ECLI:NL:RBZWB:2024:1419

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/412787 / HA ZA 23-432 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van raamovereenkomst en schadevergoeding tussen sociale woningcorporatie en rioleringsbedrijf

In deze civiele procedure vordert de stichting Wonenbreburg, een sociale woningcorporatie, dat de rechtbank verklaart dat zij de raamovereenkomst met [gedaagde] BV rechtsgeldig per 1 april 2023 heeft ontbonden. De zaak betreft een geschil over de rechtsgeldigheid van deze ontbinding en de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de schade die Wonenbreburg lijdt als gevolg van de ontbinding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in 2017 een raamovereenkomst hebben gesloten voor rioleringsbeheer, die meerdere keren is verlengd. Wonenbreburg stelt dat [gedaagde] de overeenkomst onregelmatig heeft opgezegd, terwijl [gedaagde] betoogt dat de overeenkomst als een overeenkomst van opdracht moet worden gekwalificeerd, waardoor de opzeggingsbepaling van toepassing is. De rechtbank concludeert dat Wonenbreburg ten onrechte heeft gesteld dat [gedaagde] in verzuim is geraakt en dat zij zelf in verzuim is gekomen door [gedaagde] uit te sluiten van het werk. De vorderingen van Wonenbreburg worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/412787 / HA ZA 23-432
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING WONENBREBURG,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. D.A.C. Janssen te BOXTEL,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BV,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.A. Greuters te ARNHEM.
Partijen zullen hierna Wonenbreburg en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 oktober 2023 en alle daarin reeds genoemde stukken;
  • de aanvullende producties 13 tot en met 17 zijdens Wonenbreburg;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling gehouden op 7 februari 2024 en de bij die gelegenheid door beide raadslieden voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Wonenbreburg vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht te verklaren dat Wonenbreburg de raamovereenkomst en de daarop volgende Addenda I en II met [gedaagde] rechtsgeldig per 1 april 2023 buitengerechtelijk heeft ontbonden, dan wel, indien in rechte wordt geoordeeld dat die buitengerechtelijke ontbinding niet rechtsgeldig is, de raamovereenkomst en de Addenda I en II tussen Wonenbreburg en [gedaagde] alsnog te ontbinden;
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde] op de voet van artikel 6:265 juncto 6:74 juncto 6:277 BW aansprakelijk is voor de schade die Wonenbreburg lijdt en nog zal lijden als gevolg van de onder I. genoemde ontbinding, welke schade nader dient te worden opgemaakt en te worden vereffend bij staat;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, onder andere ingegrepen het salaris advocaat, de dagvaardingskosten, de beslagkosten, de informatiekosten en eventuele overige voorschotten alsmede de nakosten. Indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn voldaan, vordert Wonenbreburg tot slot dat [gedaagde] daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
2.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Wonenbreburg in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.De beoordeling

3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. Wonenbreburg richt zich als sociale woningcorporatie in Breda en Tilburg op het huisvesten van mensen met een beperkte kans op de particuliere woningmarkt. De woningportefeuille van Wonenbreburg omvat een kleine 30.000 woningen.
b. [gedaagde] is met name actief in het rioleringsbeheer. Bij [gedaagde] werken circa 380 personen.
c. Op 7 juni 2017 is tussen Wonenbreburg en [gedaagde] een raamovereenkomst gesloten inzake rioleringsbeheer.
d. In (de bijlagen bij) deze overeenkomst is onder meer nader uiteengezet welke
werkzaamheden [gedaagde] in opdracht van Wonenbreburg dient te verrichten en tegen welke vergoeding.
e. De raamovereenkomst had een beperkte looptijd. Uit artikel 3 sub a blijkt dat de overeenkomst is ingegaan per 1 april 2017 en zou eindigen op 31 maart 2019 alsook
dat er niet een automatische verlenging zou plaatsvinden.
f. Partijen hebben hun samenwerking verlengd. Die verlenging is vastgelegd in Addendum I en ondertekend op 12 april 2019.
g. Partijen zijn in dit addendum overeengekomen dat de raamovereenkomst tegen dezelfde condities wordt verlengd, behoudens voor zover anderszins in Addendum I is bepaald. In dit Addendum I staat - voor zover thans relevant - het volgende vermeld:
“Komen als volgt overeen:
1. De overeenkomst met drie jaar te verlengen tot 31 maart 2022, waarna de overeenkomst van
rechtswege eindigt.
