ECLI:NL:RBZWB:2024:1451

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/02/408400 / HA ZA 23-203 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldleningsovereenkomst en wijziging van contractuele rentevoet; belangenafweging bij opheffing conservatoir beslag

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de geldleningsovereenkomst tussen [eiser in conventie] en Moule d'Or B.V. centraal. De rechtbank heeft op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een bodemprocedure waarin [eiser in conventie] aanspraak maakt op de contractuele rente van 5% per jaar over de geleende bedragen. De zaak is ontstaan na de opzegging van de geldleningsovereenkomst door [eiser in conventie] per e-mail op 17 juni 2022, waarbij Moule d'Or de geleende bedragen uiterlijk op 17 december 2022 diende terug te betalen. De rechtbank oordeelt dat er geen wilsovereenstemming is bereikt over een wijziging van de contractuele rentevoet, zoals door Moule d'Or werd gesteld. De rechtbank concludeert dat [eiser in conventie] terecht aanspraak maakt op de contractuele rente van 5% per jaar.

Daarnaast heeft [eiser in conventie] aanspraak gemaakt op wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke handelsrente af, maar kent wel de wettelijke rente toe over de hoofdsom vanaf 17 december 2022. De rechtbank oordeelt ook over het conservatoir beslag dat door [eiser in conventie] is gelegd ter verzekering van haar vordering. De vordering tot opheffing van het beslag door Moule d'Or wordt afgewezen, omdat de vordering van [eiser in conventie] in grote lijnen wordt toegewezen. De rechtbank komt tot de conclusie dat Moule d'Or de proceskosten moet vergoeden, aangezien zij in het ongelijk is gesteld.

