ECLI:NL:RBZWB:2024:1518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
10627285 CV EXPL 23-2938 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en betaling huurachterstand met terugbetaling waarborgsom

In deze zaak vordert de verhuurder ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur van de huurders. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen jegens de niet verschenen huurder zijn toegewezen, terwijl de vorderingen jegens de wel verschenen huurster zijn afgewezen. De huurster had de huurovereenkomst per 5 januari 2023 beëindigd, waardoor de vorderingen tot ontbinding en betaling van huurachterstand na deze datum zijn afgewezen. De huurster heeft recht op terugbetaling van de betaalde huur na deze datum, omdat zij geen huurbetalingsverplichting meer had. De verhuurder had de huurders een woning verhuurd voor een periode van twee jaar, maar heeft per 1 mei 2023 geen huur meer ontvangen. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden ten aanzien van de huurder die in gebreke bleef en heeft de huurachterstand toegewezen. De wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten zijn ook toegewezen aan de verhuurder. De proceskosten zijn gecompenseerd in de zaak tegen de huurster die niet meer aansprakelijk was voor de huurverplichtingen. De verhuurder is veroordeeld tot terugbetaling van de waarborgsom aan de huurster, omdat deze niet meer aansprakelijk was voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10627285 \ CV EXPL 23-2938
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[verhuurder],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie, verweerder in (on)voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [verhuurder] ,
gemachtigde: mr. J.C. Koreman,
tegen

1.[huurder 1] ,

te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
hierna te noemen: [huurder 1] ,
niet verschenen,
2.
[huurder 2],
te [plaats] ,
hierna te noemen: [huurder 2] ,
gemachtigde: mr. F. Yildiz-Günes,
gedaagde partij in conventie, eiseres in (on)voorwaardelijke reconventie,
procederend onder toevoeging [nummer] ,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2023;
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie, tevens inhoudende vermeerdering van eis;
- de conclusie van dupliek in reconventie;
- de akte vermindering van eis van [verhuurder] ;
- de akte uitlaten producties van [huurder 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verhuurder] heeft met ingang van 1 augustus 2022 op basis van een schriftelijke huurovereenkomst aan [huurder 1] en [huurder 2] de woning aan de [adres] te [plaats] verhuurd. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar, tegen een huurprijs van € 1.200,- per maand, steeds bij vooruitbetaling voor de 1ste van iedere maand te voldoen.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
2.3.
De huurovereenkomst vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
Artikel 10.1
“Huurder zal vóór of op 1 augustus 2022 een waarborgsom betalen ter grootte van een bedrag van € 3.600,00(…)”.
2.4.
De algemene voorwaarden luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 22 lid 1
“Indien meerdere personen zich als huurder hebben verbonden, zijn deze steeds hoofdelijk en ieder voor het geheel jegens verhuurder aansprakelijk voor alle uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen”.
Artikel 22 lid 3
“Iemand die samen met een of meer anderen de huurovereenkomst met verhuurder is aangegaan en heeft ondertekend, zonder dat er sprake is van wettelijk medehuurderschap, verlies zijn huurderschap niet door het gehuurde definitief te verlaten. Ook dan blijft hij hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Een contractuele medehuurder (samenhuurder) kan slechts samen met de andere huurder(s) de huurovereenkomst door opzegging beëindigen”.
2.5.
[verhuurder] heeft per 1 mei 2023 geen huur meer ontvangen.
2.6.
[huurder 2] heeft het gehuurde per 5 januari 2023 verlaten.
2.7.
Bij brief van 23 januari 2023 aan [verhuurder] heeft [huurder 2] de opzegging van de huurovereenkomst aangekondigd, alsmede een verzoek gedaan tot terugstorting van bij aanvang van de huurovereenkomst betaalde waarborgsom van € 3.600,-.
2.8.
[verhuurder] heeft, onder verwijzing naar artikel 22 lid 3 van de huurovereenkomst, de huuropzegging niet geaccepteerd.
2.9.
Bij brief van 4 mei 2023 heeft [huurder 2] opnieuw verzocht de huurovereenkomst op te zeggen. Daarnaast heeft [huurder 2] verzocht om eventueel een nieuwe huurovereenkomst op te stellen, waarin [huurder 2] van haar verplichtingen uit de oorspronkelijke huurovereenkomst wordt ontheven. [verhuurder] heeft deze verzoeken afgewezen.
2.10.