(…)
4. Voor het overige blijven alle bepalingen van bovengenoemd overeenkomst onveranderd van kracht.”
h. Partijen hebben hun samenwerking vervolgens wederom verlengd, hetgeen heeft geleid tot een nieuw addendum, te weten Addendum II, dat is ondertekend op 23
respectievelijk 30 maart 2022. Addendum II vangt aan per 31 maart 2022.
i. In Addendum II staat - voor zover thans van belang - het volgende vermeld:
“Komen als volgt overeen:
1. De boven vermelde raamovereenkomst met vijf jaar te verlengen tot 31 maart 2027 waarna de overeenkomst van rechtswege eindigt.
(…)
4. In plaats van de Algemene inkoopvoorwaarden WonenBreburg van 15-7-20 13 versie 2.0, genoemd in de Raamovereenkomst zullen de Algemene inkoopvoorwaarden voor Leveringen, Diensten en Werken Aedes model 2.2 maart 2018, welke bijgesloten zijn en waarvan leverancier verklaart deze te hebben ontvangen, vanaf de verlengingsdatum van toepassing zijn.
5. Ten aanzien van de rangorde van de van de toepassing verklaarde documenten geldt dat bij strijdigheid tussen de documenten de, naar oordeel van opdrachtgever, meest gunstigste voorwaarden voor opdrachtgever gelden.
6. Voor het overige blijven alle bepalingen van de Raamovereenkomst onverkort van kracht.
7. Bij veranderingen in wet- en regelgeving (waaronder aanbestedingsplicht voor woningcorporaties) waarop Opdrachtgever geen invloed uit kan oefenen, is Opdrachtgever gerechtigd de overeenkomst per direct te ontbinden zonder recht op schadevergoeding.”
j. In de hiervoor genoemde Aedes-voorwaarden staat in artikel 40 vermeld:
“Artikel 40 Opzegging
Elk van de Partijen is gerechtigd de Overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn zoals bepaald in de Overeenkomst. Indien geen opzegtermijn in de Overeenkomst is opgenomen, kan de Overeenkomst worden opgezegd met inachtneming van een redelijke opzegtermijn, mede gelet op de duur van de Overeenkomst. Daarbij geldt ingeval van een duurovereenkomst de volgende richtlijn:
• contractduur 0 tot 2 jaar: opzegtermijn 3 maanden;
* contractduur 2 tot 4 jaar: opzegtermijn 6 maanden;
• contractduur 4 tot 10 jaar: opzegtermijn 8 maanden;
contractduur meer dan 10 jaar: opzegtermijn 1 jaar;
Dit artikel is niet van toepassing op Werken. In dat geval is artikel 36 van toepassing.”
k. Bij brief van 28 december 2022 heeft [gedaagde] gemeld dat zij overgaat tot tussentijdse opzegging van de samenwerking met Wonenbreburg.
l. Wonenbreburg heeft daarop gereageerd bij brief van 3 februari 2023, waarin staat dat Wonenbreburg niet akkoord gaat met de opzegging en dat zij [gedaagde] houdt aan haar contractuele verplichtingen.
m. [gedaagde] heeft bij brief van 3 februari 2023 aan Wonenbreburg gemeld dat zij haar opzegging bij brief van 28 december 2022 handhaaft.
