ECLI:NL:RBZWB:2024:1427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/417473 / JE RK 23-2281
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 14 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, de gecertificeerde instelling (GI), die verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden aan te houden als restant. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling echter slechts voor één maand verlengd, in afwachting van verdere gesprekken tussen de moeder, de GI en de geestelijke gezondheidszorg over de noodzakelijke hulpverlening.

De procedure begon met een verzoekschrift van de GI, waarin werd gesteld dat de moeder niet voldoende meewerkte aan de door de GI geadviseerde hulpverlening, namelijk een multidimensionele familietherapie (MDFT). Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2024 waren de moeder, de vader en de GI aanwezig. De moeder betwistte de noodzaak van het MDFT-traject, terwijl de vader zich wel kon vinden in het verzoek van de GI.

De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds ernstig in gevaar was door het gebrek aan medewerking van de moeder. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om binnen een week een gesprek te organiseren waarin de noodzaak van het MDFT-traject verder wordt toegelicht aan de moeder. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 18 maart 2024, met de mogelijkheid om de resterende verlenging later te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/417473 / JE RK 23-2281
Datum uitspraak: 14 februari 2024
beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Middelburg,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof in 's-Heer Arendskerke,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 22 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 22 december 2023;
  • de brief met bijlagen van 4 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 4 januari 2024;
  • de e-mail van mr. Maat-Oldenhof van 8 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 8 januari 2024;
  • de e-mail van de vader van 12 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 12 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Maat-Oldenhof;
  • de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de GI en het verzoek van de GI in de zaak met zaaknummer C/02/418953 / JE RK 24-232, zijn beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. De zaak met kenmerk JE RK 24-232 is bij afzonderlijk bij proces-verbaal aangehouden.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 18 mei 2021 en tot 18 mei 2022. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is voor het laatst bij beschikking van 11 mei 2023 verlengd voor de duur van negen maanden, met ingang van 18 mei 2023 en tot 18 februari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden aan te houden als restant.

4.De standpunten

Standpunt van de GI
4.1.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar het kernbesluit waarin, kort samengevat, het volgende is opgenomen. De GI heeft intern beraad gehad over de vraag of de ondertoezichtstelling van [minderjarige] al dan niet verlengd moet worden. De conclusie van dat beraad is geweest de evaluatie van de spelsessies van [minderjarige] bij [geestelijke gezondheidszorg] af te wachten. Als die evaluatie positief zou zijn en de ouders meewerken aan de door [geestelijke gezondheidszorg] geadviseerde en de door GI noodzakelijk geachte hulpverlening, dan zou de ondertoezichtstelling afgesloten kunnen worden. Hierbij is het wel van belang dat voor de afsluiting van de ondertoezichtstelling het ouderschapsplan door de ouders wordt ondertekend. De GI kan dan inzetten op een overdracht van de regie op de situatie van [minderjarige] naar het vrijwillig kader. Op 18 december 2023 heeft [geestelijke gezondheidszorg] een evaluatie verstrekt over het verloop van de spelsessies. Tijdens de spelsessies heeft [geestelijke gezondheidszorg] enerzijds gezien dat [minderjarige] onder meer goed kan vertellen wat zij komt doen, dat zij makkelijk/goed in contact komt en heel positief in haar emoties is. Anderzijds ziet [geestelijke gezondheidszorg] dat [minderjarige] (mogelijk) negatieve emoties probeert weg te stoppen, want dan zijn die emoties er niet. Ook ziet [geestelijke gezondheidszorg] dat de therapeut niet (of niet voldoende) bij [minderjarige] kan doorvragen over het gescheiden systeem, want [minderjarige] vraagt dan of iets anders gedaan kan worden. Dit maakt dat [geestelijke gezondheidszorg] de hypothese heeft dat [minderjarige] verwarring in haar hoofd ervaart, niet weet waar zij het wel of niet over mag hebben en niet tot uiting van haar negatieve emoties kan komen. Daarom adviseert [geestelijke gezondheidszorg] om multidimensionele familietherapie (MDFT) in te zetten, waarbij rekening gehouden wordt met het gescheiden systeem. Hierdoor zal in beide thuissituaties van [minderjarige] , zowel bij de moeder als bij de vader, ingezet gaan worden op de relatie van die ouder met [minderjarige] . [geestelijke gezondheidszorg] ziet dat het maximum voor wat betreft hulpverlening op ouderniveau mogelijk is bereikt. De vader kan zich vinden in het advies van [geestelijke gezondheidszorg] , maar de moeder niet. De moeder wil wel hulp, maar wil dit op neutraal terrein en wil niet dat de hulp in haar thuissituatie plaatsvindt. De GI vindt het in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat het advies van [geestelijke gezondheidszorg] wordt opgevolgd. Als de zorgpunten van [geestelijke gezondheidszorg] niet worden aangepakt, dan kan dat een risico vormen voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Daarom vindt de GI dat MDFT ingezet moet worden. Nu in dit geval de moeder niet open lijkt te staan voor MDFT, wordt [minderjarige] nog in haar ontwikkeling bedreigd en moet de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog worden verlengd.