Op 2 juni 2023 heeft [verhuurder] een aanmaning gestuurd aan [huurder 1] en [huurder 2] en gewezen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en de op hem rustende wettelijke verplichting de huurachterstand te melden bij de [gemeente] . Hierop heeft [verhuurder] geen reactie gekregen, waarna hij een vroegsignaleringsmelding heeft gedaan bij de [gemeente] . De [gemeente] heeft deze melding aan [verhuurder] bevestigd en kenbaar gemaakt dat [huurder 1] en [huurder 2] niet meer op het adres van het gehuurde staan ingeschreven.
2.12.
[verhuurder] heeft op 16 juni 2023 een sommatiebrief verzonden aan [huurder 1] en [huurder 2] . Nu [verhuurder] daarop geen reactie heeft gekregen, heeft zij haar vordering uit handen gegeven aan haar incassogemachtigde.
2.13.
Daarop heeft gemachtigde van [huurder 2] bij brief van 11 juli 2023 gereageerd en verzocht om rechtsmaatregelen jegens [huurder 2] te staken in afwachting van de procedure tegen [huurder 1] waarin [huurder 2] zal vorderen om te bepalen dat zij de huur niet langer voortzet.
2.14.
[huurder 2] heeft op 25 juli 2023 een dagvaardingprocedure aanhangig gemaakt jegens [huurder 1] , waarbij zij – samengevat en voor zover hier van belang – heeft gevorderd te bepalen dat zij de huur niet langer voortzet met ingang van 5 januari 2023.
De kantonrechter heeft de vordering van [huurder 2] bij verstekvonnis van 20 september 2023 met zaaknummer 10659760 CV EXPL 23-3247 toegewezen.
2.15.
[verhuurder] heeft in een tegen [huurder 1] en [huurder 2] aanhangig gemaakt kort geding (met zaaknummer 106961111 VV EXPL 23-73) gevorderd om het gehuurde te ontruimen, welke vordering de kantonrechter bij vonnis van 14 november 2023 ten aanzien van [huurder 1] heeft toegewezen. De vordering tot ontruiming jegens [huurder 2] heeft [verhuurder] tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding ingetrokken.
2.16.
Het gehuurde is op 30 november 2023 ontruimd.

3.Het geschil

in conventie:
3.1.
[verhuurder] vordert, na vermindering van eis, – samengevat – de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden alsmede om [huurder 1] en [huurder 2] hoofdelijk, des dat de ene betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van een bedrag aan huurachterstand tot en met juli 2023 begroot op € 3.600,- en betaling van de maandelijks verschuldigde huurpenningen van € 1.200,- per maand vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag van ontbinding van de huurovereenkomst en een gebruiksvergoeding en/of schadevergoeding vanaf het moment van ontbinding van de huurovereenkomst tot aan het moment van ontruiming van het gehuurde, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente, met veroordeling van [huurder 1] en [huurder 2] in de proceskosten.
3.2.
[huurder 1] is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet ter zitting verschenen en heeft ook niet tijdig een schriftelijk antwoord ingediend of om uitstel verzocht, zodat tegen hem verstek is verleend.
3.3.
[huurder 2] voert verweer en concludeert:
I. de vordering van [verhuurder] strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst gedeeltelijk toe te wijzen in die zin dat de huurovereenkomst wordt ontbonden vanwege een ernstige tekortkoming van enkel van [huurder 1] in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [verhuurder] ;
II. de overige vorderingen van [verhuurder] gedeeltelijk toe te wijzen, in die zin dat de vorderingen enkel werking hebben jegens [huurder 1] en derhalve geen sprake meer is van hoofdelijke aansprakelijkheid van [huurder 2] , dan wel de overige vorderingen van [verhuurder] af te wijzen.
In voorwaardelijke reconventie:
III. voor zover het door [huurder 2] onder sub II. verzochte wordt afgewezen voor recht te verklaren dat – indien in de andere procedure (met zaaknummer 10659760 CV EXPL 23-3247) het contractueel medehuurderschap tussen [huurder 2] en [huurder 1] wordt beëindigd – [huurder 2] jegens [verhuurder] niets meer verschuldigd is met ingang van de beëindigingsdatum van het contractueel medehuurderschap en;
IV. subsidiair voor recht te verklaren dat [huurder 2] jegens [huurder 1] een regresvordering heeft ter hoogte van al hetgeen waartoe zij jegens [verhuurder] wordt veroordeeld, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen bedrag;
in onvoorwaardelijke reconventie (na vermeerdering van eis):
V. [verhuurder] te veroordelen tot het terugbetalen van de borg van € 3.600,- aan [huurder 2] binnen vier weken na beëindiging van het contractueel medehuurderschap van [huurder 2] , dan wel de ontbinding van de huurovereenkomst, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [verhuurder] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
VI. [verhuurder] te veroordelen tot het terugbetalen aan [huurder 2] van een bedrag van € 2.806,45 aan onverschuldigde huurbetalingen;
VII. [verhuurder] te veroordelen tot betaling aan [huurder 2] van de wettelijke rente over € 2.806,45 vanaf 15 november 2023, dan wel een door de kantonrechter te bepalen datum.