n. Op 29 maart 2023 heeft Wonenbreburg daarop gereageerd en [gedaagde] onder meer verzocht en gesommeerd om diezelfde dag te bevestigen dat zij haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst jegens Wonenbreburg zal blijven nakomen.
o. Diezelfde dag (29 maart 2023) heeft [gedaagde] daarop per email gereageerd.
p. Vervolgens heeft Wonenbreburg daarop bij email van 30 maart 2023 aan [gedaagde] onder meer medegedeeld dat de overeenkomst door Wonenbreburg per 1 april 2023 buitengerechtelijk zal worden ontbonden indien [gedaagde] weigerachtig is en blijft om de overeenkomst gestand te blijven doen en dat dit schrijven dan ook een laatste poging c.q. sommatie is aan het adres van [gedaagde] tot deugdelijke nakoming.
q. [gedaagde] heeft op haar beurt daarop gereageerd bij email van 31 maart 2023.
r. In de avond van 31 maart 2023 heeft [gedaagde] geconstateerd dat op de website van Wonenbreburg werd gemeld dat storingen en reparaties aangaande het rioolbeheer met ingang van 31 maart 2023 door de [firma] zouden worden uitgevoerd en dat geen zaken meer werd gedaan met [gedaagde] .
s. Bij email van 4 april 2023 heeft Wonenbreburg haar eerder aangekondigde ontbinding per 1 april 2023 bevestigd en tevens aanspraak gemaakt op vervangende schadevergoeding.
3.2.
Wonenbreburg meent dat de tussen partijen gesloten overeenkomst en de door [gedaagde] uit die overeenkomst voortvloeiende verbintenissen kwalificeren als een overeenkomst van aanneming van werk. De opzeggingsbepaling in artikel 40 van de Aedes-voorwaarden - waarop [gedaagde] haar opzegging grondt - is volgens Wonenbreburg niet van toepassing op “Werken”. Daarop is in de visie van Wonenbreburg artikel 36 van toepassing en daaruit blijkt dat uitsluitend de opdrachtgever de bevoegdheid heeft om de overeenkomst middels opzegging te beëindigen. Wonenbreburg meent dat [gedaagde] in strijd met de contractuele afspraken de raamovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd. Wonenbreburg stelt dat zij [gedaagde] diverse malen heeft gesommeerd om haar verbintenissen deugdelijk na te komen. In de ogen van Wonenbreburg was [gedaagde] daartoe niet volledig bereid, waardoor [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren en Wonenbreburg gerechtigd was de overeenkomst tussentijds te ontbinden. Volgens Wonenbreburg lijdt zij door deze ontbinding evenwel aanzienlijke schade. Wonenbreburg vordert dan ook een verklaring voor recht dat zij de overeenkomst rechtsgeldig per 1 april 2023 buitengerechtelijk heeft ontbonden, althans dat deze overeenkomst in rechte zal worden ontbonden, alsmede een verklaring voor recht dat [gedaagde] verplicht is om de door Wonenbreburg hierdoor geleden en te lijden schade te vergoeden met een verwijzing naar de schadestaat procedure.
3.3.
In de visie van [gedaagde] kwalificeert de overeenkomst tussen partijen als
een overeenkomst van opdracht, meer specifiek een overeenkomst voor het leveren van diensten. Zij meent dat hierdoor het bepaalde in artikel 40 van de Aedes-voorwaarden van toepassing is en niet artikel 36 van deze voorwaarden. In voornoemd artikel 40 van de Aedes-voorwaarden is zowel voor opdrachtgever als opdrachtnemer - als uitzondering op de hoofdregel uit art. 7:408 lid 2 BW - een opzeggingsbevoegdheid opgenomen, met inachtneming van een redelijke opzegtermijn. Volgens [gedaagde] was zij bereid haar contractuele verplichtingen na te komen tot en met de door haar gehanteerde opzegtermijn, zodat zij niet in verzuim verkeerde.