4.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens de GI, kort samengevat en voor zover van belang, verklaard dat op 2 februari 2024 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing is gegeven. De moeder vindt een MDFT-traject niet nodig en geeft aan dat [minderjarige] de zorgen van [geestelijke gezondheidszorg] zelf niet lijkt te ervaren. Daarom herkent de moeder de door [geestelijke gezondheidszorg] aangegeven zorgen niet. De moeder wil niet dat [minderjarige] een intensieve behandeling, die ongeveer zes maanden zal duren en wekelijkse sessies kent, gaat volgen. De GI blijft van mening dat het in het belang van [minderjarige] en haar ontwikkeling is dat het advies van [geestelijke gezondheidszorg] wordt opgevolgd en dat MDFT ingezet moet gaan worden. De GI is zich ervan bewust dat het MDFT-traject veel tijdsinvestering van zowel de moeder als [minderjarige] gaat vragen. Daarom zijn zowel de GI als [geestelijke gezondheidszorg] bereid om met haar mee te denken. Het is niet de intentie van de GI om de MDFT in te zetten met de gedachte dat de moeder een slechte moeder zou zijn. De GI wil voorkomen dat [minderjarige] (op latere leeftijd) niet weet hoe zij met haar negatieve emoties kan omgaan. Hiernaast vindt de GI dat de relatie tussen [minderjarige] en haar [zus] meegenomen moet worden, zodat die verstevigd kan worden. De vader heeft op 25 januari 2024 een intakegesprek bij MDFT gehad en is gemotiveerd om de behandeling aan te gaan, ook omdat hij hulpvragen heeft over het contact dat hij met [minderjarige] heeft. De hulpverlening op ouderniveau heeft het maximum bereikt. Er ligt een ouderschapsplan tussen de ouders, maar op onderdelen kunnen de ouders (nog) niet tot overeenstemming komen. De ondertoezichtstelling moet voor zes maanden worden verlengd, met aanhouding van de overige drie maanden. Gemonitord moet worden of [minderjarige] en haar ouders de noodzakelijk geachte hulpverlening gaan volgen. Het MDFT-traject zal ongeveer zes maanden gaan duren. De gedragswetenschapper van de GI heeft aangegeven zich af te vragen of de inzet van MDFT het beste kan aansluiten bij de hulpvraag zoals die nu voorligt. Hierbij denkt de gedragswetenschapper aan een vertrouwenspersoon voor [minderjarige] , zodat in ieder geval bij die persoon haar onrust en verwarring kan laten zien, kan aangeven wat haar bezighoudt en leert om haar negatieve emoties te uiten. Voorts is namens de GI aangegeven dat geprobeerd zal worden binnen één week een gesprek tussen de moeder, de GI en [geestelijke gezondheidszorg] te organiseren zodat goed uitgelegd kan worden wat het MDFT-traject inhoudt, waarvoor dat traject ingezet zal worden, hoe lang dat traject zal duren en waarom en hoe dat traject zo min mogelijk tijd voor moeder en [minderjarige] in beslag zal nemen. Hiervan zal de GI een verslag opmaken, waarop de moeder (en haar advocaat) kunnen reageren.
Standpunt van de moeder
4.3.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat de moeder zich er in kan vinden als de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met één maand wordt verlengd, zodat zij met de GI en [geestelijke gezondheidszorg] in gesprek kan gaan en het resultaat daarvan in de beoordeling van zowel het onderhavige verzoek als het verzoek bekrachtiging schriftelijke aanwijzing kan worden meegenomen. De moeder vraagt zich af hoe [geestelijke gezondheidszorg] op basis van vijf spelsessies met [minderjarige] tot het advies is gekomen dat zij niet weet of en hoe zij negatieve emoties kan uiten, temeer omdat de moeder de door [geestelijke gezondheidszorg] aangegeven zorgen thuis niet ziet. [minderjarige] is vrolijk en op school worden geen bijzonderheden gezien. Daarom denkt de moeder dat [minderjarige] geen intensief MDFT-traject nodig heeft. Hiernaast merkt de moeder op dat zij mogelijk verkeerd is ingelicht, omdat zij de overtuiging heeft dat tegen haar is gezegd dat de GI de hulpverlening van [geestelijke gezondheidszorg] wil inzetten om daarna richting een afsluiting te werken. Dan verwacht de moeder niet dat hierna alsnog een langdurig en intensief MDFT-traject ingezet moet gaan worden. Hiernaast begrijpt de moeder niet dat in eerste instantie is gesproken over drie gesprekken (een keer met vader, een keer met moeder en een keer met [zus]) en dat nu wordt gesproken over 20/25 gesprekken. Voorts is door en namens de moeder aangegeven dat niet navolgbaar is dat de GI volhardt in het volgen van het MDFT-traject, terwijl de gedragswetenschapper van diezelfde GI heeft aangegeven niet uit te sluiten dat een andere therapievorm mogelijk beter aansluit bij de zorgvraag dan het MDFT-traject. Ten slotte is door de moeder aangegeven dat indien uit het gesprek met de GI en [geestelijke gezondheidszorg] blijkt dat het MDFT-traject nodig is, dat zij hier haar medewerking aan zal verlenen.