3.4.
[verhuurder] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [huurder 2] in haar (on)voorwaardelijke reconventionele vorderingen, dan wel tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [huurder 2] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen (zowel in conventie als in (on)voorwaardelijke reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan

4.De beoordeling

In conventie:
Ontbinding huurovereenkomst
4.1.
De kantonrechter zal allereerst de vraag beantwoorden of de huurovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Uit artikel 7:267 lid 7 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de huurder en/of wettelijke medehuurders kunnen vorderen dat de rechter bepaalt dat die huurder of wettelijke medehuurders de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. Volgens rechtspraak is artikel 7:267 lid 7 BW van overeenkomstige toepassing in het geval gezamenlijke huurders uit elkaar gaan (zie Hoge Raad, 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964). Het gaat dan om gevallen waarin twee of meer personen gezamenlijk een huurovereenkomst met de verhuurder hebben gesloten en zij – anders dan in de door artikel 7:266 BW en artikel 7:267 BW bedoelde gevallen – allen partij zijn bij die overeenkomst.
4.3.
De overeenkomstige toepassing van artikel 7:267 lid 7 BW op gezamenlijke huur strekt zich blijkens die rechtspraak ook uit tot de werking tegenover de verhuurder. Als artikel 7:267 lid 7 BW wordt toegepast, eindigt de huurovereenkomst dus ten aanzien van de vertrekkende huurder(s) op de door de rechter bepaalde dag en wordt de huurovereenkomst ten aanzien van de achterblijvende huurder(s) voortgezet.
4.4.
Bij vonnis van 20 september 2023 (in de procedure met zaaknummer 10659760 CV EXPL 23-3247) heeft de kantonrechter op de voet van artikel 7:267 lid 7 BW beslist dat [huurder 2] met ingang van 5 januari 2023 niet langer de huur voortzet. Dit betekent dat de huurovereenkomst op dat moment dus is geëindigd ten aanzien van [huurder 2] . Gelet daarop dient de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst ten aanzien van [huurder 2] te worden afgewezen.
4.5.
Met betrekking tot de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst tegen [huurder 1] oordeelt de kantonrechter het volgende. [huurder 1] heeft niet weersproken dat hij (ten tijde van dagvaarden) een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 3.600,- over de maanden mei, juni en juli 2023 en dat nadien ook de huur over de maanden mei tot en met november 2023 onbetaald zijn gebleven. [huurder 1] komt de huurovereenkomst dus al langere tijd niet na. Daarmee is sprake van een ernstige tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [verhuurder] . [verhuurder] vordert dan ook terecht de ontbinding van de huurovereenkomst. Daarbij komt dat [huurder 1] ook na de ontruiming van de woning geen huurpenningen meer heeft betaald en impliciet in de ontruiming heeft berust door geen rechtsmiddelen aan te wenden. De kantonrechter zal de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst tegen [huurder 1] dan ook toewijzen.
Huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
De tot en met de datum van ontruiming gevorderde huurachterstand, neerkomend op € 8.400,00, zal jegens [huurder 1] worden toegewezen. [verhuurder] heeft weliswaar betaling van huurpenningen gevorderd tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, nu dit tijdstip echter ligt na het tijdstip van ontruiming, is de huur verschuldigd tot de datum van ontruiming.
4.7.
De wettelijke rente over de huurachterstand zal eveneens worden toegewezen, nu [huurder 1] daartegen geen verweer heeft gevoerd en er sprake is van verzuim.
4.8.
De buitengerechtelijk incassokosten dient [huurder 1] eveneens te betalen, nu [verhuurder] aan [huurder 1] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu echter niet gesteld is op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk door [verhuurder] zijn betaald, zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.
4.10.