[gedaagde] voert aan dat Wonenbreburg nog vóór de door haar gestelde termijn van uiterlijk 1 april 2023 al een derde partij heeft ingeschakeld voor de nooddiensten. In de visie van [gedaagde] heeft Wonenbreburg haar de kans ontnomen om de overeenkomst na te komen, terwijl [gedaagde] zich daartoe wel bereid heeft verklaard. [gedaagde] meent dan ook dat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van Wonenbreburg (art. 6:58 BW), zodat [gedaagde] niet in verzuim kon raken en Wonenbreburg niet gerechtigd was tot buitengerechtelijke ontbinding en evenmin aanspraak kon maken op nakoming van de raamovereenkomst en/of schadevergoeding. In de ogen van [gedaagde] dienen de vorderingen van Wonenbreburg dan ook te worden afgewezen.
3.4.
In deze procedure dient de vraag beantwoordt te worden of Wonenbreburg de raamovereenkomst al dan niet rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden en recht heeft op vergoeding van de daardoor geleden schade.
3.5.
Voorafgaand aan de buitengerechtelijke ontbinding door Wonenbreburg, is tussen partijen echter een debat ontstaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de overeenkomst door [gedaagde] . Daarbij heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld - samengevat - dat artikel 40 van de Aedes-voorwaarden voorziet in een opzeggingsmogelijkheid in geval van diensten, terwijl Wonenbreburg van mening was dat er sprake is van werken en de slotregel van artikel 40 bepaalt dat het artikel niet van toepassing is op werken, zodat een opzeggingsbevoegdheid ontbreekt.
3.6.
Partijen hebben een belangrijk deel van het debat besteed aan de vraag of de overeenkomst grotendeels gekarakteriseerd moet worden als werk of als dienstverlening. In de correspondentie die zich heeft ontwikkeld in de periode vóór eind maart 2023 domineerde deze vraag.
3.7.
Op 29 maart 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] onder meer geschreven:
“ (…) [gedaagde] is bereid om WonenBreburg ter wille te zijn en ondanks haar opzegging de werkzaamheden voort te zetten tot uiterlijk 8 maanden te rekenen vanaf haar opzegging bij brief d.d. 28 december 2022, derhalve tot 1 september 2023, mits wordt bevestigd dat de overeenkomst is geëindigd per 1 september 2023 en partijen terzake de beëindiging van deze overeenkomst per 1 september 2023 elkaar over en weer algehele en finale kwijting verlenen.”
Daarop heeft de advocaat van Wonenbreburg op 30 maart 2023 gereageerd met de mededeling dat niet wordt ingestemd met opzegging per 1 september 2023, waarbij aan het slot het wordt geschreven:
“(…) Als uw cliënte weigerachtig is en blijft om de overeenkomst gestand te blijven doen, dan wordt deze overeenkomst reeds nu voor alsdan per 1 april a.s. buitengerechtelijk door cliënte ontbonden. Dit schrijven is dan ook een laatste poging c.q. sommatie aan de zijde van uw cliënte tot deugdelijke nakoming.”
Deze zinssnede neemt tot uitgangspunt dat de overeenkomst tussen partijen nog in stand is en de tekst biedt een gelegenheid tot deugdelijke nakoming en aansporing daartoe.
Daags nadien - op 31 maart 2023 - heeft de advocaat van [gedaagde] per email aan Wonenbreburg geschreven:
“Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] de overeenkomst voortijdig mag opzeggen. Die vraag zal [gedaagde] aan de rechter voorleggen.
Indien de rechter beslist dat het [gedaagde] was toegestaan de overeenkomst tussentijds op te zeggen, zal [gedaagde] de na de opzegging uitgevoerde werkzaamheden alsnog in rekening brengen tegen haar huidige commerciële marktconforme tarieven zoals zij deze thans ook elders in rekening brengt onder aftrek van de daarvoor van WonenBreburg ontvangen vergoedingen.
