ECLI:NL:RBZWB:2024:1494

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
10598541 \ CV EXPL 23-2209 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebrekkige uitvoering van tegelwerkzaamheden en schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer, [eiser], centraal. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van tegelwerkzaamheden die [eiser] heeft verricht voor de gedaagde partij, Dutch Civil Projects B.V. (DCP B.V.). De opdrachtnemer heeft in januari 2023 een opdracht gekregen voor het uitvoeren van tegelwerk in een project van DCP B.V. De overeengekomen prijs was € 32,00 per m² voor ongeveer 110 m². Na de uitvoering van de werkzaamheden heeft DCP B.V. meerdere klachten geuit over gebreken in het geleverde werk, waaronder loszittende tegels en onvolkomenheden in de afwerking. Ondanks meerdere herstelpogingen door [eiser] heeft DCP B.V. besloten om de kosten van herstelwerkzaamheden te verhalen op [eiser].

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst. De rechter oordeelde dat de gebreken in de uitvoering aan [eiser] kunnen worden toegerekend, ongeacht zijn gebrek aan ervaring als tegelzetter. De schade die DCP B.V. heeft geleden als gevolg van de gebrekkige uitvoering is door de kantonrechter schattenderwijs vastgesteld op € 3.720,85. De vordering van [eiser] tot betaling van € 2.700,00 is afgewezen, omdat de vordering van DCP B.V. hoger was.

De kantonrechter heeft [eiser] ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van DCP B.V. zijn vastgesteld op € 580,00. In reconventie heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.020,85 aan DCP B.V. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10598541 \ CV EXPL 23-2209
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. K. Petrovski,
tegen
DUTCH CIVIL PROJECTS B.V.,
te Chaam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: DCP B.V.,
gemachtigde: aanvankelijk [naam] , thans mr. C.A.G. van der Wijst

1.De zaak in het kort

Partijen hebben een discussie over opgedragen en uitgevoerde tegelwerkzaamheden. De opdrachtnemer is van mening dat hij het werk goed heeft uitgevoerd. Weliswaar zijn er wat gebreken, maar hij is geen deskundig tegelzetter. Met opdrachtgever is de kantonrechter van mening dat opdrachtnemer zich hier niet achter kan verschuilen. Aangezien meerdere herstelpogingen onvoldoende resultaat hebben opgeleverd, moet opdrachtnemer de herstelkosten en schade van opdrachtgever vergoeden. Doordat deze niet goed zijn onderbouwd, begroot de kantonrechter deze schattenderwijs.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 17 producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 18 t/m 24,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 18 en 19.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
- [eiser] handelt onder de naam [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Hij heeft in januari 2023 stucwerkzaamheden verricht aan een woning in opdracht van DCP B.V.. DCP B.V. heeft [eiser] later in januari 2023 opdracht gegeven voor het verrichten van tegelwerkzaamheden in een project van een opdrachtgever van DCP B.V., Renewi.
- DCP B.V. zou voor de tegelwerkzaamheden alle materialen en benodigd gereedschap aanleveren. De afgesproken prijs betrof € 32,00 per m². De totale oppervlakte waarop het tegelwerk moest worden verricht was ongeveer 110 m².
- [eiser] is op 30 januari 2023 gestart met de werkzaamheden. Op 8 februari 2023 stuurde DCP B.V. per Whatsapp een bericht aan [eiser] met onder meer de volgende tekst:
“Je werkt maar halve dagen en je werk is niet klaar.
Van de week wil ik dat je klaar bent met tegelen.
Zowel wanden als vloeren.
Kun je van het weekend mooi de tegelvloeren doen.
Tevens vind ik dat je meer aandacht aan je tegelwerk moet besteden. Dit moet er net zo uitzien als je stucwerk! Je stucwerk is echt vakwerk. Dat moet bij een afbouw bedrijf voor alles gelden.”