Ten aanzien van het verweer van [huurder 2] dat de vorderingen (achterstallige huur, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente) enkel werking hebben jegens [huurder 1] en derhalve geen sprake meer is van hoofdelijke aansprakelijkheid van [huurder 2] overweegt de kantonrechter het volgende. Zoals hiervoor is geoordeeld, is de huurovereenkomst met ingang van 5 januari 2023 geëindigd ten aanzien van [huurder 2] . Daarmee is zij vanaf dat moment ontslagen uit haar verplichtingen uit de huurovereenkomst jegens [verhuurder] . Dit betekent dat de vordering tot betaling van de huurachterstand over de periode van mei 2023 tot en met november 2023 – die is ontstaan na 5 januari 2023 – jegens [huurder 2] moet worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten.
Proceskosten
4.11.
[huurder 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verhuurder] worden in de zaak tegen [huurder 1] begroot op:
- dagvaarding € 130,57
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 238,00 (1 punt x tarief € 238,00)
- nakosten €
132,00
Totaal € 744,57
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.12.
In de zaak tegen [huurder 2] zal de kantonrechter de proceskosten compenseren. Pas na de dagvaarding is beslist dat de huurovereenkomst met ingang van 5 januari 2023 is geëindigd ten aanzien van [huurder 2] . Ten tijde van de dagvaarding verkeerde [verhuurder] dan ook in de veronderstelling dat [huurder 2] nog altijd hoofdelijk aansprakelijk was voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst.
In reconventie:
4.13.
Hetgeen hiervoor in conventie is overwogen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Voorwaardelijke vorderingen
4.14.
[huurder 2] heeft haar vorderingen onder III en IV ingesteld onder de voorwaarde dat haar verweer genoemd onder II niet slaagt. Nu hiervoor in conventie is geoordeeld dat het verweer slaagt is niet voldaan aan de voorwaarde, zodat de voorwaardelijke reconventionele vorderingen geen bespreking behoeven.
Onvoorwaardelijke vorderingen
4.15.
Met betrekking tot de onvoorwaardelijke vorderingen in reconventie oordeelt de kantonrechter als volgt.
Terugbetalen waarborgsom
4.16.
De in artikel 10 van de huurovereenkomst neergelegde verplichting tot het betalen van een waarborgsom is een hoofdelijke verplichting op grond van artikel 22 van de algemene voorwaarden. Vaststaat dat [huurder 2] de waarborgsom aan [verhuurder] heeft betaald van haar bankrekening, waarmee is voldaan aan de in artikel 10 van de huurovereenkomst genoemde hoofdelijke verplichting. De waarborgsom dient ter zekerheid van de verhuurder dat hij aan het einde van de huur niet achterblijft met onbetaalde huur of met kosten voor het verhelpen van schade aan de woning die door de huurder(s) is veroorzaakt. Vaststaat dat er (tot en met de datum van ontruiming) een huurachterstand van € 8.400,- bestaat. [verhuurder] heeft onweersproken gesteld en ook onderbouwd met foto’s gemaakt ten tijde van de ontruiming, dat het gehuurde niet in goede staat is opgeleverd. Gelet daarop is [verhuurder] gerechtigd om de waarborgsom te verrekenen. Dat [huurder 2] met ingang van 5 januari 2023 de huur niet langer heeft voortgezet en op grond daarvan ook niet meer verantwoordelijk was voor de nakoming van verplichtingen uit de huurovereenkomst (waaronder het zorgdragen voor een correcte oplevering bij het gehuurde), maakt niet dat zij recht heeft op terugbetaling van de waarborgsom. Daarbij overweegt de kantonrechter ten overvloede dat het [huurder 2] vrij staat om (een deel van) de door haar betaalde waarborgsom van [huurder 1] terugvorderen.
Terugbetalen huur betaald na 5 januari 2023
4.17.
[huurder 2] vordert – na vermeerdering van eis – terugbetaling door [verhuurder] aan [huurder 2] van een bedrag van € 2.806,45. [huurder 2] legt aan haar vordering ten grondslag dat het contractueel medehuurderschap met ingang van 5 januari 2023 is geëindigd en zij vanaf dat moment geen huurder meer is, zodat zij vanaf dat moment niet meer aansprakelijk is voor nakoming van de verplichtingen. [huurder 2] stelt dat zij de over de maanden januari 2023 tot en met april 2023 door haar aan [verhuurder] betaalde huurbetalingen onverschuldigd heeft verricht.
4.18.
