ECLI:NL:RBZWB:2024:145

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416768 / KG ZA 23-597
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor deelname aan breed onderzoek en uitbreiding logeerweekenden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2024, vorderde de man vervangende toestemming voor deelname van zijn minderjarige kinderen aan een breed onderzoek en uitbreiding van hun logeerweekenden. De vrouw, gedaagde, was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man de vrouw op de juiste wijze heeft opgeroepen, maar dat zij niet bereikbaar was. De man heeft verklaard dat hij de vrouw had aangeschreven op een adres in België, maar dat de deurwaarder had geverifieerd dat zij daar niet meer woonde. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de man spoedeisend was, omdat de benodigde toestemming van de vrouw ontbrak en de kinderen niet konden deelnemen aan het onderzoek of hun logeerweekenden konden uitbreiden zonder deze toestemming. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen, met de overweging dat het in het belang van de minderjarigen was dat het onderzoek snel kon beginnen en dat de logeerweekenden konden worden uitgebreid. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 16 januari 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/416768 / KG ZA 23-597
5 januari 2024
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats 1] ,
e i s e r,
advocaat: mr. R. Joosen te Oosterhout,
tegen
[de vrouw] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande of elders,
g e d a a g d e.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de vordering te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 9 producties.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van
5 januari 2024 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Daarnaast is verschenen mevrouw [naam] namens de Raad om de voorzieningenrechter over de vordering te adviseren.
1.4.
De vrouw is, hoewel opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2014.
2.2.
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. Ten aanzien van de minderjarigen is het gezamenlijk ouderlijk gezag in het gezagsregister aangetekend.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de man.

3.De vordering

3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. aan hem – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw – vervangende toestemming te verlenen voor:
  • deelname van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan het breed onderzoek bij [hulpverlening] , dan wel een vergelijkbare instelling gericht op jeugdhulpverlening;
  • uitbreiding van de logeerweekenden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [jeugdbegeleiding] ;
II. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de vrouw niet is verschenen, dient de voorzieningenrechter allereerst te beoordelen of ten aanzien van de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen. Uit een door de man overgelegde brief van 20 november 2023 blijkt dat de man de vrouw toen heeft aangeschreven op het [adres] België. Ook blijkt dat de man conform artikel 54 Rechtsvordering het exploot aan de vrouw heeft laten betekenen aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie. Daarnaast heeft de man het exploot laten publiceren in de Staatscourant. Dit alles werpt bij de voorzieningenrechter de vraag op waarom de man het exploot heeft laten betekenen aan het parket van de ambtenaar van de Openbaar Ministerie en heeft laten publiceren in de Staatscourant, terwijl de man kennelijk bekend was met een adres van de vrouw in België en hij geen afschrift van het exploot heeft laten verzenden naar het voormelde adres in dat land. Bij de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter deze vraag aan de man voorgelegd. De man heeft hierop verklaard dat de deurwaarder genoemd adres in België heeft geverifieerd. Uit deze verificatie is gebleken dat de vrouw daar inmiddels niet meer zou wonen. Vervolgens is niet gebleken van bekendheid met een nieuw adres van de vrouw. Gelet op deze verklaring van de man is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten aanzien van de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen en zal hij tegen de vrouw verstek verlenen.
4.2.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door de man staat het spoedeisend belang van zijn vordering vast, nu genoemd breed onderzoek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en uitbreiding van hun logeerweekenden bij [jeugdbegeleiding] niet kunnen worden opgestart, doordat de man de vrouw niet kan bereiken, waardoor de benodigde toestemming daarvoor uitblijft. Gebleken is dat een snelle start van deze twee trajecten wenselijk is.
4.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.4.
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 Burgerlijk Wetboek, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.
4.5.
Nu echter de vrouw in deze procedure niet is verschenen, noch op enigerlei wijze verweer heeft gevoerd, is een vergelijk tussen partijen niet mogelijk gebleken en kon de benodigde toestemming van de vrouw niet alsnog worden verkregen. Met de Raad acht de voorzieningenrechter het in het belang van de minderjarigen, dat het breed onderzoek snel kan worden verricht en dat de logeerweekenden kunnen worden uitgebreid. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben tijdens hun gesprek met de voorzieningenrechter ook laten weten open te staan voor dat onderzoek en het leuk te vinden dat de logeerweekenden snel kunnen worden uitgebreid.
4.6.
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering, die de voorzieningenrechter overigens ook niet onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal worden toegewezen. Deze toewijzing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.7.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde;
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, aan de man – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw – vervangende toestemming voor:
  • deelname van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013, en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014, aan het breed onderzoek bij [hulpverlening] , dan wel een vergelijkbare instelling gericht op jeugdhulpverlening;
  • uitbreiding van de logeerweekenden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [jeugdbegeleiding] ;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024 door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen, als griffier. De schriftelijke uitwerking van dit vonnis is vastgesteld op 16 januari 2024.