- Tijdens het uitvoeren van de wandtegelwerkzaamheden, heeft [eiser] via Whatsapp het volgende bericht gestuurd:
“Ik heb nu opzich wel wat werk verricht
Ik zou het fijn vinden als ik die 1000€ nu wel mag factureren
Dan kan ik ook gewoon weer wat dingetjes doen etc”
- Naar aanleiding van dit betaalverzoek, heeft DCP B.V. een bedrag van € 1.000,00 aan [eiser] betaald.
- Na het uitvoeren van wandtegelwerkzaamheden door [eiser] , heeft DCP B.V. op 17 februari 2023 een bedrag van € 1.000,00 aan [eiser] betaald.
- Op 21 februari 2023 heeft DCP B.V. per Whatsapp bij [eiser] geklaagd over loszittende tegels met het verzoek dit op te lossen. [eiser] heeft in reactie daarop een bericht gestuurd met onder meer de volgende tekst:
“Dat moet toch een reden hebben waarom ze constant los gaan
Heb de lijm dunner gemaakt hebben de vloer ontdaan van lijm […]”
- DCP B.V. heeft hierop dezelfde dag gereageerd met een bericht met onder meer de volgende tekst:
“Vandaag oplossen want morgen moet de schilder er hier in!
[…]
Als het morgen niet klaar is zijn de daaruit vloeiende consequenties ook voor jou.
Werk is niet naar behoren uitgevoerd dus wordt er niet meer betaald.
Ik zie wel of er morgenochtend om 6.45 of 7.00 iemand aanwezig is.”
- [eiser] heeft in een reactie op dezelfde dag laten weten:
“Jammer dat het zo dan moet
Ik wil het graag oplossen en naar behoren
Als ik daar na morgen geen kans meer voor krijg dan zien we de weg daarna wel
Jammer dat het zo moet gaan”
- Op 22 februari 2023 heeft DCP B.V. een mail gestuurd aan [eiser] waarin hij onder meer schrijft:
“Helaas hebben wij moeten constateren dat je al 2 dagen niet op het werk in [plaats 2] bent verschenen. Wij hebben je woensdag 8 februari al gesommeerd om de werkzaamheden uiterlijk 10 februari af te ronden. Ondanks aandringen van ons heb je hier geen gehoor aan gegeven.
De werkzaamheden zijn naar ontevredenheid van ons en onze opdrachtgever uitgevoerd.
Er liggen tegels los, ongelijk, stukken van tegels afgescheurde tegels en op een aantal plekken verspringen de voegen en voegbreedtes.
Door het wegblijven van jou de afgelopen dagen, stagneren er diverse werkzaamheden en heb je ons te kakken gezet bij onze opdrachtgever, die ons dit niet in dank afneemt.
Zojuist heb ik je aan de telefoon gehad en afgesproken dat je morgen om 6.45 op locatie bent om de werkzaamheden morgen naar tevredenheid van ons en onze opdrachtgever af te maken.”
- [eiser] heeft op 27 februari 2023 een factuur met [factuurnummer] gestuurd voor het resterende bedrag voor tegelwerk van € 2.520,00 en aanvullend stucwerk van € 180,00, in totaal een bedrag van € 2.700,00.
- Op 27 februari 2023 heeft DCP B.V. per mail aan [eiser] laten weten dat er sprake is van meerdere onvolkomenheden. Daarbij heeft DCP B.V. geschreven:

Onze opdrachtgever heeft DCP nog 1 kans gegeven om het tegelwerk naar hun goedkeuring te herstellen en op te leveren.
Helaas heb jij de jouw laatste kans afgelopen week vergooit.
DCP gaat nu het afgeraffelde tegelwerk herstellen.
De kosten die hiermee gepaard gaan zullen wij verrekenen met jou
Zodra wij de kosten voor herstel in beeld hebben zullen wij die met jouw delen.
Wij betreuren het ten zeerste dat jij, voor jezelf en voor ons, een werk zo achterlaat.
DCP loopt door jouw toedoen inmagoschade op.
Wij zullen ons beraden wat wij hiermee gaan doen.
Voor alle volledigheid wijzen wij de door jou gestuurde factuur van de hand.”
