarige] verblijft op een passende plek waar er tegemoet gekomen wordt aan haar (opvoed-) behoeften en waar zij traumabehandeling kan volgen;
- [de minderjarige] ervaart emotionele toestemming vanuit haar moeder om bij [stichting] te verblijven van waaruit zij een onbelast en positief contact kan hebben met moeder zelf en met opa moederszijde.
5.6.
De kinderrechter acht zich voldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen over het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Het verblijf van [de minderjarige] bij [stichting], zijnde een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, is noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding. Met name voor de voormelde traumabehandeling is het van belang dat die plaats kan vinden op de behandelgroep van [stichting]. Het daarop betrekking hebbende verzoek zal dan ook in het belang van [de minderjarige] worden toegewezen voor de duur van maximaal een jaar.
5.7.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg met ingang van 19 februari 2024 tot 19 februari 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 februari 2024 tot uiterlijk 19 februari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Can, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.