In de periode tot aan vonnis zal [gedaagde] de werkzaamheden conform overeenkomst blijven uitvoeren waarbij [gedaagde] ervan uitgaat dat WonenBreburg haar verplichtingen als opdrachtgever ook nakomt.”
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat Wonenbreburg ten onrechte in deze reactie van [gedaagde] een voorwaarde leest die [gedaagde] stelt aan haar bereidheid tot nakoming, te weten: het aanvaarden van commerciële tarieven vanaf de opzegdatum 28 december 2022.
Gelet op de eerdere mededeling van [gedaagde] ter zake het in achtnemen van een opzegtermijn van 8 maanden, kan een uitleg - als zou [gedaagde] bedingen al vanaf 28 december 2022 commerciële tarieven te rekenen - in redelijkheid niet worden gevolgd. Immers, bij email van 29 maart 2023 had [gedaagde] reeds een opzegtermijn van 8 maanden in het vooruitzicht gesteld. De tekst in de email van [gedaagde] van 31 maart 2023 is in dat licht niet anders uit te leggen dan dat [gedaagde] zich zou schikken in het oordeel van de rechter over een opzegging en dat zij ook tijdens de opzegtermijn van 8 maanden en tot aan het vonnis, de werkzaamheden zal blijven uitvoeren conform de overeenkomst.
Anders dan Wonenbreburg betoogt, is het niet zo dat [gedaagde] een akkoordverklaring eiste van Wonenbreburg voor de hogere tarieven als zij in rechte haar gelijk zou krijgen. Een dergelijke voorwaarde is niet te lezen in de tekst van de email van 31 maart 2023, daar staat slechts een aankondiging dat in dat geval de commerciële tarieven in rekening zouden worden gebracht, hetgeen slechts een mededeling is van een voornemen.
3.9.
Nu de email van 31 maart 2023 van [gedaagde] zo moet worden gelezen dat [gedaagde] - in afwachting van het vonnis van de rechter - gedurende de opzegtermijn van 8 maanden haar werkzaamheden zou contineren conform de overeenkomst tussen partijen, behelst dit een volledige toezegging tot deugdelijke nakoming. Met deze bereidheid tot zuivere nakoming heeft [gedaagde] tijdig gehoor gegeven aan de sommatie van 30 maart 2023 zijdens Wonenbreburg. [gedaagde] is - anders dan Wonenbreburg beweert - dan ook niet in verzuim komen te verkeren. Integendeel, Wonenbreburg heeft door [gedaagde] per 31 maart 2023 uit te sluiten van het werk en door vast te houden aan haar ontbinding zichzelf in verzuim gebracht, zodat er sprake is van schuldeisersverzuim harerzijds. Van enige schade aan de zijde van Wonenbreburg was op dat moment nog geen sprake aangezien [gedaagde] destijds nog bereid was aan haar verplichtingen te voldoen. De bereidheid van [gedaagde] tot deugdelijke nakoming behoefde destijds dan ook niet vergezeld te gaan van een aanbod tot schadevergoeding, zoals Wonenbreburg beweert.
3.10.
Gezien al het vorenstaande luidt de conclusie dan ook dat de gevorderde verklaringen voor recht behoren te worden geweigerd.
De vraag of [gedaagde] mocht opzeggen kan derhalve onbeantwoord blijven evenals de daarmee samenhangende vraag of de werkzaamheden naar hun aard als werk dan wel
als diensten gekwalificeerd moeten worden.
3.11.
Wonenbreburg zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op een bedrag van:
- griffierecht: € 676,00
- salaris advocaat:
€ 1.228,00( 2 x tarief II ad € 614,-)
Totaal: € 1.904,00
De verschuldigdheid van de wettelijke rente over de proceskosten is door Wonenbreburg als zodanig niet betwist en zal worden toegewezen als in het dictum vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van Wonenbreburg af;
4.2.
veroordeelt Wonenbreburg in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op een bedrag van € 1.904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis zijn voldaan;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op21 februari 2024.