- Op 30 maart 2023 heeft [eiser] via zijn gemachtigde een sommatie gestuurd aan DCP B.V..
- Op 22 mei 2023 heeft DCP B.V. aan de gemachtigde van [eiser] een specificatie gestuurd van de herstelwerkzaamheden en kosten naar aanleiding van ontevredenheid over [eiser] voor een bedrag van € 5.793,22. Onderdeel van dit bedrag was een bedrag van € 2.000,00 met de omschrijving:
“in moeten leveren bij opdrachtgever ivm ontevredenheid tegelwerk”.In haar begeleidende mail schrijft DCP B.V.:
“Nav onze eerdere mailwisseling stuur ik u in de bijlage een specificatie van de gemaakte kosten waardoor wij genoodzaakt zijn de factuur van Dhr [eiser] niet te voldoen en bij geen akkoord met het voorheen gestuurde voorstel zal ik de kosten die wij hebben moeten maken naar dhr [eiser] moeten doorberekenen. Bij vragen is de opdrachtgever bereid dit alles te bevestigen naar u.
Tevens de afbeeldingen van het geleverde werk van dhr [eiser] ( [bedrijf 1] )
Graag horen wij zsm van u of u akkoord gaat met ons voorstel in eerder mail aangegeven.”

4.Het geschil

in conventie:
4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van DCP B.V. uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 2.700,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en incassokosten en tot betaling van de proceskosten met wettelijke handelsrente en de nakosten met wettelijke rente.
4.2.
DCP B.V. voert verweer. DCP B.V. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie:
4.4.
DCP B.V. vordert - samengevat -
- voor recht te verklaren dat DCP B.V. gerechtigd is de factuur van € 2.700,00 van [eiser] onbetaald te laten;
althans
  • veroordeling van [eiser] tot betaling van € 12.869,98 waarbij het bedrag van € 2.700 in mindering kan worden gebracht;
  • veroordeling van [eiser] om zowel in conventie als in reconventie de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten - inclusief wettelijke handelsrente - en nakosten te betalen, uitvoerbaar bij voorraad
4.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot afwijzing van de vordering van DCP B.V. met veroordeling van DCP B.V. tot betaling van de proceskosten.

5.De beoordeling

In conventie
De standpunten van [eiser]
5.1.
stelt dat hij mondeling een aanneemovereenkomst is aangegaan met DCP B.V. om tegelwerkzaamheden in een pand van haar opdrachtgever Renewi uit te voeren. [eiser] is gespecialiseerd in stucwerk, maar hij is geen vakkundig tegelzetter en heeft DCP B.V. daar vóór het sluiten van de overeenkomst ook op gewezen. Gedurende het plaatsen van de wandtegels heeft [eiser] enkele aanpassingen moeten maken, omdat een aantal tegels om onverklaarbare redenen loskwamen. Desondanks waren alle wandtegels vóór 15 februari 2023 succesvol geplaatst en heeft DCP B.V. zonder voorbehoud de eerste factuur met een bedrag van € 1.000,00 betaald, wat impliceert dat DCP B.V. op dat moment tevreden was met het werk. Na een klacht van DCP B.V. op 22 februari 2023 heeft hij herstelwerkzaamheden uitgevoerd. In totaal heeft hij twee of drie keer herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Nadat alle werkzaamheden waren afgerond, heeft [eiser] hiervoor op 28 februari 2023 een factuur gestuurd aan DCP B.V.. Deze factuur moest op 29 maart 2023 door DCP B.V. betaald zijn, maar ondanks sommatie heeft DCP B.V. niet betaald. Daarom heeft [eiser] ook recht op wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 29 maart 2023 tot aan de dag dat alles zal zijn betaald. Ook de kosten die [eiser] heeft moeten maken in verband met de werkzaamheden van zijn gemachtigden moet DCP B.V. betalen op grond van artikel 6:95 in combinatie met 6:96 lid 2 sub c BW. Op basis van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en de staffel opgenomen in het bijbehorende Besluit heeft [eiser] deze kosten begroot op € 395,00. Daarnaast stelt [eiser] dat DCP B.V. ook de proceskosten, inclusief de wettelijke handelsrente en de nakosten inclusief de wettelijke rente moet betalen.
