ECLI:NL:RBZWB:2024:1490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
10757399 \ CV EXPL 23-4204
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting WonenBreburg en een gedaagde partij. De eisende partij, WonenBreburg, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 3.892,39 tot en met oktober 2023. De huurprijs van de woning bedraagt € 558,40 per maand, die tijdig betaald diende te worden. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder financiële problemen en een auto-ongeluk, niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende argumenten had aangedragen om de ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen. De rechter stelde vast dat de gedaagde sinds september 2022 niet volledig had betaald en dat de omstandigheden van de gedaagde niet voldoende waren om de ontbinding te rechtvaardigen. De vorderingen van WonenBreburg werden toegewezen, inclusief de betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter bepaalde dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis diende te ontruimen. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10757399 \ CV EXPL 23-4204
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
STICHTING WONENBREBURG,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: WonenBreburg,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 november 2023 met de daarin genoemde stukken,
  • de op 31 januari 2024 ontvangen akte met één productie van WonenBreburg,
  • de mondelinge behandeling van 6 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres] in [plaats] . De huurprijs die [gedaagde] hiervoor moet betalen is € 558,40 en deze moet uiterlijk op de eerste dag van iedere maand bij vooruitbetaling worden betaald.
2.2.
Er is sprake van een huurachterstand die tot en met oktober 2023 is berekend op een bedrag van € 3.892,39.

3.Het geschil

3.1.
WonenBreburg vordert - samengevat –, uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.204,82, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.892,39, een bedrag van € 558,40 per maand te rekenen na 31 oktober 2023 tot aan de ontruiming, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
WonenBreburg legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting die voortvloeit uit de huurovereenkomst, omdat [gedaagde] meerdere maanden de huur niet heeft betaald. WonenBreburg stelt zich op het standpunt dat van haar niet kan worden gevraagd om de huurovereenkomst nog langer voort te zetten.
3.3.
[gedaagde] erkent de huurachterstand. Hij voert aan dat hij de schuld wil aflossen en dat er belangrijke omstandigheden zijn geweest die er voor hebben gezorgd dat er een schuld is ontstaan. [gedaagde] voert aan dat hij financieel en emotioneel onder druk staat. Zijn arbeidsverhouding bij de gemeente Tilburg eindigde in maart 2023 en hij heeft zijn eigen onderneming stop moeten zetten. Voor een nieuwe functie als Jeugdbescherming was een SKJ-registratie vereist en dus was het van belang voor hem om eerst een EVC-traject te voltooien, voordat hij aan de nieuwe functie kon beginnen. Hij is momenteel nog niet in staat om volledig te werken vanwege aanhoudende klachten als gevolg van een auto-ongeluk, maar hij is wel actief bezig met solliciteren. Daarnaast was er sprake van een moeilijke persoonlijke situatie met veel stress vanwege onder meer een lopende scheiding en het nieuws dat zijn jonge neefje lymfeklierkanker had. Hij wacht momenteel op een uitkering van een voorschot van schadevergoeding voor het auto-ongeluk, waarmee hij de achterstallige huur kan aflossen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedurende deze procedure heeft [gedaagde] twee betalingen verricht. In de op 31 januari 2024 door de griffie ontvangen akte heeft WonenBreburg een betalingsoverzicht overgelegd dat is bijgewerkt tot en met januari 2024. Uit het overzicht volgt dat WonenBreburg nog aanspraak maakt op een totaalbedrag van € 2.813,46, bestaande uit € 2.501,03 aan huurachterstand, € 24,97 aan wettelijke rente en € 287,46 aan buitengerechtelijke incassokosten
4.2.
Tijdens de gehouden mondelinge behandeling heeft [gedaagde] de huurachterstand van € 2.501,03 erkend, zodat de door WonenBreburg gevorderde betaling daarvan kan worden toegewezen. Aangezien [gedaagde] te laat is met het betalen van de verschillende huurtermijnen, is de over de huurachterstand bij dagvaarding gevorderde wettelijke rente (tot 5 oktober 2023 berekend op een bedrag van € 24,97) met inachtneming van de tussentijdse betalingen van [gedaagde] , ook toewijsbaar.
4.3.
Het door WonenBreburg gevorderde bedrag van € 287,46 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal – nu is voldaan aan artikel 6:96 lid 6 BW – worden toegewezen.
4.4.
Met betrekking tot de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de verzochte ontruiming van het gehuurde overweegt de kantonrechter als volgt. Op grond van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij (en in geval van huur de kantonrechter) de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Een huurovereenkomst houdt voor beide partijen voortdurende verplichtingen in. Door de (volledige) huurprijs niet tijdig te betalen ontstaat er een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die niet ongedaan gemaakt kan worden.
4.5.
Vast staat dat [gedaagde] sinds september 2022 de huur niet meer (volledig) heeft betaald. Hoewel [gedaagde] nog tussentijdse betalingen heeft verricht is er op het moment van de mondelinge behandeling nog steeds sprake van een huurachterstand van meer dan 4 maanden. [gedaagde] heeft hiervoor omstandigheden aangevoerd, maar die leiden niet tot het oordeel dat een uitzonderingssituatie zich hier voor doet. Dat [gedaagde] financiële problemen heeft is een privésituatie die WonenBreburg in beginsel niet aan gaat. De kantonrechter begrijpt dat het voor [gedaagde] niet gemakkelijk moet zijn geweest dat hij enige tijd niet kon werken, mede als gevolg van een auto-ongeluk. Ook valt het [gedaagde] te prijzen dat hij aangeeft dat hij momenteel actief aan het solliciteren is, maar de kantonrechter overweegt dat het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van [gedaagde] is om op tijd te huur te blijven betalen. De kantonrechter is van oordeel dat het gelet op de hoogte van de huurachterstand van WonenBreburg niet kan worden verlangd dat zij de huurovereenkomst met [gedaagde] nog langer voortzet. Er is sprake van een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat hierdoor de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is gerechtvaardigd. Deze vorderingen worden op grond van het voorgaande toegewezen, waarbij de kantonrechter een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis een redelijke termijn acht.
4.6.
Tijdens de gehouden mondelinge behandeling hebben partijen nog besproken dat [gedaagde] , in afwachting van dit vonnis, zo snel mogelijk contact zal opnemen met schuldhulpverlening voor zijn financiële situatie.
4.7.
WonenBreburg wil ook dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van een maandelijks bedrag van € 558,40 te rekenen na 31 oktober 2023 tot het moment dat [gedaagde] de woning ontruimt. Dit is de huurprijs per maand en na het ontbinden van de huurovereenkomst is dit een gebruiksvergoeding voor de tijd dat [gedaagde] nog in de woning verblijft. [gedaagde] heeft deze vordering niet weersproken, zodat deze kan worden toegewezen. Voor zover [gedaagde] hiervoor al betalingen heeft verricht, hoeft hij dit uiteraard niet nogmaals te doen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
2.501,03
- rente tot 5 oktober 2023
24,97
- buitengerechtelijke incassokosten
287,46
+
Totaal
2.813,46
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van WonenBreburg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.294,48

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woning staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking te stellen van WonenBreburg,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan WonenBreburg te betalen:
  • een bedrag van € 2.813,46 aan huurachterstand, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.892,39 vanaf 5 oktober 2023, met inachtneming van de tussentijdse betaling(en), tot volledige betaling daarvan,
  • een bedrag van € 558,40 voor elke maand na 31 oktober 2023 dat [gedaagde] het gehuurde in gebruik houdt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.294,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.