Standpunt van de vader
4.4.
Door de vader is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen. De vader heeft begrepen dat het MDFT-traject inhoudt dat bekeken zal worden wat [minderjarige] nodig heeft en of de ouders haar dat kunnen bieden of dat de ouders geholpen dienen te worden om [minderjarige] te geven wat zij nodig heeft.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen is ingegeven door het gebrek aan medewerking van de moeder aan de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening. [minderjarige] heeft vijf spelsessies bij [geestelijke gezondheidszorg] gevolgd. [geestelijke gezondheidszorg] is vervolgens tot het advies gekomen om [minderjarige] en haar ouders een MDFT-traject te laten volgen. In dat kader heeft de GI op 2 februari 2024 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven waarin haar wordt gevraagd om haar medewerking te verlenen het MDFT-traject. Die schriftelijke aanwijzing wil de GI door de kinderrechter laten bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder niet of niet volledig begrijpt waarom het MDFT-traject nodig is, omdat zij de door [geestelijke gezondheidszorg] aangegeven zorgen niet ziet. Dit maakt dat de kinderrechter tot het oordeel komt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat vooralsnog is gebleken dat de moeder op dit moment niet aan de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening wil meewerken. Daarom is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals bedoeld in artikel 1:260 lid 1 en artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal worden verlengd voor de duur van één maand. Het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt aangehouden tot de in de beslissing opgenomen datum en tijdstip waarop dat in beginsel behandeld zal worden.
5.2.
De kinderrechter overweegt, wellicht ten overvloede, als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met de GI, de moeder, mr. Maat-Oldenhof en de vader afgesproken dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met één maand wordt verlengd, zodat de GI in de gelegenheid kan worden gesteld om binnen één week een gesprek tussen de moeder, de GI en [geestelijke gezondheidszorg] te organiseren waarin op een duidelijke manier aan de moeder wordt uitgelegd wat het MDFT-traject precies inhoudt, waarom op basis van vijf spelsessies het advies gegeven kan worden dat dat traject nodig is, wat de precieze duur van het MDFT-traject zal zijn en of het mogelijk is dat meegedacht kan worden om de tijdsinvestering van de moeder en [minderjarige] te verminderen en zo ja, op welke wijze en door wie dit dan georganiseerd kan worden. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij van dit gesprek een schriftelijk verslag opmaakt waarin ook de afweging van de gedragswetenschapper komt te staan. Een afschrift daarvan dient de GI
uiterlijk op 28 februari 2024naar de rechtbank en de moeder (en haar advocaat) te sturen. De moeder en haar advocaat krijgen de mogelijkheid hierop schriftelijk te reageren, maar
uiterlijk op 5 maart 2024. Een afschrift van die reactie moet zowel naar de rechtbank als naar de GI gestuurd worden.
5.3.
De kinderrechter geeft aan de moeder mee dit gesprek goed voor te bereiden, zodat zij al haar vragen met de GI en [geestelijke gezondheidszorg] kan bespreken. Hierbij merkt de kinderrechter op dat zij de moeder houdt aan haar toezegging, zoals zij die tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaan, dat als duidelijk is dat [minderjarige] het MDFT-traject nodig heeft, dat zij dan daar haar medewerking aan zal verlenen.
5.4.
Omdat deze zaak binnen een relatief korte termijn wederom op een mondelinge behandeling moet worden gepland, zal de kinderrechter, zonder rekening te houden met de eventuele verhinderdata van de GI, de ouders en mr. Maat-Oldenhof, hieronder een nieuwe mondelinge behandeling bepalen. Hierbij bepaalt de kinderrechter ook dat de onderhavige zaak op de hieronder opgenomen mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld zal worden met het verzoek van de GI tot bekrachtiging schriftelijk aanwijzing met zaaknummer C/02/418953 / JE RK 24-232.
5.5.
De kinderrechter zal de verlenging van de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat die beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Dit leidt tot de volgende tussenbeslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één maand, met ingang van 18 februari 2024 en tot 18 maart 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI aan tot de
mondelinge behandeling op [datum] 2024 om [uur], bij de kinderrechter van deze rechtbank aan de Kousteensedijk 2 in Middelburg, zulks in afwachting van de schriftelijke reacties van de GI en mr. Maat-Oldenhof en het door hun gewenste procesverloop;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking ook geldt als oproep voor de hierboven genoemde mondelinge behandeling voor de GI, de moeder, mr. Maat-Oldenhof en de vader;
6.5.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 28 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.