De standpunten van DCP B.V.
5.2.
DCP B.V. stelt allereerst dat [eiser] als natuurlijke persoon de dagvaarding heeft uitgebracht, terwijl de overeenkomst is gesloten met [bedrijf 1] , de eenmanszaak van [eiser] . DCP B.V. betwist dat hij wist dat [eiser] geen vakkundig tegelzetter was. Had zij dat geweten dan had zij de overeenkomst met [eiser] niet gesloten. Nu [eiser] de opdracht heeft aanvaard en zich profileert als deskundig afbouwbedrijf, mocht DCP B.V. er gerechtvaardigd op vertrouwen en verwachten dat hij het werk conform de eisen die goed vakmanschap hieraan stelt zou uitvoeren. Hij kan zich niet verschuilen achter het feit dat hij kennelijk geen vakkundig tegelzetter blijkt te zijn. [eiser] heeft echter slecht werk afgeleverd en veel schade achtergelaten. Ook heeft hij te laat opgeleverd. In dat kader wil DCP B.V. de gevolgen van de overeenkomst door de kantonrechter laten wijzigen ter opheffing van het door DCP B.V. hierdoor geleden nadeel, inhoudende dat de aanneemsom wordt verrekend met de herstelkosten en schoonmaakkosten.
Naast dwaling stelt DCP B.V. dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming. DCP B.V. heeft al op 8 februari 2023 aan [eiser] laten weten dat zij niet blij was met de wijze waarop [eiser] zijn werk uitvoerde en dat sprake is van gebreken in het werk. De gebreken zijn:
1. Een groot gedeelte van de tegels zaten los
2. Voegen waren plaatselijk niet gevuld met voegsel
3. Alle tegels waren vuil
4. Veel tegels zaten onder de tegellijm en voegsel
5. Afgelakte kozijnen zaten onder het voegsel en waren beschadigd
6. Schaduwlatten zaten onder het voegsel
7. Zeer slordig gewerkt en niets schoongemaakt
8. Stukjes van de randen van de tegels zijn afgebroken
9. Wandtegels die tegen het plafond aansluiten en beneden tegen de vloer zijn op veel
plaatsen ongelijk
10. Veel tegels zijn scheluw geplakt (dit houdt in dat de ene hoek van de tegel boven de
aansluitende tegel ligt en de andere hoek verdiept ligt t.o.v. de aansluitende tegel)
DCP B.V. stelt dat door de toerekenbare tekortkoming van [eiser] schade is ontstaan aan de tegels en kozijnen en deuren en de ruimte waar [eiser] heeft gewerkt. Gezien de vele mislukte herstelpogingen van [eiser] en het feit dat hij niet begreep waarom de tegels steeds loskwamen, viel er van [eiser] geen deugdelijk resultaat meer te verwachten. Bovendien heeft [eiser] de fatale termijn van 24 februari 2023 laten verstrijken, terwijl de werkzaamheden op dat moment nog niet naar behoren waren uitgevoerd. Daarom is [eiser] van rechtswege in verzuim geraakt (artikel 6:80 en 6:83 sub a BW) en mocht DCP B.V. zelf herstel uitvoeren. DCP B.V. heeft daarom haar vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 BW) en [eiser] aansprakelijk gesteld voor de gevolgschade voor in totaal een bedrag van € 12.869,98. Dit bedrag ziet op kosten van eigen personeel van DCP B.V. die arbeidsintensieve herstelwerkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden hebben uitgevoerd en op kosten van herstelwerkzaamheden aan het schilderwerk door Moooii Advies & Totaalonderhoud voor een bedrag van € 640,45. De herstelkosten en gevolgschade daarvan moet [eiser] aan DCP B.V. vergoeden op grond van dwaling, artikel 6:228 lid 1 sub a BW in combinatie met 6:230 lid 2 BW, dan wel op grond van artikel 6:74 BW. Omdat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten, stelt DCP B.V. dat zij niet gehouden is om de resterende factuur van [eiser] te voldoen. Tot slot stelt DCP B.V. dat zij op de eindafrekening naar haar eindklant een minderpost heeft opgenomen van € 2.000,00, maar dat haar eindklant het hier vooralsnog niet mee eens is. DCP B.V. behoudt zich het recht voor om in een latere procedure alsnog aanspraak te maken op deze dan wel een hogere kostenpost.
