ECLI:NL:RBZWB:2024:1448

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
02/148294-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreigingen met misdrijf tegen het leven gericht en vrijspraak van het dragen van een mes

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drie bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht en het dragen van een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juni 2022 bedreigingen heeft geuit aan de adressen van zijn ex-partner en een medewerker van een crematorium. De bedreigingen waren van zodanige aard dat er redelijke vrees kon ontstaan voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de bedreigingen, maar heeft hem vrijgesproken van het feit dat hij een mes droeg, omdat hij geen beschikkingsmacht over het mes had. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van drie dagen opgelegd, alsook een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van zijn zoon, en de moeilijke periode waarin hij zich bevond. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte een strafverlagend effect hadden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/148294-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
wonende aan [adres] te [plaats 2]
raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en een mes heeft gedragen dat bestemd was om letsel toe te brengen en/of te dreigen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle vier de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Voor feit 2 voert de officier van justitie aan dat [benadeelde 1] zich misschien niet persoonlijk bedreigd voelde, maar uit de verklaringen van onder meer [aangever] blijkt dat de bedreiging in algemene zin wel een dergelijke vrees kon opwekken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1, 2 en 4.
Ten aanzien van feit 1 en 2 merkt de verdediging op dat verdachte moeite heeft met het uitdrukken van zijn emoties. Dit werd in de periode van deze twee tenlastegelegde feiten verergerd door de emoties rondom het overlijden van zijn zoon [naam] en de onenigheid met zijn ex-partner over de urn met de as van [naam] . De woorden die verdachte heeft gezegd tijdens het telefoongesprek met de politie zijn mogelijk verkeerd geïnterpreteerd. Verdachte heeft namelijk gezegd dat hij ‘er een einde aan ging maken’ en niet ‘ik ga haar afmaken’.
Ten aanzien van feit 2 voert de verdediging aan dat verdachte boos was en bedreigingen heeft geuit, maar niet tegen het leven gericht. Daarbij komt dat [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij het niet als een bedreiging heeft ervaren en het als een zakelijk incident ziet.
Ten aanzien van feit 4 voert de verdediging aan dat verdachte niet wist dat het mes achterin de auto lag en hij dit mes ook niet heeft gepakt of gebruikt, terwijl hij op dat moment wel dichtbij de straat van zijn ex-partner en moeder van [naam] , [benadeelde 2] (verder: [benadeelde 2] ) was.
Ten aanzien van feit 3 kan wel een bewezenverklaring volgen nu verdachte dit feit ter zitting heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte op 15 juni 2022 is gebeld door [verbalisant 1] , die hem ervan in kennis stelde dat de politie de as van zijn overleden zoon [naam] bij het crematorium had opgehaald in verband met het daarop gelegde beslag door [benadeelde 2] . Hierna is verdachte in de auto gestapt om naar [benadeelde 2] te rijden en verhaal te gaan halen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte in het telefoongesprek met [verbalisant 1] , [benadeelde 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Op grond van de aangifte van [benadeelde 2] en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt namelijk dat [verbalisant 1] , die verdachte aan de telefoon had, de telefoon op de luidspreker had gezet waardoor [verbalisant 2] mee kon luisteren met het gesprek. [verbalisant 2] hoorde toen dat verdachte zei: ‘Nu is het genoeg, ik ga haar afmaken.’ De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [verbalisant 2] . Vervolgens heeft de politie [benadeelde 2] hierover ingelicht waarop zij aangifte heeft gedaan van de bedreiging.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 15 juni 2022 aanwezig was bij [crematorium] te [plaats 1] en dat verdachte daar tegen een medewerker, namelijk [benadeelde 1] (verder: [benadeelde 1] ), heeft gezegd ‘ik maak je af’.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of deze uitlating gezien moet worden als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling. Van belang daarbij is of de redelijke vrees kon ontstaan dat [benadeelde 1] het leven zou verliezen dan wel zwaar letsel zou worden toegebracht. [benadeelde 1] heeft zelf verklaard dat hij zich door de woorden ‘ik maak je af’ niet persoonlijk aangevallen voelde.