In de beslissing wordt Moule d'Or veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 396.700,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/408400 / HA ZA 23-203
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
advocaten: mr. H. Ruiter te Amsterdam,
tegen
MOULE D'OR B.V.,
gevestigd te Yerseke,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Moule d'Or,
advocaat: mr. M. van der Bent te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 4 oktober 2023,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de brief van 19 januari 2024 van mr. Van der Bent, met productie 19,
- de mondelinge behandeling van 23 januari 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- de spreekaantekeningen van beide partijen,
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie en in reconventie
2.1.
De rechtbank verwijst naar het vonnis in het incident van 23 augustus 2023 en de daarin vastgestelde feiten. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
Contractuele rentevoet
2.2.
Niet in geschil is dat [eiser in conventie] de overeenkomsten van geldlening per e-mail van 17 juni 2022 rechtsgeldig heeft opgezegd, met inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden. Dat betekent dat Moule d’Or in ieder geval de geleende bedragen, met aftrek van de aflossingen, uiterlijk 17 december 2022 aan [eiser in conventie] diende terug te betalen. Moule d’Or betwist dat ook niet.
2.3.
In de overeenkomsten is opgenomen dat “
de rentevoet steeds in onderling overleg kan worden gewijzigd”. Partijen verschillen van mening of de contractuele rente van 5% per jaar tussentijds is gewijzigd. Moule d’Or stelt dat de rentevoet na het sluiten van de overeenkomsten meermaals in overleg is gewijzigd. [eiser in conventie] betwist dit. Zij stelt dat van onderling overleg geen sprake was en dat Moule d’Or eenzijdig tot wijziging van het rentepercentage is overgegaan. De stelplicht en – zo nodig – bewijslast van de stelling dat partijen in onderling overleg het rentepercentage hebben gewijzigd, rust op Moule d’Or. Daarbij geldt dat het enkele stilzwijgen van [eiser in conventie] onvoldoende is om daaruit wilsovereenstemming af te leiden.
2.4.
Moule d’Or verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de door haar overgelegde e-mails van 12 mei 2015, 15 mei 2017 en 18 mei 2017.
In de e-mail van 12 mei 2025 geeft [naam 1] namens Moule d’Or aan [naam 2] , die bij Moule d’Or de administratie verzorgde, door dat het rentepercentage op van familie geleend geld met ingang van 1 mei 2015 wordt verlaagd naar 4,75 %.
In de e-mail van 15 mei 2017 schrijft [naam 3] van Moule d’Or aan [naam 1] “
Zoals besproken stel ik voor bij de eerstvolgende rentebetaling de rente te verlagen naar 2,25 % (…) Kortlopend zou ik ook 2,25 % doen. Wij zullen [naam 4] ook op de hoogte stellen.
In de e-mail van 18 mei 2017 bevestigt [naam 1] aan [naam 2] dat de rente die aan familie wordt betaald met ingang van 1 april 2017 wordt verlaagd naar 2,25%.
Uit deze e-mails kan slechts worden afgeleid dat binnen Moule d’Or is besloten om het rentepercentage op leningen te wijzigen. De mededeling dat “ [naam 4] ”, zijnde [eiser in conventie] , op de hoogte zal worden gesteld, impliceert bovendien dat de rentewijziging alleen aan [eiser in conventie] werd medegedeeld en dat van instemming van haar kant dus geen sprake was. Ter zitting heeft [eiser in conventie] hierover aangevoerd dat tegen haar slechts werd gezegd dat het percentage werd gewijzigd en dat zij daardoor overdonderd was. Moule d’Or heeft dat niet weersproken. Dat [eiser in conventie] kennelijk niet tegen de wijziging heeft geprotesteerd, betekent niet dat sprake was van een wijziging in onderling overleg, zoals in de overeenkomst is voorgeschreven. Nu Moule d’Or verder ook niet heeft aangevoerd waaruit wel kan worden afgeleid dat [eiser in conventie] met de wijziging van het rentepercentage heeft ingestemd, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering op dit punt.
Het voornoemde houdt in dat niet is vast komen te staan dat de contractuele rente in onderling overleg is gewijzigd en dat [eiser in conventie] dus terecht aanspraak maakt op de contractuele rente van 5% per jaar over de geleende bedragen tot het einde van de overeenkomsten.
2.5.
Ter zitting is vast komen te staan dat de door beide partijen overgelegde overzichten betreffende de geldleningen afwijken doordat partijen zijn uitgegaan van verschillende rentevoeten. [eiser in conventie] is in haar overzicht uitgegaan van een rentevoet van 5% per jaar. Nu Moule d’Or het overzicht van [eiser in conventie] voor het overige niet betwist, zal de rechtbank van de juistheid van dat overzicht uitgaan. Dat maakt dat de gevorderde hoofdsom van € 391.532,86 kan worden toegewezen.
Wettelijke (handels)rente
2.6.
[eiser in conventie] heeft wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 17 december 2022 gevorderd. Zoals al hiervoor overwogen, heeft [eiser in conventie] de overeenkomsten rechtsgeldig opgezegd en wel tegen 17 december 2022. In de e-mail van 17 juni 2022 is Moule d’Or gesommeerd om tot volledige terugbetaling over te gaan. Nu Moule d’Or dat heeft nagelaten, is zij per 17 december 2022 in verzuim komen te verkeren. Moule d’Or is daarom vanaf die datum over de hoofdsom rente verschuldigd aan [eiser in conventie] .
2.7.
Moule d’Or heeft wel betwist dat sprake is van een handelsovereenkomst. Het had op de weg van [eiser in conventie] gelegen om haar vordering op dit punt nader te onderbouwen, wat zij heeft nagelaten. De gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom zal daarom worden afgewezen. Hoewel niet uitdrukkelijk gevorderd, ligt de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW als zijnde het mindere in de vordering besloten. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 17 december 2022 toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.8.
[eiser in conventie] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Volgens deze regeling geschiedt de normering van buitengerechtelijke incassokosten aan de hand van een forfaitair percentage dat uitsluitend is gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom, en niet aan de aard en omvang van de verrichte incassowerkzaamheden. Uit de overgelegde stukken blijkt voldoende dat werkzaamheden zijn verricht ter verkrijging van betaling van de vordering buiten rechte. Het gevorderde bedrag van € 4.516,52 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen.
Conservatoir beslag
2.9.
[eiser in conventie] heeft ter verzekering van haar vordering conservatoir beslag laten leggen op onroerende zaken en een bankrekening van Moule d’Or. Moule d’Or heeft in reconventie de opheffing van de door [verweerder in reconventie] gelegde conservatoire beslagen gevorderd.
2.10.
Niet is gebleken dat sprake is van de nietigheid van de beslagen. Inmiddels is vast komen te staan dat de vordering van [eiser in conventie] , op de gevorderde handelsrente na, volledig wordt toegewezen. De vordering waarvoor beslag is gelegd, was dus niet ondeugdelijk. Daarnaast is ter zitting opnieuw gebleken dat Moule d’Or niet over andere verhaalsmogelijkheden beschikt of zekerheid heeft gesteld. Weliswaar heeft Moule d’Or aangevoerd dat de te verwachten opbrengsten de door het hypotheekrecht gezekerde vorderingen niet overtreffen, maar daar staat tegenover dat [eiser in conventie] (buiten deze procedure om) een beroep heeft gedaan op de vernietigingsgrond van artikel 3:45 BW. Van het onnodige van de beslagen is dan ook niet gebleken. Het voornoemde houdt in dat de vordering tot opheffing van de beslagen van Moule d’Or zal worden afgewezen. Na afweging van de wederzijdse belangen komt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De door [eiser in conventie] gevorderde vergoeding van de door haar gemaakte beslagkosten van € 650,62 zal daarom worden toegewezen.
Toe te wijzen bedrag
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag als hoofdsom wordt toegewezen:
- hoofdsom
391.532,86
- buitengerechtelijke incassokosten
4.516,52
- beslagkosten
650,62
+
Totaal
396.700,00
Executieverbod
2.12.
Moule d’Or heeft – kort gezegd – gevorderd dat het [eiser in conventie] wordt verboden om na het verkrijgen van een executoriale titel tot een executoriale beslaglegging en veiling van de onroerende zaken van Moule d’Or aan de Havendijk te Yerseke over te gaan.
Het uitgangspunt bij dergelijke vorderingen is de uitvoerbaarheid van een vonnis, zonder voorwaarde van zekerheidstelling. Afwijken van dit uitgangspunt is mogelijk, mits een belangenafweging in het voordeel van Moule d’Or uitvalt. Moule d’Or heeft in dit kader geen zwaarwegende belangen aangevoerd die een verbod rechtvaardigen. Het gevorderde verbod zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
2.13.
Moule d’Or is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten betalen, inclusief de nakosten. De proceskosten van [eiser in conventie] worden vastgesteld en begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
1.963,00
- salaris advocaat
10.506,00
(3 punten × € 3.502,00, tarief VII)
- nasalaris
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.876,14

3.De beslissing

De rechtbank
In conventie en in reconventie
3.1.
veroordeelt Moule d’Or tot betaling van € 396.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 391.532,86 vanaf 17 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Moule d’Or in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie] tot dit vonnis vastgesteld en begroot op € 12.876,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Moule d’Or niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt Moule d’Or tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.