[eiser] is ontvankelijk
5.3.
DCP B.V. voert allereerst aan dat [eiser] als natuurlijk persoon de dagvaarding heeft uitgebracht, terwijl de overeenkomst is gesloten met de eenmanszaak [bedrijf 1] . [eiser] heeft in dat kader terecht aangevoerd dat een eenmanszaak geen afzonderlijke rechtspersoonlijkheid heeft en er daarom in juridische zin geen onderscheid is tussen de persoon van de heer [eiser] en zijn eenmanszaak. Dat betekent dat [eiser] ontvankelijk is in deze procedure.
Voor uitgevoerde werkzaamheden moet betaald worden
5.4.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd. Dat betekent dat DCP B.V. in beginsel de voor deze werkzaamheden door [eiser] gestuurde factuur voor een bedrag van € 2.700,00 moet betalen.
Er is geen sprake van dwaling die tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomst leidt
5.5.
DCP B.V. verweert zich tegen de vordering tot betaling van de openstaande factuur ten eerste met een beroep op dwaling. Op grond daarvan zouden de gevolgen van de overeenkomst met een beroep op artikel 6:230 lid 2 BW moeten worden gewijzigd zo dat haar nadeel wordt opgeheven. De kantonrechter is echter van oordeel dat een eventuele dwaling van DCP B.V. niet kan leiden tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomst. Uitgangspunt daarvoor is namelijk dat op grond van artikel 6:228 BW (a) de dwaling te wijten moet zijn aan een inlichting van de wederpartij, tenzij die mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder die inlichting zou worden gedaan of (b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Niet is gebleken dat [eiser] informatie heeft gegeven over zijn deskundigheid op het gebied van tegelwerkzaamheden waardoor DCP B.V. een onjuiste voorstelling heeft gekregen. [eiser] heeft vooraf ook niet aangegeven dat hij specialist is op het gebied van tegelwerkzaamheden. Evenmin blijkt dat hij die indruk heeft gewekt, te meer, omdat [eiser] zelf geen eigen gereedschap had om tegelwerkzaamheden uit te voeren en DCP B.V. deze aan hem ter beschikking heeft gesteld. Dat [eiser] informatie heeft achtergehouden, is noch gesteld, noch gebleken. Op grond daarvan zal de kantonrechter het beroep op dwaling in combinatie met het verzoek tot wijziging van de gevolgen van de overeenkomst afwijzen.
Wel is voldaan aan de vereisten van artikel 6:74 BW
5.6.
DCP B.V. verweert zich ten tweede met de stelling dat [eiser] aansprakelijk is voor schade van DCP B.V. op grond van artikel 6:74 BW. Uit dit artikel volgt dat [eiser] aansprakelijk is voor schade van DCP B.V. als deze veroorzaakt is door (1) een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de overeenkomst door [eiser] , (2) welke tekortkoming hem kan worden toegerekend en (3) waarbij sprake is van verzuim van [eiser] .
(1)
en (2) Gebreken en schade kunnen [eiser] worden toegerekend
5.7.
