Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[verzoeker 1] ,
[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 6 maart 2024, is een verzoek tot opheffing van de vereffening van de nalatenschap van een erflater behandeld. De verzoekers, die als vereffenaar van de beneficiair aanvaarde nalatenschap optreden, hebben verzocht om de opheffing op basis van artikel 4:209 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de waarde van de baten van de nalatenschap als gering wordt beschouwd. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 9 februari 2024 is ingediend, vergezeld van een vermogensbeschrijving. De verzoekers hebben ervoor gekozen om niet te worden gehoord door de kantonrechter.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de waarde van de baten van de nalatenschap zo gering is dat er, gezien de schulden, aanleiding is om de opheffing van de vereffening te bevelen. De kosten van de vereffening zijn vastgesteld op € 936,60, waarbij is opgemerkt dat de kosten van de notaris hoger waren, maar dat bepaalde kosten, zoals griffierechten, niet als vereffeningskosten kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter heeft bepaald dat de opheffing van de vereffening moet worden gepubliceerd in de digitale Staatscourant en dat de griffier verantwoordelijk is voor de inschrijving van deze opheffing in het boedelregister.
De beschikking bevat ook een afwijzing van andere verzoeken en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak is gedaan door mr. Van den Boom, in aanwezigheid van de griffier, tijdens een openbare zitting.