ECLI:NL:RBZWB:2024:1442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_4074
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een draaipoort en een schuifhek

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen een verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een draaipoort en een schuifhek beoordeeld. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de omgevingsvergunning, was van mening dat de procedure omtrent het aanhouden van het bezwaarschrift in strijd was met de wet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland de omgevingsvergunning op 15 februari 2023 had verleend, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. Eiser had prematuur bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat het college het bezwaar terecht had aangehouden tot het besluit op de aanvraag.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de verleende omgevingsvergunning in overeenstemming is met de wet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/4074 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

mr. [eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een draaipoort en een schuifhek.
1.2
Met het bestreden besluit van 11 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
Op 29 augustus 2022 heeft [vergunninghouder] B.V. (hierna: vergunninghouder) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een draaipoort en een schuifhek op het [adres] te [plaats] (hierna: adres)
4.2
Op 9 september 2022 heeft eiser prematuur bezwaar gemaakt tegen de aangevraagde omgevingsvergunning.
4.3
Het college heeft met het besluit van 15 februari 2023 de omgevingsvergunning verleend.
4.4
De commissie voor de bezwaarschriften (hierna: commissie) heeft op 19 juni 2023 een advies uitgebracht en vastgesteld dat het bezwaar is aangehouden tot het besluit van 15 februari 2023 en dat daarmee het bezwaar tijdig is ingediend. De commissie heeft geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het besluit van 15 februari 2023 in stand te laten onder verbetering van de grondslag.
Verleende omgevingsvergunning
5 De vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. [1] Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan [2] , waardoor het college de omgevingsvergunning voor strijd met het bestemmingsplan [3] heeft verleend middels de kruimelgevallenregeling [4] en haar beleidsregels. Eiser bestrijdt de toepasselijkheid van de kruimelgevallenregeling en de beleidsregels niet, maar voert twee andersoortige beroepsgronden aan.
Procedure
6.1
Eiser heeft betoogd dat de gevolgde procedure omtrent het aanhouden van het bezwaarschrift in strijd is met de wet.
6.2
Eiser heeft een prematuur bezwaarschrift ingediend naar aanleiding van de ingediende aanvraag. Gelet op het feit dat het alleen mogelijk is bezwaar te maken tegen een besluit en hiervan ten tijde van de aanvraag nog geen sprake van was, heeft het college het bezwaar aangehouden tot het moment van het nemen van een beslissing op de aanvraag. Dat het college het bezwaar heeft aangehouden is niet in strijd met de Algemene wet bestuursrecht en kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Beheerplan
7.1
Eiser heeft betoogd dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat het college heeft getoetst aan het [beheerplan] (hierna: beheerplan).
7.2
Het college heeft gesteld dat de aanvraag niet getoetst hoefde te worden aan het beheerplan. Het toetsingskader van een omgevingsvergunning voor de bouw van de draaipoort en het schuifhek beperkt zich tot de vereisten genoemd in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Daarnaast is het adres niet gelegen binnen het [beheerplan] , waardoor het beheerplan niet van toepassing is.
7.3
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het college stelt namelijk terecht dat zij niet aan het beheerplan heeft moeten toetsen. Het college dient de bouwaanvraag te beoordelen aan de hand van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo. Daarnaast ziet het beheerplan op de instandhouding van het [beheerplan] en beschrijft het maatregelen
inhet [beheerplan] . Tussen partijen is niet in geschil dat het adres niet is gelegen binnen het [beheerplan] . Voor zover eiser met zijn beroep op het beheerplan overigens bedoeld heeft meer aan te willen voeren dan dat aan dat plan getoetst had moeten worden, heeft eiser dat niet geconcretiseerd en onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

8 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 1 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.10 van de Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke ordening bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, aanhef en derde lid, van bijlage II bij het Bor
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2.
Bestemmingsplan Nieuw-Haamstede
Artikel 10.2.3 van de planregels
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste de volgende maten:
Erfafscheidingen voor de voorgevellijn en tot 1 meter achter de voorgevellijn: 1 meter.
Artikel 10.4.1, aanhef en onder d, van de planregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.3 voor een grotere bouwhoogte van de in de tabel genoemde categorie ‘overige bouwwerken geen gebouwen zijnde’ tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
artikel 10.4.2 van de planregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 kan slecht worden verleend, indien:
a. dit passend in het straat- en bebouwingsbeeld is;
b. geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid;
c. dit niet leidt tot substantiële aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
d. geen onevenredige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van en natuurgebied plaatsvindt, in de gevallen dat de afstand tot een natuurgebied als bedoeld in artikel 2.16 van de verordening ruimte provincie Zeeland minder bedraagt dan 100 meter.
Aan de omgevingsvergunning kunnen ook de nadere eisen als bedoeld in lid 10.3 gesteld worden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is een omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen.
2.De bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn en tot 1 meter achter de voorgevellijn bedraagt 1 meter op grond van artikel 10.2.3 van het bestemmingsplan ‘Nieuw-Haamstede’. De draaipoort en het schuifhek worden hoger, maar aanzienlijk lager dan de maximale afwijking tot 10 meter.
3.Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
4.De omgevingsvergunning is verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo en artikel 4, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.