DCP B.V. heeft met de door haar ingebrachte foto’s en toelichting tijdens de zitting nader onderbouwd waaruit blijkt dat sprake is van gebreken en schade. Hoewel [eiser] van mening was dat hij voldoende deugdelijk werk had afgeleverd, blijkt uit de foto’s onder meer dat tegels ongelijk aansluiten (‘steken’), dat sprake is van vervuiling met resten van voegsel en lijm, dat tegels zijn beschadigd en dat voegen niet allemaal goed zijn gevoegd. Dit is door [eiser] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarbij merkt de kantonrechter op dat nu [eiser] de verplichting op zich had genomen om de tegelwerkzaamheden uit te voeren, hij ook gebonden was aan de daarbij horende verplichting om het werk goed en deugdelijk op te leveren. Dat [eiser] geen ervaren tegelzetter is, doet aan deze verplichting niet af. Als [eiser] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van mening was geweest dat hij het werk niet goed en deugdelijk zou kunnen opleveren, dan had hij op dat punt vooraf DCP B.V. moeten inlichten. Gesteld, noch gebleken is dat hij dat heeft gedaan. De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [eiser] dat het wandtegelwerk niet gebrekkig was, omdat DCP B.V. de eerste factuur van € 1.000,00 betaalde en dus blijkbaar tevreden was. Deze betaling zag namelijk niet op tevredenheid over uitgevoerd werk, maar was noodzakelijk om [eiser] ook de verdere werkzaamheden uit te kunnen laten voeren. Tot slot heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de gebreken en schade aan hem zijn toe te rekenen. De enkele opmerking dat de lijm van DCP B.V. niet goed zou zijn, is daarvoor onvoldoende, zeker gezien de gemotiveerde weerlegging daarvan door DCP B.V. dat met dezelfde lijm andere tegels wel vastgelegd waren. De kantonrechter is daarom van oordeel dat sprake is van gebreken en schade die aan [eiser] kunnen worden toegerekend.
(3)
Er is sprake van verzuim
5.8.
DCP B.V. heeft gemotiveerd gesteld dat [eiser] in verzuim is geraakt. [eiser] heeft weliswaar betwist dat sprake was van een fatale termijn, maar tijdens de zitting heeft [eiser] erkend dat hij ermee bekend was dat de planning van zijn werkzaamheden van invloed was op de planning van werkzaamheden door anderen en dat het werk daarom ‘zo snel mogelijk’ moest worden uitgevoerd. DCP B.V. heeft in haar Whatsappbericht van 21 februari 2023 en haar mail van 22 februari 2023 ook melding gemaakt van de stagnatie en de werkzaamheden van de schilder die op zijn werkzaamheden volgden. Bovendien heeft [eiser] erkend dat hij na klachten van DCP B.V. meerdere keren herstel heeft uitgevoerd. Op grond daarvan is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] voldoende gelegenheid tot herstel heeft gehad, [eiser] er binnen die mogelijkheden niet in is geslaagd voldoende goed en deugdelijk werk op te leveren en dat van DCP B.V. niet gevergd kon worden dat zij [eiser] nogmaals een herstelgelegenheid zou geven. De kantonrechter stelt daarom vast dat sprake is van verzuim van [eiser] .
5.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voldaan is aan de vereisten van artikel 6:74 BW, zodat [eiser] aansprakelijk is voor de schade die DCP B.V. als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [eiser] lijdt.
Een beroep op artikel 6:74 BW ontslaat DCP B.V. niet van haar betalingsverplichting
5.10.
DCP B.V. verweert zich tegen betaling van de resterende factuur van [eiser] met de stelling dat [eiser] toerekenbare tekort is geschoten. De enkele omstandigheid dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten, bevrijdt DCP B.V. echter niet van haar betalingsverplichting. Ter bevrijding van die betalingsverplichting dient DCP B.V. (nu een beroep op dwaling niet slaagt) een beroep te doen op ontbinding van de overeenkomst of verrekening met een tegenvordering.
De kantonrechter begrijpt het verweer van DCP B.V. zo dat zij haar vordering tot betaling van schadevergoeding wenst te verrekenen met de vordering van [eiser] . DCP B.V. heeft namelijk in haar e-mailbericht van 27 februari 2023 aan [eiser] aangegeven dat zij de kosten van het herstellen van het afgeraffelde tegelwerk zal verrekenen met [eiser] . Bovendien heeft DCP B.V. bij haar beroep op dwaling en wijziging van de gevolgen van de overeenkomst aangegeven dat haar nadeel kan worden opgeheven door de aanneemsom te verrekenen met door DCP B.V. gemaakte kosten en geleden schade. Tot slot is tijdens de zitting besproken dat partijen ook in eerdere schikkingsonderhandelingen telkens van verrekening zijn uitgegaan. Daarom zal de kantonrechter beoordelen of DCP B.V. een bevoegdheid tot verrekening had.
