In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de moeder van een minderjarige. De moeder verzocht om de vervallen verklaring van een schriftelijke aanwijzing die haar contact met haar zoon beperkte. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in persoon aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over haar zoon, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft de procedure en de relevante stukken in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen die betrekking hebben op de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige.
De moeder heeft aangevoerd dat de beperking van het contact met haar zoon onterecht is en dat deze niet in het belang van de minderjarige is. De GI heeft echter gesteld dat het contact op een verantwoorde manier moet plaatsvinden, en dat de GezinsManager de begeleiding van het contact zal verzorgen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat het verzoek niet binnen de wettelijke termijn van twee weken was ingediend. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de GI tekort is geschoten in het bieden van rechtsmiddelen aan de moeder, en heeft aanbevolen dat de GI samen met de moeder en andere betrokkenen een plan van aanpak opstelt voor het contact tussen de moeder en de minderjarige.
De kinderrechter heeft uiteindelijk de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, maar heeft de GI aangespoord om een zorgvuldige regeling te treffen voor het contact tussen de moeder en haar zoon, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan.