In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, hebben gezamenlijk gezag over hem. De rechter heeft in deze procedure de belangen van [minderjarige] vooropgesteld, na een aantal gesprekken met hem en zijn ouders, en na advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De huidige zorgregeling, die op 27 augustus 2020 was vastgesteld, werd als onprettig ervaren door [minderjarige]. Hij heeft aangegeven dat hij bang is voor zijn vader en dat hij de zorgregeling graag gewijzigd zou zien zodat hij zelf kan bepalen wanneer hij contact heeft met zijn vader.
De rechter heeft vastgesteld dat de situatie voor [minderjarige] een ontwikkelingsbedreiging kan vormen en heeft daarom besloten de zorgregeling te wijzigen. De nieuwe regeling houdt in dat er contact zal zijn tussen [minderjarige] en zijn vader, maar zonder vaste frequentie, aard en duur van het contact. Het initiatief voor contact komt in beginsel bij de vader te liggen, om de druk op [minderjarige] te verlichten. De rechter heeft ook benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders beter met elkaar communiceren en dat de moeder de vader maandelijks op de hoogte houdt van belangrijke zaken in het leven van [minderjarige].
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de nieuwe regeling onmiddellijk ingaat, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechter hoopt dat deze nieuwe afspraken de situatie voor [minderjarige] zullen verbeteren en dat hij zich fijner zal voelen tijdens het contact met zijn vader.