DCP B.V. mocht verrekenen
5.11.
Of er een bevoegdheid tot verrekening is, moet getoetst worden aan artikel 6:127 BW. DCP B.V. heeft op grond van dat artikel een bevoegdheid tot verrekening als zij een prestatie te vorderen heeft van [eiser] die beantwoordt aan haar schuld jegens [eiser] en DCP B.V. bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Daarvan is hier sprake. De vordering tot vergoeding van schade van DCP B.V. ziet immers op de werkzaamheden waarvoor zij aan [eiser] moet betalen (schuld aan [eiser] ). Daarom mocht DCP B.V. haar vordering verrekenen met de vordering van [eiser] .
Beide vorderingen zijn door de verklaring van DCP B.V. in haar mailbericht van 27 februari 2023 tot hun gemeenschappelijk beloop teniet gegaan, met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan. Aangezien de schade al bestond op het moment dat [eiser] de facturen zond, had DCP B.V. direct bij ontvangst van de facturen de bevoegdheid tot verrekening.
De kantonrechter begroot de vordering van DCP B.V.
5.12.
DCP B.V. heeft de omvang van haar schade onderbouwd met foto’s, twee opstellingen en twee getuigenverklaringen. [eiser] heeft de hoogte van de schade algemeen betwist en aangevoerd dat deze niet in verhouding staat tot de door [eiser] verrichte werkzaamheden. Daarnaast betwist [eiser] gemotiveerd de betrouwbaarheid en juistheid van de getuigenverklaringen.
De kantonrechter is enerzijds van oordeel dat de omvang van de schade van DCP B.V. niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Op de foto’s van DCP B.V. zijn niet alle gebreken vastgelegd en de twee opstellingen van de schade lopen erg uiteen. De opstelling van 22 mei 2023 vermeldt immers een bedrag van € 5.793,22 (productie 17 bij dagvaarding), terwijl de opstelling van 26 februari 2023 uitkomt op een bedrag van € 12.869,98 (productie 24 bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van DCP B.V.). Nu is gebleken dat de overgelegde getuigenverklaringen grotendeels door DCP B.V. zelf zijn opgesteld, gaat de kantonrechter hieraan voorbij.
Anderzijds neemt dit niet weg dat uit de foto’s wel duidelijk volgt dat op meerdere plekken herstel nodig was van voegen, dat schade aanwezig was aan diverse tegels en dat op veel plaatsen voegsel en lijmresten moesten worden verwijderd. Dat met de hiervoor benodigde herstelwerkzaamheden meerdere uren waren gemoeid, komt de kantonrechter ook niet onredelijk voor. Daarnaast volgt uit de overgelegde factuur van Moooiii dat sprake was van kosten voor herstelwerkzaamheden aan het schilderwerk voor een bedrag van € 640,45. Het lag gezien deze onderbouwing op de weg van [eiser] om zijn betwisting nader toe te lichten. Het door [eiser] overgelegde filmpje is daarvoor onvoldoende, nu dat een te vluchtig beeld van de werkzaamheden geeft. Daarom wordt deze betwisting als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.
5.13.
Nu de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal de kantonrechter deze schattenderwijs begroten. Voor wat betreft het aantal bestede uren door eigen personeel van DCP B.V. gaat de kantonrechter uit van eigen kosten van DCP B.V.. Dat betekent dat DCP B.V. geen recht heeft op een aannemersvergoeding en dat de kantonrechter voor het uurloon uitgaat van een bedrag van € 35,00 per uur aan brutoloon inclusief werkgeverslasten. De kantonrechter begroot daarmee het bedrag aan eigen arbeid in redelijkheid op € 2.240. Het op beide opstellingen aangegeven bedrag voor schoonmaken en reparatie van materieel van € 170,00 komt de kantonrechter niet onredelijk voor, zodat hij dit bedrag overneemt. In verband met reisuren en -kosten, begroot de kantonrechter de schade op € 670,40. De kantonrechter begroot de totale schade daarmee, inclusief de kosten van Moooiii, op (€ 2.240 + € 170,00 + € 670,40 + € 640,45=) € 3.720,85.
