In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting WonenBreburg en een gedaagde partij. De eisende partij, WonenBreburg, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 3.892,39 tot en met oktober 2023. De huurprijs van de woning bedraagt € 558,40 per maand, die tijdig betaald diende te worden. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder financiële problemen en een auto-ongeluk, niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende argumenten had aangedragen om de ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen. De rechter stelde vast dat de gedaagde sinds september 2022 niet volledig had betaald en dat de omstandigheden van de gedaagde niet voldoende waren om de ontbinding te rechtvaardigen. De vorderingen van WonenBreburg werden toegewezen, inclusief de betaling van de huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter bepaalde dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis diende te ontruimen. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.