Voor de kwalificatie van een bedreiging is echter niet vereist dat er werkelijk vrees is opgewekt bij de bedreigde. Voldoende is dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. In dit verband slaat de rechtbank acht op de volgende omstandigheden.
[benadeelde 1] heeft verklaard dat het een escalerende situatie met verdachte betrof, waarbij verdachte zijn stem verhief en heel dicht op hem kwam staan tijdens het uiten van de dreigementen. Hij heeft verklaard te kunnen begrijpen dat anderen de situatie echt als bedreigend zouden kunnen opvatten. Dat volgt ook uit de aangifte van [aangever] die de situatie blijkbaar dusdanig bedreigend van aard vond om aangifte te doen namens het crematorium. Zij heeft verklaard dat zij zelf gezien en gehoord heeft dat verdachte boos was en heel hard praatte tegen [benadeelde 1] . Ook heeft [benadeelde 1] tegen haar gezegd dat hij zich bedreigd voelde door de woorden van verdachte. Verdachte heeft bovendien zelf ter zitting verklaard dat er op die dag een gespannen, grimmige sfeer was in het crematorium, dat hij boos was en dat de situatie uit de hand gelopen is, waarbij het zou kunnen dat hij dergelijke woorden tegen [benadeelde 1] heeft gezegd. Hij kan zich voorstellen dat andere mensen een dergelijke situatie als bedreigend kunnen ervaren.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank dan ook van oordeel dat de uitlating van verdachte van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen bij een ieder de redelijke vrees zouden kunnen opwekken dat [benadeelde 1] het leven zou kunnen verliezen. Daarmee kwalificeert de uitlating als bedreiging.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [benadeelde 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door de woorden ‘ik maak je af’ tegen hem te zeggen.
Feit 3
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit 3 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 4 heeft gepleegd. Gebleken is namelijk dat het mes in de kofferbak van de auto van verdachte lag, waardoor het zich niet in de onmiddellijke nabijheid van verdachte bevond en hij daarover geen zekere beschikkingsmacht had. Op grond van deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet redelijkerwijs worden aangenomen dat het mes was bedoeld om iemand letsel toe te brengen. Zij zal verdachte dan ook van feit 4 vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 15 juni 2022 te [plaats 2] , [gemeente], [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [verbalisant 1] , teamchef basisteam Roosendaal van de Politie Zeeland West Brabant en [verbalisant 2] , hoofdinspecteur van Politie Zeeland West Brabant (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "Nu is het genoeg, ik ga haar afmaken", van welke bedreiging die [benadeelde 2] heeft kennis genomen;
Feit 2
op 15 juni 2022 in Nederland, een medewerker van [crematorium] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die medewerker dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af";
Feit 3
op 31 december 2021 te [plaats 2] , [gemeente], [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 3] (die in functie als buitengewoon opsporing Ambtenaar voor de [gemeente] was en overeenkomstig uniform droeg) dreigend de woorden toe te voegen "Als je op mijn erf komt maak ik je kapot" en "Ik maak je kapot jong" en "Als je mij aanhoudt, dan lig jij in het ziekenhuis".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uren met aftrek van voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, voor de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3. Hij baseert zich hierbij op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte op het moment van de tenlastegelegde feiten door een zeer moeilijke tijd ging en daardoor niet volledige controle had over zijn emoties. Gelet op de oude feiten op zijn strafblad beschouwt hij verdachte tot slot niet als recidivist.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank primair om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr), omdat er geen sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar gedrag en er een tijdsverloop is van bijna twee jaar. Daarnaast heeft verdachte zich aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden gehouden, heeft hij geen nieuwe strafbare feiten gepleegd en heeft hij professionele hulp gezocht voor het verwerken van het verlies van zijn zoon. De tenlastegelegde feiten moeten daarom worden bezien in de omstandigheden van dat moment, namelijk de periode na het overlijden van zijn zoon. Subsidiair verzoekt de verdediging om verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde 2] (artikel 38v Sr). Meer subsidiair verzoekt de verdediging om verdachte een