5.14.
DCP B.V. heeft aangevoerd dat zij nog meer stukken ter onderbouwing van de omvang van haar vordering kan in te brengen. De kantonrechter gaat hieraan voorbij, omdat DCP B.V. daarvoor eerder de gelegenheid had, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
5.15.
De vordering van [eiser] betreft een bedrag van € 2.700,00. De hoogte van de vordering van DCP B.V. betreft een bedrag van € 3.720,85. Bij verrekening van deze vorderingen gaat de hele vordering van [eiser] teniet, nu de vordering van DCP B.V. hoger is dan de vordering van [eiser] . Daarom zal de kantonrechter de vordering van [eiser] afwijzen. De nevenvorderingen worden om die reden ook afgewezen.
5.16.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten, inclusief nakosten, worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden deze kosten aan de kant van DCP B.V. vastgesteld op een bedrag van € 580,00 (2,5 punten × € 232,00).
5.17.
DCP B.V. maakt aanspraak op vergoeding van wettelijke handelsrente over de proceskosten. Artikel 6:119a BW ziet op handelsrente, maar is alleen van toepassing op een vordering tot betaling van het op grond van de overeenkomst verschuldigde, zodat de gevorderde handelsrente over de proceskosten niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over dit bedrag worden toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
5.18.
Alles wat hiervoor in conventie is overwogen, dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Een bedrag aan schadevergoeding wordt toegewezen, geen verklaring voor recht
5.19.
DCP B.V. vraag om een verklaring voor recht dat zij gerechtigd is de factuur van [eiser] onbetaald te laten, althans betaling van een bedrag € 12.869,98, vanwege gebreken en schade in het door [eiser] geleverde werk. Een bedrag van € 2.700,00 kan volgens DCP B.V. hierop in mindering worden gebracht, waaruit de kantonrechter begrijpt dat DCP B.V. haar vordering wil verrekenen met de vordering van [eiser] .
5.20.
In conventie heeft de kantonrechter overwogen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming en verzuim van [eiser] , zodat hij aansprakelijk is voor de daaruit voor DCP B.V. voortvloeiende schade. De kantonrechter heeft overwogen dat de hoogte van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld en heeft deze begroot op een bedrag van € 3.720,85. Na verrekening met de vordering van [eiser] , een bedrag van € 2.700,00, resteert een bedrag van € 1.020,85. Daarom zal de kantonrechter een bedrag van € 1.020,85 toewijzen. Gezien de verrekening heeft DCP B.V. geen belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht en zal de kantonrechter deze afwijzen.
5.21.
DCP B.V. vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
5.22.
[eiser] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij zal de kantonrechter gezien de mate waarin partijen in het ongelijk zijn gesteld de proceskosten bepalen op basis van het toe te wijzen bedrag. Nu de tegeneis bovendien voortvloeit uit het verweer in conventie, wordt de helft van het aantal toe te wijzen punten toegekend. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten daarom aan de kant van DCP B.V. begroot op een bedrag van € 132,00 (1,00 punt × € 132,00) aan salaris gemachtigde.
5.23.
Zoals in conventie overwogen, zal over de proceskosten niet de handelsrente, maar de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over dit bedrag worden toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van DCP B.V. tot op de dag van dit vonnis begroot op een bedrag van € 580,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van aanschrijving tot de dag van volledige betaling. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen, tot een maximum van € 199,00,
In reconventie
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van een bedrag van € 1.020,85,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van DCP B.V. tot op de dag van het vonnis begroot op een bedrag van € 132,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van aanschrijving tot de dag van volledige betaling. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen tot een maximum van € 199,00,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie:
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.