[verhuurder] voert – als meest verstrekkend verweer – tegen de vordering aan dat de vermeerdering van eis in strijd is met de goede procesorde. Voor zover [verhuurder] daarmee beoogd dat de kantonrechter zal beslissen de vordering buiten beschouwing te laten, volgt de kantonrechter [verhuurder] daarin niet. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis te veranderen of te vermeerderen (artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; Rv). Van strijd met de eisen van een goede procesorde is geen sprake. Vrijwel gelijktijdig met het uitbrengen van de dagvaarding in de onderhavige zaak, heeft [huurder 2] een vordering ingesteld tegen [huurder 1] teneinde te bewerkstelligen dat zij geen huurder meer zou zijn. Bij conclusie van antwoord (in de onderhavige procedure) heeft [huurder 2] het standpunt ingenomen dat zij niet meer aansprakelijk is voor de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst vanaf het moment dat de kantonrechter zal bepalen dat zij geen medehuurder meer is en zij heeft daaraan tegenvorderingen gekoppeld. Lopende deze procedure is middels het vonnis van de kantonrechter van 20 september 2023 komen vast te staan dat [huurder 2] vanaf 5 januari 2023 geen huurder meer is. De vermeerderde vordering ligt in het verlengde van het bij antwoord gevoerde verweer en de daarbij ingestelde vorderingen. [verhuurder] is bovendien in de gelegenheid gesteld om bij conclusie van dupliek in (on)voorwaardelijke reconventie te reageren op de nadere stellingen en vorderingen van [huurder 2] , van welke gelegenheid [verhuurder] ook gebruik heeft gemaakt. Voor zover [verhuurder] heeft gesteld dat het toestaan van de eiswijziging tot een fundamentele benadeling van [verhuurder] leidt, omdat [huurder 2] eerst achteraf komt met een vordering met ex tunc werking, waardoor [verhuurder] geen mogelijkheid heeft gehad om in dit verband een vorderingsrecht jegens [huurder 1] geldend te maken, volgt de kantonrechter [verhuurder] daarin niet. Het stond [verhuurder] immers vrij om een (per exploot betekende) eisvermeerdering jegens [huurder 1] in te stellen of om bij afzonderlijke procedure alsnog een vordering jegens [huurder 1] in te stellen.
4.19.
Inhoudelijk voert [verhuurder] aan dat er geen sprake is van door [huurder 2] onverschuldigd betaalde bedragen. De kantonrechter volgt [verhuurder] niet in zijn verweer. Op het moment van presteren (het verrichten van de huurbetalingen) was er sprake van een geldige verbintenis tussen [huurder 2] en [verhuurder] . Met het op
20 september 2023 door de kantonrechter gewezen vonnis tussen [huurder 2] en [huurder 1] is echter de rechtsgrond voor die verbintenis komen te vervallen. In dit vonnis is immers bepaald dat [huurder 2] de huur niet langer voortzet met ingang van 5 januari 2023. [verhuurder] heeft er nog op gewezen dat de betalingen deels door de moeder van [huurder 2] zijn verricht en dat deze betalingen zijn verricht om de schuld van beide huurders te voldoen. De kantonrechter acht onvoldoende onderbouwd dat de betalingen zijn gedaan om ook een schuld van [huurder 1] (en niet alleen van [huurder 2] ) te voldoen. Het enkele feit dat de betalingen zijn verricht door de moeder van [huurder 2] is daartoe onvoldoende, zeker nu zij bij de betaling telkens als omschrijving “huur annemee” heeft vermeld.
4.20.
Gelet daarop zal de vordering van [huurder 2] tot terugbetaling van de door of namens haar betaalde huurpenningen van € 2.806,45 over de periode van januari 2023 tot en met april 2023 worden toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 november 2023 zal als niet weersproken ook worden toegewezen.
Proceskosten
4.21.
Omdat partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter ook in reconventie de proceskosten compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
5.1.
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen [verhuurder] en [huurder 1] betreffende de woning, staande en gelegen te [postcode] [plaats] aan de [adres] ;
5.2.
veroordeelt [huurder 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verhuurder] te betalen een bedrag van € 8.400,- aan achterstallige huur, alsmede een bedrag van € 11,93 aan verschenen wettelijke rente, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.600,- vanaf 1 juli 2023, alsmede de wettelijke rente over de vanaf 1 augustus vervallen huurtermijnen, telkens vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [huurder 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verhuurder] te betalen een bedrag van € 586,85 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [huurder 1] in de proceskosten van € 982,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [huurder 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [huurder 1] ook de kosten van betekening betalen;
5.5.
veroordeelt [huurder 1] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.6
compenseert in de zaak tegen [huurder 2] de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af;
in reconventie:
5.8.
veroordeelt [verhuurder] om aan [huurder 2] te betalen een bedrag van
€ 2.806,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2023;
5.9.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst de vordering voor het overige af;
in conventie en in reconventie:
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, en in het openbaar uitgesproken op
6 maart 2024.