taakstraf op te leggen van zeer beperkte duur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal ernstige bedreigingen met een misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. Dit betrof een bedreiging van een BOA, een medewerker van een crematorium en de moeder van zijn (overleden) zoon. Verdachte heeft zeer bedreigende woorden naar de slachtoffers geuit, waarbij hij erg agressief en intimiderend was. De bedreigingen hebben bij twee slachtoffers de vrees opgewekt dat zij daadwerkelijk dusdanig fysiek door de verdachte zouden worden aangevallen, dat zij zouden kunnen komen te overlijden. Daardoor is ook hun persoonlijke levenssfeer aangetast. De bedreiging van zijn ex-partner was zelfs dusdanig ernstig dat de politie het voor haar veiligheid noodzakelijk vond om met spoed met meerdere politieauto’s naar haar huis te rijden om verdachte tegen te houden. Doordat er telkens ook andere mensen onvrijwillig getuige zijn geweest van het agressieve handelen van verdachte, heeft hij niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers, maar ook bij de getuigen daarvan. De feiten getuigen van een totaal gebrek aan respect voor de slachtoffers. Met betrekking tot feit 3 houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zijn excuses heeft aangeboden aan [benadeelde 3] .
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft er acht op geslagen dat verdachte een strafblad heeft van elf pagina’s en dat uit dit strafblad blijkt dat verdachte in het verleden diverse keren is veroordeeld voor soortgelijke delicten, maar dat dit langer dan vijf jaar geleden is geweest. Verdachte heeft op 1 mei 2022 zijn zoon verloren, wat een zeer traumatische gebeurtenis in het leven van verdachte is geweest. De rechtbank houdt er in strafverlagende zin rekening mee dat de tenlastegelegde feiten 1 en 2 vlak na deze traumatische gebeurtenis zijn gepleegd en dat verdachte in die periode een zeer moeilijke tijd doormaakte. Verdachte heeft hierna professionele hulp gezocht om het verlies van zijn zoon te verwerken.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte sinds de tenlastegelegde feiten niet meer met justitie in aanraking is geweest en dat hij zich heeft gehouden aan de overige voorwaarden die opgelegd zijn bij de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf in combinatie met een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden is. Een gevangenisstraf acht zij van belang om de ernst van de feiten te benadrukken. Gelet op het tijdsverloop tussen de tenlastegelegde feiten en de uitspraak en het feit dat verdachte zich in die tijd niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, acht zij een langere gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet noodzakelijk. Het gedrag van verdachte in het verleden laat wel zien dat een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk is om verdachte er van te doordringen dat hij in de toekomst geen nieuwe strafbare feiten moet plegen.
De rechtbank legt daarom aan verdachte op een gevangenisstraf van drie dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de wapens met de beslagnummers: G2471996, G2472004 en G2472006 aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
Gebleken is dat er onder verdachte een wapen (met goednummer: PL2000-2022154695-2472007) in beslag is genomen, maar dat dit niet op de beslaglijst staat. Op grond van de jurisprudentie dient de rechtbank ook hierover een beslissing te nemen. Nu dit voorwerp niet voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer vatbaar is, zal ook dit voorwerp aan verdachte worden teruggegeven.
7.2
De bewaring voor de rechthebbende
Onder verdachte is een vleesmes (beslagnummer: G2471946) in beslag genomen. Dit betreft het vleesmes van feit 4 dat in de achterbak van de auto is aangetroffen. Nu verdachte heeft verklaard dat dit een derde toebehoort van wie hij de naam niet wil noemen, zal de rechtbank de bewaring gelasten van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit 4;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat indien verdachte het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf niet of niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat indien verdachte, bij tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf, deze niet of niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • vijf wapens, beslagnummers: G2471996, G2472004 en G2472006;
  • één wapen, goednummer: PL2000-2022154695-2472007;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
 één vleesmes, beslagnummer: G2471946.
Voorlopige hechtenis
-
heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2023.
Mr. Dekker is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.